Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
Artikel 283 Toestemming voor het toepassen van de internemodellenmethode
Geldend
Geldend vanaf 27-06-2019
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 28-06-2021.
- Bronpublicatie:
20-05-2019, PbEU 2019, L 150 (uitgifte: 07-06-2019, regelingnummer: 2019/876)
- Inwerkingtreding
27-06-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-05-2019, PbEU 2019, L 150 (uitgifte: 07-06-2019, regelingnummer: 2019/876)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Nadat de bevoegde autoriteiten zich ervan hebben vergewist dat een instelling voldoet aan de in lid 2 vervatte vereisten, verlenen zij haar toestemming de internemodellenmethode (IMM) toe te passen voor de berekening van de blootstellingswaarde voor de volgende transacties:
- a)
de transacties bedoeld in artikel 273, lid 2, punt a);
- b)
de transacties bedoeld in artikel 273, lid 2, punten b), c) en d);
- c)
de transacties bedoeld in artikel 273, lid 2, punten a) tot en met d).
Indien een instelling toestemming heeft gekregen om de IMM toe te passen voor de berekening van de blootstellingswaarde voor de transacties vermeld in de punten a) tot en met c) van de eerste alinea, mag zij de IMM eveneens gebruiken voor de in artikel 273, lid 2, punt e), bedoelde transacties.
Niettegenstaande artikel 273, lid 1, derde alinea, kan een instelling besluiten deze methode niet toe te passen op blootstellingen die qua omvang en risico te verwaarlozen zijn. In dat geval past een instelling één van de in de afdelingen 3 tot en met 5 beschreven methoden op die blootstellingen toe indien de voor iedere benadering toepasselijke vereisten vervuld zijn.
2.
De bevoegde autoriteiten verlenen de instellingen slechts toestemming om de IMM te gebruiken voor de in lid 1 bedoelde berekeningen indien de instelling heeft aangetoond dat zij voldoet aan de in deze afdeling beschreven vereisten en indien de bevoegde autoriteiten zich ervan hebben vergewist dat de systemen voor CCR-beheer van de instelling deugdelijk zijn en naar behoren zijn geïmplementeerd.
3.
De bevoegde autoriteiten kunnen de instellingen toestemming verlenen om gedurende een beperkte periode de IMM stapsgewijze voor de verschillende soorten transacties in te voeren. Tijdens deze periode van stapsgewijze invoering kunnen de instellingen de in afdeling 3 of de in afdeling 5 beschreven methode toepassen voor transactiesoorten waarvoor zij niet de IMM toepassen.
4.
Voor alle otc-derivatentransacties en transacties met afwikkeling op lange termijn waarvoor een instelling niet krachtens lid 1 toestemming heeft gekregen om de IMM toe te passen, past zij de in afdeling 3 beschreven methoden toe. Die methoden kunnen binnen een groep permanent in combinatie worden toegepast.
5.
Een instelling die overeenkomstig lid 1 toestemming heeft gekregen om de IMM te gebruiken, valt niet terug op de in afdeling 3 of de in afdeling 5 beschreven methode zonder daartoe toestemming van de bevoegde autoriteit te hebben gekregen. De bevoegde autoriteiten verlenen die toestemming indien de instelling aantoont dat zij daartoe goede gronden heeft.
6.
Een instelling die niet langer voldoet aan de vereisten van deze afdeling, stelt de bevoegde autoriteit daarvan in kennis en voldoet aan een van beide volgende bepalingen:
- a)
zij toont ten genoegen van de bevoegde autoriteit aan dat zij de vereisten spoedig opnieuw zal naleven;
- b)
zij toont ten genoegen van de bevoegde autoriteit aan dat het effect van het niet-naleven van de vereisten te verwaarlozen is.