Rb. Amsterdam, 12-11-2009, nr. 09.826
ECLI:NL:RBAMS:2009:BL5481
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
12-11-2009
- Zaaknummer
09.826
- LJN
BL5481
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2009:BL5481, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 12‑11‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ2547, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 12‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Schriftelijk verzoek tot wraking op grond van art. 513 Sv. Het verzoek is afgewezen. Het wrakingsverzoek heeft betrekking op een rechter-commissaris in strafzaken. De grond van het verzoek komt er in de kern op neer dat de rechter-commissaris de aanwezigheid van verzoeker bij de getuigenverhoren in zijn strafzaak als negatief beschouwt. Verzoeker acht dit een blijk van vooringenomenheid, omdat daarvoor geen argument te vinden is. Door vooraf al het standpunt in te nemen dat het niet in het belang van het onderzoek is dat verzoeker op de terechtzitting bij de verhoren aanwezig is, heeft de rechter-commissaris verzoeker beroofd van essentiële rechten, zoals het aanwezigheidsrecht. Verzoeker meent daardoor geen eerlijk proces te krijgen. De rechtbank heeft overwogen dat in een wrakingsprocedure niet kan worden opgekomen tegen onwelgevallige (proces) beslissingen. De beslissing van de rechter-commissaris om de getuigen te horen buiten aanwezigheid van verzoeker, is een beslissing die hem toekomt, op grond van de hem toegekende bevoegdheden op basis van artikel 186a Sv. De rechter heeft zijn beslissing gemotiveerd, zij het summier. Die motivering duidt niet op een omstandigheid die enige aanwijzing oplevert dat de vrees van verzoeker dat de rechter-commissaris jegens hem een vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is en dit volgt ook niet uit de stellingen van verzoeker.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 21 september 2009 gedane en onder rekestnummer 09.826 ingeschreven verzoek tot wraking van:
[ ],
wonende te [ ],
geboren op [ ] te [ ] ([ ]),
verzoeker,
raadsman: mr. B. Beg, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], rechter-commissaris te Amsterdam, hierna: de rechter-commissaris.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het wrakingsverzoek van 20 september 2009;
? de schriftelijke reactie daarop van de rechter-commissaris van 21 september 2009;
? het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter van 3 maart 2009;
? de brief van de gemachtigde aan de rechter-commissaris van 16 september 2009.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2009 alwaar de rechtbank de raadsman en de rechter-commissaris heeft gehoord.
De raadsman heeft gepleit conform zijn pleitaantekeningen.
De uitspraak is bepaald op 12 november 2009.
- 1.
De feiten
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
- a)
Verzoeker is verdachte in een bij deze rechtbank onder parketnummer [ ] aanhangige strafzaak.
- b)
Op de terechtzitting van 3 maart 2009 heeft de politierechter het onderzoek ter terechtzitting geschorst en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank voor het horen van getuigen. De politierechter heeft het verzoek van de verdediging om in het proces-verbaal op te nemen dat het de verdachte is toegestaan bij deze verhoren aanwezig te zijn afgewezen en heeft deze beslissing aan de rechter-commissaris gelaten.
- c)
De rechter-commissaris heeft bepaald dat de getuigen in de zaak van verzoeker op 21 september 2009 zullen worden gehoord. De griffier heeft dit aan de raadsman meegedeeld bij brief van 22 juni 2009. Bij brief van 23 juni 2009 is verzoeker als getuige opgeroepen in de zaak van zijn medeverdachte voor de zitting van 24 september 2009. In deze brief staat vermeld; “Bij het verhoor kan de advocaat van de verdachte aanwezig zijn, maar de verdachte zelf is niet aanwezig”. Dit staat ook vermeld in de oproep van de andere getuigen.
- d)
Bij brief van 16 september 2009 heeft de raadsman aan de rechter-commissaris meegedeeld dat de verdediging primair heeft verzocht om de getuigen ter terechtzitting te horen en niet bij de rechter-commissaris. Subsidiair heeft hij verzocht om de getuigen in aanwezigheid van verzoeker te doen verhoren. Hij heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 186 a lid 3 jo 186 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
- e)
De rechter-commissaris heeft op 18 september 2009 op de voicemail van de raadsman (die met vakantie was in [ ]) ingesproken dat hij niet op diens verzoek om de verdachte toe te staan bij de getuigenverhoren aanwezig te zijn, zou ingaan. De rechter-commissaris heeft daartoe aangevoerd dat in de oproeping/uitnodiging van de getuigen is vermeld dat de verdachte niet aanwezig mag zijn bij het verhoor, dat hij in het proces-verbaal van de zitting van 3 maart 2009 geen aanleiding heeft gevonden om verzoeker aanwezig te laten zijn en dat hij het toelaten van verzoeker niet in het belang van het onderzoek acht.
- 2.
Het verzoek en de gronden daarvan
Het verzoek tot wraking is - zakelijk weergegeven - gebaseerd op de navolgende gronden.
- 2.1.
De rechter-commissaris heeft objectief blijk gegeven van partijdigheid doordat hij de aanwezigheid van verzoeker bij de getuigenverhoren in zijn strafzaak als negatief beschouwt. Verzoeker acht dit een blijk van vooringenomenheid, omdat daarvoor geen argument te vinden is.
- 2.2.
De beslissing van de rechter-commissaris is ook niet juist. De oproep aan verzoeker bevat een fout, omdat is vermeld dat de verdachte niet aanwezig mag zijn bij het verhoor. Primair omdat de wet dwingend voorschrijft dat de verdachte het recht heeft om aanwezig te zijn en subsidiair omdat de rechtbank deze beslissing nu juist aan de rechter heeft gelaten. De rechter-commissaris heeft deze beslissing niet (althans niet kenbaar) genomen voorafgaand aan het verzenden van de oproep aan de getuigen.
- 2.3.
Niet gebleken is dat de rechter-commissaris de nadere motivering die in de brief van 16 september 2009 is gegeven van het standpunt van verzoeker bij zijn beslissing heeft laten meewegen.
- 2.4.
Door vooraf al het standpunt in te nemen dat het niet in het belang van het onderzoek is dat verzoeker op de terechtzitting bij de verhoren aanwezig is, heeft de rechter-commissaris verzoeker beroofd van essentiële rechten, zoals het aanwezigheidsrecht, en krijgt verzoeker geen eerlijk proces.
- 2.5.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker hier nog aan toegevoegd dat wraking een rechtsmiddel is. Gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad en van het EHRM dient de verdediging bij de lagere instantie de rechtsmiddelen te hebben benut, omdat dit haar anders bij een eventueel hoger beroep tegengeworpen kan worden.
- 3.
De reactie van de rechter-commissaris
- 3.1.
De rechter-commissaris heeft het verzoek bestreden.
- 3.2.
Aan de verdachte komt alleen het recht toe om de verhoren bij te wonen als de rechter-commissaris dit in het belang van het onderzoek wenselijk vindt. De uitleg die verzoeker aan artikel 186a lid 2 Sv geeft wordt weersproken door de wettekst zelf.
- 3.3.
Op de zitting bij de politierechter noch in het verzoek van 16 september 2009 is gemotiveerd waarom verzoeker aanwezig zou moeten zijn bij de verhoren. Verzoeker heeft geen klemmende redenen genoemd. Daardoor blijkt niet dat verzoeker een belang heeft bij zijn aanwezigheid. De regel, die volgt uit artikel 186a Sv is dat verdachten bij de verhoren bij de rechter-commissaris niet aanwezig zijn. Die regel zal als achtergrond hebben dat een getuige zich veiliger voelt als hij kan getuigen buiten de aanwezigheid van een verdachte. Dit “dreigingsgevaar” slaat overigens niet op verzoeker. De rechter-commissaris was niet bevreesd voor beïnvloeding van de getuigen door verzoeker.
- 3.4.
Tot slot heeft de rechter-commissaris opgemerkt dat hij als rechter-commissaris alleen betrokken is bij de getuigenverhoren en niet bij de berechting van verzoeker. In het kabinet van een rechter-commissaris wordt alleen onderzoek gedaan.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1 Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
5.2 Het standpunt van verzoeker met betrekking tot de noodzaak tot het indienen van het onderhavige verzoek, deelt de rechtbank niet. Uit de door de raadsman naar voren gebrachte jurisprudentie kan niet worden afgeleid dat indien verzoeker geen wrakingsverzoek heeft gedaan, hij in hoger beroep niet meer kan klagen dat de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de getuigen zijn verhoord er toe hebben geleid dat aan verzoekers recht op een eerlijk proces door een ”impartial tribunal”, te kort is gedaan.
5.3 De beslissing van de rechter-commissaris om de getuigen te horen buiten aanwezigheid van verzoeker, is naar het oordeel van de rechtbank een beslissing die hem toekomt, op grond van de hem toegekende bevoegdheden op basis van artikel 186a Sv. De rechter heeft zijn beslissing gemotiveerd, zij het summier. Die motivering duidt niet op een omstandigheid die enige aanwijzing oplevert dat de vrees van verzoeker dat de rechter-commissaris jegens hem een vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is en dit volgt ook niet uit de stellingen van verzoeker.
5.4 Daar komt bij dat gelet op de achterliggende gedachte bij het wrakingsincident – te waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid of het voorkomen van de schijn van rechterlijke partijdigheid – in een wrakingsprocedure niet kan worden opgekomen tegen onwelgevallige (proces) beslissingen. Het is immers niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar om te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandig¬heden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.5 Nu overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een ander oordeel zouden kunnen gebleken dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
6. Op grond van het voorgaand wordt beslist als volgt.
- B.
E S L I S S I NG:
De rechtbank:
? wijst het verzoek tot wraking af;
? bepaalt dat de zaak met het parketnummer 13/450263-08 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. F.G. Bauduin, G.H. Marcus en C.P.E. Meewisse leden van genoemde kamer, en uitgespro¬ken ter open¬bare terecht¬zitting van 12 november 2009 in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Coll.:
Tegen de beslissing staat ingevolge het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.