Hof 's-Hertogenbosch, 28-01-2016, nr. 15/00724 tot en met 15/00741
ECLI:NL:GHSHE:2016:237
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
28-01-2016
- Zaaknummer
15/00724 tot en met 15/00741
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:237, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 28‑01‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NTFR 2016/1290 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Uitspraak 28‑01‑2016
Inhoudsindicatie
In geschil is de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding van € 367,50 voor het beroep bij de Rechtbank van de 18 onderhavige (samenhangende) zaken. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank met de door haar gehanteerde wegingsfactor van 0,25 onvoldoende rekening gehouden met de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. In beroep waren naast de kostenvergoeding voor de bezwaarfase, waarvoor de gemachtigde van belanghebbende voor elk van de onderhavige zaken moest bezien wat de inhoudelijke grieven waren en of de naar aanleiding van die grieven alsnog verleende teruggave voortvloeit uit een aan de Belastingdienst te wijten onrechtmatigheid, ook diverse formele grieven en vergoeding van de rente als bedoeld in het arrest Mariana Irimie in geschil. Het Hof stelt de wegingsfactor op 1.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 15/00724 tot en met 15/00741
Uitspraak op de hoger beroepen van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 9 april 2015, nummers AWB 12/7421 tot en met 12/7438, in de gedingen tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de voldoening op aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) met betrekking tot de hierna vermelde 18 personenauto’s.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft op diverse data aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van 18 personenauto’s. Tegen de door haar overeenkomstig deze aangiften voldane bedragen, heeft zij vervolgens bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken van 15 november 2012 de bezwaren gegrond verklaard en teruggaven BPM verleend naar de onderstaande bedragen:
Kenmerk Hof | Kenmerk Rechtbank | Datum aangifte | Voldoening op aangifte | Teruggaaf | Heffingsrente |
15/00724 | 12/7421 | 27-07-2012 | € 3.191 | € 122 | |
15/00725 | 12/7422 | 08-05-2012 | € 14.071 | € 300 | |
15/00726 | 12/7423 | 28-08-2012 | € 5.623 | € 399 | |
15/00727 | 12/7424 | 22-03-2012 | € 3.991 | € 422 | |
15/00728 | 12/7425 | 06-03-2012 | € 3.772 | € 438 | |
15/00729 | 12/7426 | 11-05-2012 | € 3.519 | € 444 | |
15/00730 | 12/7427 | 01-03-2012 | € 2.100 | € 493 | |
15/00731 | 12/7428 | 21-05-2012 | € 2.756 | € 524 | |
15/00732 | 12/7429 | 26-04-2012 | € 2.655 | € 544 | |
15/00733 | 12/7430 | 15-08-2012 | € 6.862 | € 584 | |
15/00734 | 12/7431 | 08-06-2012 | € 7.886 | € 632 | |
15/00735 | 12/7432 | 23-07-2012 | € 7.941 | € 637 | |
15/00736 | 12/7433 | 15-05-2012 | € 8.704 | € 698 | |
15/00737 | 12/7434 | 20-03-2012 | € 7.516 | € 715 | |
15/00738 | 12/7435 | 06-06-2012 | € 10.586 | € 781 | |
15/00739 | 12/7436 | 27-06-2012 | € 9.347 | € 782 | |
15/00740 | 12/7437 | 16-04-2012 | € 5.732 | € 901 | |
15/00741 | 12/7438 | 02-09-2011 | € 5.565 | € 893 | € 14 |
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de besluiten om geen kosten voor de bezwaarfase te vergoeden vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de kosten van het bezwaar en beroep tot een bedrag van € 3.783,50 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 te vergoeden.
1.3.
Tegen deze uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497 voor de 18 zaken gezamenlijk.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 13 november 2015 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer [A] , directeur van belanghebbende, en de heer [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] , [D] en [E] .
1.5.
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende heeft aangifte ter registratie in het kentekenregister gedaan van de volgende personenauto’s:
Kenmerk Hof | Datum aangifte | Identificatienummer auto | Datum voldoening |
15/00724 | 27-07-2012 | [nummer 1] | 30-07-2012 |
15/00725 | 08-05-2012 | [nummer 2] | 10-05-2012 |
15/00726 | 28-08-2012 | [nummer 3] | 31-08-2012 |
15/00727 | 22-03-2012 | [nummer 4] | 29-03-2012 |
15/00728 | 06-03-2012 | [nummer 5] | 08-03-2012 |
15/00729 | 11-05-2012 | [nummer 6] | 16-05-2012 |
15/00730 | 01-03-2012 | [nummer 7] | 02-03-2012 |
15/00731 | 21-05-2012 | [nummer 8] | 24-05-2012 |
15/00732 | 26-04-2012 | [nummer 9] | 27-04-2012 |
15/00733 | 15-08-2012 | [nummer 10] | 20-08-2012 |
15/00734 | 08-06-2012 | [nummer 11] | 13-06-2012 |
15/00735 | 23-07-2012 | [nummer 12] | 25-07-2012 |
15/00736 | 15-05-2012 | [nummer 13] | 22-05-2012 |
15/00737 | 20-03-2012 | [nummer 14] | 26-03-2012 |
15/00738 | 06-06-2012 | [nummer 15] | 08-06-2012 |
15/00739 | 27-06-2012 | [nummer 16] | 28-06-2012 |
15/00740 | 16-04-2012 | [nummer 17] | 18-04-2012 |
15/00741 | 02-09-2011 | [nummer 18] | 06-09-2011 |
2.2.
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de door haar ter zake van de registratie van deze auto’s op aangifte voldane bedragen aan BPM. De Inspecteur heeft, zonder inhoudelijk op de bezwaren van belanghebbende in te gaan, de bezwaren gegrond verklaard, de onder 1.1 vermelde teruggaven verleend van - in totaal - € 10.309 en € 14 aan heffingsrente vergoed.
2.3.
De Inspecteur heeft, hoewel belanghebbende hierom tijdig had verzocht, geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend, omdat er volgens hem geen sprake is van een aan de Belastingdienst te wijten onrechtmatigheid.
2.4.
Partijen hebben ter zitting bij de Rechtbank een compromis bereikt over de vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase. Deze vergoeding is vastgesteld op € 3.416 (14 punten voor de bezwaarfase met een wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 244).
2.5.
De Rechtbank heeft de proceskostenvergoeding voor het beroep bij de Rechtbank, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit), vastgesteld op € 367,50 (2 punten met een waarde van € 490 per punt maal 1,5 wegens het aantal samenhangende zaken met een wegingsfactor 0,25). De totale kostenvergoeding voor de bezwaarfase en het beroep bij de Rechtbank bedraagt derhalve € 3.783,50.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I: Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over de teruggaven BPM overeenkomstig artikel 28c van de Invorderingswet 1990?
II: Heeft de Rechtbank de proceskostenvergoeding voor het beroep bij de Rechtbank terecht vastgesteld op € 367,50? Meer in het bijzonder is de door de Rechtbank gehanteerde wegingsfactor van 0,25 in geschil.
Na het onderzoek ter zitting bij het Hof beantwoorden beide partijen de eerste vraag bevestigend. Ten aanzien van de tweede vraag is belanghebbende van mening dat de wegingsfactor primair 2 bedraagt en subsidiair 1. De Inspecteur is van mening dat de door de Rechtbank gehanteerde wegingsfactor van 0,25 juist is.
Tussen partijen is niet in geschil:
- de hoogte van de bij de uitspraken op bezwaar verleende teruggaven BPM;
- dat de vergoeding voor de kosten van bezwaar € 3.416 bedraagt;
- dat zowel voor de beroepsfase als voor de hoger beroepsfase sprake is van 18 samenhangende zaken;
- dat belanghebbende over de teruggaven BPM recht heeft op een rentevergoeding als bedoeld in het arrest van het HvJ EU 18 april 2013, C 565/11, ECLI:EU:C:2013:250, Mariana Irimie (Irimie-rente).
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hieraan het volgende toegevoegd.
De Inspecteur
- Ik ben het met belanghebbende eens dat Irimie-rente vergoed moet worden. Er is nog geen Irimie-rente aan belanghebbende uitbetaald.
- Ik sluit mij aan bij de door de Rechtbank vastgestelde kostenvergoeding voor het beroep bij de Rechtbank ter hoogte van € 367,50.
Belanghebbende
Er is bij de Rechtbank geen overeenstemming bereikt over de proceskostenvergoeding voor het beroep bij de Rechtbank. Ik had niet verwacht dat de Rechtbank bij zo’n omvangrijke zaak een wegingsfactor van 0,25 zou hanteren. Als het beleid is dat de wegingsfactor 0,25 wordt gehanteerd bij zaken waar alleen de proceskostenvergoeding in geschil is, dan komt dat in strijd met het recht. Er moet ook worden gekeken naar de feitelijke werkbelasting. Ik had een wegingsfactor van 1 verwacht en veroordeling tot vergoeding van Irimie-rente. Daarom heb ik hoger beroep ingesteld. In hoger beroep verzoek ik primair om bij de berekening van de proceskostenvergoeding voor het beroep bij de Rechtbank de wegingsfactor 2 toe te kennen en subsidiair om de wegingsfactor 1 te hanteren. Het gaat om zeer omvangrijke zaken. Bovendien was in beroep ook de Irimie-rente in geschil.
3.3.
Beide partijen concluderen, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, behoudens de beslissing omtrent de teruggaven BPM, tot een vergoeding van de rente over de onder 1.1 vermelde teruggaven, voor elke teruggaaf berekend vanaf de dag van de onverschuldigde betaling tot de dag van uitbetaling (Irimie-rente), tot toekenning van een vergoeding in de kosten van het bezwaar overeenkomstig het door partijen gesloten compromis bij de Rechtbank (zie 2.4) en tot toekenning van een vergoeding voor de proceskosten van het beroep conform het Besluit, met dien verstande dat belanghebbende uitgaat van een wegingsfactor van primair 2, subsidiair 1 en de Inspecteur van een wegingsfactor van 0,25.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.1.
Partijen zijn het er over eens dat belanghebbende over de onder 1.1 genoemde teruggaven recht heeft op een rentevergoeding als bedoeld in het arrest van het HvJ EU 18 april 2013, C 565/11, ECLI:EU:C:2013:250, Mariana Irimie. Inmiddels heeft de wetgever de Nederlandse renteregeling aangepast aan het Unierecht. Per 1 januari 2015 regelt artikel 28c van de Invorderingswet 1990 de berekening van de rentevergoeding. Dat artikel heeft onmiddellijke werking, ook voor de renteperiode die, zoals hier aan de orde, gelegen is vóór 1 januari 2015. De krachtens artikel 28c van de Invorderingswet 1990 geldende rente en de methode van berekening voldoen naar het oordeel van het Hof aan de uitgangspunten neergelegd in het arrest Mariana Irimie. De Inspecteur dient derhalve aan belanghebbende rente te vergoeden over de onder 1.1 vermelde teruggaven, te berekenen over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die van de betaling van de onverschuldigde BPM en eindigend op de dag voorafgaand aan die van de terugbetaling.
4.2.
Het Hof merkt nog op dat het reeds uitbetaalde bedrag aan rente in mindering mag worden gebracht op de uit hoofde van deze uitspraak aan belanghebbende te betalen rentevergoeding.
Vraag II
4.3.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de proceskosten in beroep gesteld dat de door de Rechtbank gehanteerde wegingsfactor te laag is en heeft primair verzocht deze op 2 te stellen en subsidiair op 1.
4.4.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“ 2.2 Nu het beroep gegrond dient te worden verklaard, ziet de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank beschouwt deze zaken als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 367,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490, maal 1,5 wegens het aantal samenhangende zaken en een wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaken).”
4.5.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 september 2011, nr. 10/04238, ECLI:NL:HR:2011:BT2293, BNB 2011/265, voor zover hier van belang, als volgt geoordeeld:
“3.3.2. Onderdeel C1 van de Bijlage bij het Bpb [Hof: het Besluit] onderscheidt voor de bepaling van het gewicht van een zaak vijf categorieën met een bijbehorende wegingsfactor, maar kent aan geen van die categorieën een bijzondere positie toe. 3.3.3. De toelichting op het Bpb van 22 december 1993, Stb. 763 vermeldt op blz. 8-9:
"Het gewicht van een zaak wordt uitgedrukt in wegingsfactor C1, die varieert van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot 2 voor een zeer zware zaak. Het gewicht van een zaak wordt bepaald door het – al dan niet in geld uit te drukken – belang en de ingewikkeldheid. Het is niet wenselijk om de rechter aan nadere criteria voor de bepaling van het gewicht te binden. (…) Het opnemen van factor C1 berust op de overweging dat enerzijds het met een gemachtigde voeren van bagatelprocedures niet moet worden aangemoedigd, en, anderzijds, dat de vergoeding evenredig dient te zijn met de prestatie van de gemachtigde."
De toelichting op de wijziging van het Bpb van 25 februari 2002, Stb. 113 vermeldt op blz. 6:
"Het gewicht van de zaak kan nader tot uiting worden gebracht in de wegingsfactoren. Dit kan variëren van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot 2 voor een zeer zware zaak. De uitkomst dient steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener."
3.3.4.
Uit het in 3.3.2 en 3.3.3 vermelde volgt dat de beoordelende instantie zelfstandig – op grond van een eigen waardering – dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt. (…)”
4.6.
De Rechtbank heeft niet gemotiveerd waarom zij de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding heeft vastgesteld op 0,25. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van belanghebbendes rechtsbijstandverlener. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar voor elke onderhavige zaak een kostenvergoeding voor de bezwaarfase geweigerd omdat de teruggaven, naar diens oordeel, geen gevolg zijn van een aan de Belastingdienst te wijten onrechtmatigheid. In beroep heeft de gemachtigde van belanghebbende voor elk van de onderhavige zaken moeten bezien wat de inhoudelijke grieven waren en of de naar aanleiding van die grieven alsnog verleende teruggave voortvloeit uit een aan de Belastingdienst te wijten onrechtmatigheid. Daarnaast was niet louter de kostenvergoeding voor de bezwaarfase in geschil aangezien in het beroepschrift ook diverse formele grieven waren opgenomen en belanghebbende voorts ter zitting bij de Rechtbank heeft verzocht om vergoeding van rente als bedoeld in het arrest Mariana Irimie.
4.7.
Gezien het vorenoverwogene, kon de Rechtbank naar het oordeel van het Hof in redelijkheid de wegingsfactor niet op 0,25 (categorie “zeer licht”) stellen. Het Hof stelt de wegingsfactor op 1 (categorie “gemiddeld”). Voor een hogere wegingsfactor, zoals belanghebbende bepleit, dan wel een lagere wegingsfactor, zoals de Inspecteur verdedigt, ziet het Hof onvoldoende reden.
4.8.
Het Hof stelt de tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken aldus vast op 2 (punten) x € 496 (waarde per punt; tarief 2016) x 1,5 (factor samenhangende zaken) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.488 voor de 18 zaken gezamenlijk.
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraken van de Rechtbank dienen te worden vernietigd zoals hierna bepaald.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Nu de uitspraken van de Rechtbank worden vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 497 te vergoeden.
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar
4.11.
Partijen hebben ter zitting bij de Rechtbank bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over de vaststelling van de vergoeding van de kosten in bezwaar. Deze vergoeding bedraagt € 3.416 (zie ook onder 3.1).
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.13.
Daarbij wordt uitgegaan van 18 samenhangende zaken waarin belanghebbende in het gelijk is gesteld.
4.14.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit, op 2 (punten) x € 496 (waarde per punt) x 1,5 (factor samenhangende zaken) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.488.
4.15.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het Hof:
- -
verklaart de hoger beroepen gegrond;
- -
vernietigt de uitspraken van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
- -
verklaart de tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroepen gegrond;
- -
vernietigt de uitspraken op bezwaar, behoudens de beslissing betreffende de teruggaven BPM;
- -
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende rente vergoedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 28c van de Invorderingswet 1990 over het bedrag van de onder 1.1 vermelde teruggaven van - in totaal - € 10.309, te berekenen over de tijdvakken die aanvangen op de dag na de onder 2.1 genoemde datum van voldoening en eindigen op de dag voorafgaand aan die van de terugbetaling;
- -
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van de hoger beroepen bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 497 vergoedt;
- -
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.416;
- -
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.488, en
- -
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op eveneens € 1.488.
Aldus gedaan op 28 januari 2016 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J. Swinkels en J.A. Meijer, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.