Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 6.19 Verhoging uitgaven voor specifieke zorgkosten
Geldend
Geldend van 01-01-2020 tot 01-01-2025
- Bronpublicatie:
18-12-2019, Stb. 2018, 504 jo Stb. 2019, 510 (uitgifte: 27-12-2019, kamerstukken: 35302)
19-12-2018, Stb. 2018, 504 jo Stb. 2019, 510 (uitgifte: 28-12-2018, kamerstukken: 35026)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-12-2018, Stb. 2018, 504 (uitgifte: 28-12-2018, kamerstukken: 35026)
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Inkomstenbelasting / Persoonsgebonden aftrek
1.
Het bedrag aan uitgaven, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdelen b tot en met g, wordt verhoogd met:
- a.
113%, indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt;
- b.
40%, indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, niet heeft bereikt; een en ander mits het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, niet te boven gaat het bedrag dat is genoemd in de eerste regel van de tweede kolom van de tabel in artikel 2.10a, eerste lid.
2.
Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar een partner heeft, worden de uitgaven, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdelen b tot en met g, van de belastingplichtige en de partner samengevoegd en geldt voor de toepassing van het eerste lid in plaats van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Indien het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en de in de eerste volzin bedoelde partner, vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, niet te boven gaat het bedrag dat is genoemd in de eerste regel van de tweede kolom van de tabel in artikel 2.10a, eerste lid, en de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, niet heeft bereikt, maar de partner bij het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, wel heeft bereikt, wordt in afwijking in zoverre van het eerste lid het bedrag aan uitgaven, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdelen b tot en met g, verhoogd met 113%.
3
Het tweede lid is ook van toepassing indien de belastingplichtige op grond van artikel 2.17, zevende lid, eerste volzin, geacht wordt het gehele kalenderjaar een partner te hebben gehad.