Einde inhoudsopgave
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot regeling van de samenwerking in de Eemsmonding (Eems-Dollardverdrag)
Artikel 26
Geldend
Geldend vanaf 01-08-1963
- Bronpublicatie:
08-04-1960, Trb. 1960, 69 (uitgifte: 18-07-1960, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-08-1963
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-07-1963, Trb. 1963, 114 (uitgifte: 01-01-1963, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Bijzondere onderwerpen
Douane (V)
Vervoersrecht / Zeevervoer
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Iedere Verdragsluitende Partij is verplicht de uitvoering van voorgenomen werkzaamheden en maatregelen waartegen de andere Partij bezwaren heeft ingediend, op te schorten tot de Regeringen der Verdragsluitende Partijen een aanbeveling van de Eemscommissie als bedoeld in artikel 31, lid 1, hebben aanvaard of hun overleg als bedoeld in artikel 31, lid 2, hebben beëindigd, tenzij de andere Verdragsluitende Partij instemt met een andere regeling. Het afleggen van de verklaring bedoeld in artikel 31, lid 3, wordt gelijkgesteld met de beëindiging van het overleg.
2.
Lid 1 is niet van toepassing indien een Verdragsluitende Partij de uitvoering van de gewraakte werkzaamheden of maatregelen niet zonder haar belangen ernstig in gevaar te brengen kan uitstellen. Indien in die gevallen de andere Verdragsluitende Partij schade wordt toegebracht, blijft haar aanspraak op schadevergoeding en op het voorkomen van verdere schade onverminderd bestaan.
3.
Indien over werkzaamheden van de in artikel 4 bedoelde aard verschil van mening bestaat, kunnen zij eerst worden uitgevoerd na afloop van de in hoofdstuk 12 geregelde scheidsrechterlijke procedure, tenzij de aangelegenheid niet binnen drie maanden na de beëindiging van het overleg tussen de Regeringen der Verdragsluitende Partijen aan het Scheidsgerecht is voorgelegd.