Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
Artikel 273 Methoden voor de berekening van de blootstellingswaarde
Geldend
Geldend vanaf 09-07-2024
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2025.
- Bronpublicatie:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Inwerkingtreding
09-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Instellingen berekenen de blootstellingswaarde van de in bijlage II vermelde contracten en van kredietderivaten, met uitzondering van de in de leden 3 en 5 van het onderhavige artikel bedoelde kredietderivaten, op basis van een van de in afdelingen 3 tot en met 6 beschreven methoden, overeenkomstig het onderhavige artikel.
Een instelling die niet aan de in artikel 273 bis, lid 1, uiteengezette voorwaarden voldoet, maakt geen gebruik van de in afdeling 4 beschreven methode. Een instelling die niet aan de in artikel 273 bis, lid 2, uiteengezette voorwaarden voldoet, maakt geen gebruik van de in afdeling 5 beschreven methode.
Instellingen mogen binnen een groep de in de afdelingen 3 tot en met 6 beschreven methoden permanent in combinatie gebruiken. Een afzonderlijke instelling mag de in de afdelingen 3 tot en met 6 beschreven methoden niet permanent in combinatie gebruiken.
2.
Mits de bevoegde autoriteiten daartoe overeenkomstig artikel 283, leden 1 en 2, toestemming hebben gegeven, kan een instelling de blootstellingswaarde voor de volgende posten bepalen door de internemodellenmethode van afdeling 6 toe te passen:
- a)
de in bijlage II vermelde contracten;
- b)
retrocessietransacties;
- c)
transacties inzake opgenomen of verstrekte effecten- of grondstoffenleningen;
- d)
margeleningstransacties;
- e)
transacties met afwikkeling op lange termijn.
3.
Indien een instelling protectie in de vorm van een kredietderivaat koopt ter afdekking van een blootstelling in de niet-handelsportefeuille of van een CCR-blootstelling, mag zij haar eigenvermogensvereiste voor de afgedekte blootstelling berekenen overeenkomstig een van beide volgende punten:
- a)
- b)
overeenkomstig artikel 183, indien overeenkomstig artikel 143 toestemming is verleend.
De blootstellingswaarde voor het CCR voor die kredietderivaten is gelijk aan nul, tenzij een instelling de in artikel 299, lid 2, punt h), ii), bedoelde behandeling toepast.
4.
Niettegenstaande lid 3 kan een instelling ervoor opteren om voor de berekening van eigenvermogensvereisten voor het tegenpartijkredietrisico consequent rekening te houden met alle niet in de handelsportefeuille opgenomen kredietderivaten die zijn gekocht als protectie voor een blootstelling in de niet-handelsportefeuille of voor een CCR-blootstelling wanneer de kredietprotectie op grond van deze richtlijn wordt erkend.
5.
Indien door een instelling verkochte kredietverzuimswaps door een instelling worden behandeld als door die instelling verleende kredietprotectie en voor het volle notionele bedrag onderworpen zijn aan een eigenvermogensvereiste voor kredietrisico van de onderliggende waarde, is de blootstellingswaarde daarvan voor het CCR in de niet-handelsportefeuille gelijk aan nul.
6.
In het kader van de in de afdelingen 3 tot en met 6 beschreven methoden is de blootstellingswaarde voor een bepaalde tegenpartij gelijk aan de som van de voor iedere netting set met die tegenpartij berekende blootstellingswaarden.
In afwijking van de eerste alinea wordt, wanneer een margeovereenkomst van toepassing is op meerdere netting sets met die tegenpartij en de instelling voor het berekenen van de blootstellingswaarde van deze netting sets gebruikmaakt van een van de in afdeling 3 tot en met 6 beschreven methoden, de blootstellingswaarde berekend overeenkomstig de relevante afdeling.
Voor een bepaalde tegenpartij ligt de blootstellingswaarde voor een bepaalde netting set met in bijlage II vermelde otc-derivaten, berekend overeenkomstig dit hoofdstuk, tussen nul en het verschil tussen de som van de blootstellingswaarden van alle netting sets met de tegenpartij en de som van de aanpassingen van de kredietwaardering voor die tegenpartij die door de instelling als een ondergane afschrijving worden opgenomen. Bij de berekening van de aanpassingen van de kredietwaarderingen wordt geen rekening gehouden met enige compenserende aanpassing van de aan het eigen kredietrisico van de instelling toegekende schuldwaarde die reeds van het eigen vermogen is uitgesloten overeenkomstig artikel 33, lid 1, punt c).
7.
Bij de berekening van de blootstellingswaarde volgens de in de afdelingen 3, 4 en 5 beschreven methoden mogen instellingen twee in dezelfde verrekeningsovereenkomst opgenomen perfect matchende otc-derivatencontracten behandelen als één enkel contract waarvan de notionele hoofdsom gelijk is aan nul.
Voor de toepassing van de eerste alinea zijn twee otc-derivatencontracten perfect matchend wanneer ze aan alle volgende voorwaarden voldoen:
- a)
de risicoposities ervan zijn tegengesteld;
- b)
de kenmerken ervan zijn, afgezien van de transactiedatum, identiek;
- c)
de kasstromen compenseren elkaar volledig.
8.
Instellingen bepalen de blootstellingswaarde voor uit transacties met afwikkeling op lange termijn voortvloeiende blootstellingen door een van de in de afdelingen 3 tot en met 6 van dit hoofdstuk beschreven methoden toe te passen, ongeacht de methode die door de instelling is gekozen voor de behandeling van otc-derivaten en retrocessietransacties, transacties inzake opgenomen of verstrekte effecten- of grondstoffenleningen en margeleningstransacties. Bij de berekening van de eigenvermogensvereisten voor transacties met afwikkeling op lange termijn mag een instelling die de in hoofdstuk 3 beschreven benadering toepast, op permanente basis en ongeacht de materialiteit van die posities, de risicogewichten toekennen volgens de in hoofdstuk 2 beschreven benadering.
9.
Voor de in de afdelingen 3 tot en met 6 beschreven methoden behandelen de instellingen transacties waarvoor een specifiek wrongwayrisico is vastgesteld overeenkomstig artikel 291, leden 2, 4, 5 en 6.