Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 2:12 [Vergunningeisen]
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2016
- Bronpublicatie:
29-10-2015, Stb. 2015, 428 (uitgifte: 24-11-2015, kamerstukken: 34198)
- Inwerkingtreding
01-04-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-12-2015, Stb. 2015, 504 (uitgifte: 16-12-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De Nederlandsche Bank stelt op aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 14 van de verordening bankentoezicht op, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
- a.
artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
- b.
artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
- c.
artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
- d.
artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
- e.
artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
- f.
de artikelen 3:17, eerste en tweede lid, en 3:17a, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
- g.
artikel 3:19, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal leden van een raad van commissarissen of een daarmee vergelijkbaar orgaan als bedoeld in artikel 3:19, tweede lid;
- h.
artikel 3:31 met betrekking tot geconsolideerd toezicht;
- i.
artikel 3:33c met betrekking tot de administratie van het derivatenvermogen;
- j.
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
- k.
artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
- l.
artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit.
2.
Indien de aanvraag een bank met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, stelt de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 14 van de verordening bankentoezicht op, indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, tweede lid, heeft aangevraagd, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.
3.
Indien de aanvrager niet heeft aangetoond dat zal worden voldaan aan de in het eerste lid bedoelde eisen, wijst de Nederlandsche Bank de aanvraag af.
4.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
5.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag in het in het eerste lid bedoelde ontwerpbesluit aan de ECB voorstellen om geheel of gedeeltelijk ontheffing te verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, f of g, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.