Einde inhoudsopgave
Wet arbeid en zorg
Artikel 6:3 Uitkering bij ouderschapsverlof
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
08-11-2023, Stb. 2023, 417 (uitgifte: 21-11-2023, kamerstukken: 36415)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-11-2023, Stb. 2023, 437 (uitgifte: 05-12-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Justitie
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Ambtenarenrecht / Arbeidsvoorwaarden
Sociale zekerheid algemeen / Bijzondere onderwerpen
1.
Een werknemer als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, heeft gedurende de periode dat het kind de leeftijd van een jaar nog niet heeft bereikt recht op uitkering over een periode van ten hoogste negen maal de arbeidsduur per week, waarin hij het verlof, bedoeld in artikel 6:1, eerste lid, geniet. Indien de werknemer verlof als bedoeld in artikel 6:1, tweede lid, geniet in verband met een geadopteerd kind of een pleegkind, bestaat het recht op uitkering in afwijking van de vorige zin gedurende het eerste jaar na de dag van de feitelijke opneming ter adoptie of als pleegkind en voor zover het kind de leeftijd van acht jaren nog niet heeft bereikt.
2.
Indien de werknemer met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind in familierechtelijke betrekking komt te staan of indien de werknemer met het oog op adoptie met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen recht op uitkering. Indien de werknemer met het oog op een pleegkind met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen bestaat er slechts recht op één keer een uitkering.
3.
De uitkering bedraagt per dag 70% van het dagloon van de werknemer, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet, doch ten hoogste 70% van het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
4.
Het dagloon, bedoeld in het derde lid, wordt berekend aan de hand van 1/261 deel van het loon, bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, dat de werknemer in de periode van een jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak, waarin het recht op de uitkering is ontstaan, verdiende op grond van de arbeidsovereenkomst of de publiekrechtelijke aanstelling waaruit dat recht is ontstaan.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de vaststelling en de herziening van het dagloon nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld, onder meer over de vaststelling en de herziening van het dagloon wanneer de werknemer korter dan een jaar heeft gewerkt bij zijn werkgever.
6.
Op een op grond van dit artikel vastgesteld dagloon is artikel 16 van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing.
7.
Een werknemer wiens arbeidsverhouding niet wordt beschouwd als dienstbetrekking op grond van artikel 6 van de Ziektewet en die uitsluitend om die reden niet wordt aangemerkt als werknemer in de zin van die wet, heeft recht op een uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid. De uitkering bedraagt naar rato van de overeengekomen arbeidsduur per week 70% van het loon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, indien zijn recht op uitkering niet kan worden vastgesteld overeenkomstig het derde tot en met zesde lid. Bij de berekening van de uitkering wordt uitgegaan van een arbeidsduur van 36 uren per week.
8.
Een uitkering als bedoeld in dit artikel wordt niet uitbetaald als over dezelfde periode recht bestaat op een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling dan wel adoptie of pleegzorg als bedoeld in hoofdstuk 3 of een uitkering in verband met aanvullend geboorteverlof als bedoeld in hoofdstuk 4.