Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 20-10-2005
- Bronpublicatie:
07-09-2005, PbEU 2005, L 255 (uitgifte: 30-09-2005, regelingnummer: 2005/36/EG)
- Inwerkingtreding
20-10-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-09-2005, PbEU 2005, L 255 (uitgifte: 30-09-2005, regelingnummer: 2005/36/EG)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
EU-recht / Marktintegratie
(Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 40, artikel 47, lid 1, artikel 47, lid 2, tweede alinea, eerste en derde zin, en artikel 55,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
In artikel 3, lid 1, onder c), van het Verdrag wordt de afschaffing tussen de lidstaten van hinderpalen voor het vrije verkeer van personen en diensten als een van de doelstellingen van de Gemeenschap genoemd. Voor de onderdanen van de lidstaten houdt dat met name de mogelijkheid in om als zelfstandige of werknemer een beroep uit te oefenen in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificaties werden verworven. Daarnaast is in artikel 47, lid 1, van het Verdrag bepaald dat er richtlijnen inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels worden vastgesteld.
- (2)
Naar aanleiding van de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 heeft de Commissie een mededeling over ‘Een internemarktstrategie voor de dienstensector’ aangenomen, die met name tot doel heeft het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap even gemakkelijk te maken als binnen een lidstaat. Naar aanleiding van de mededeling van de Commissie getiteld ‘Nieuwe Europese arbeidsmarkten, open voor allen, met toegang voor allen’ heeft de Europese Raad van Stockholm van 23 en 24 maart 2001 de Commissie opdracht gegeven ‘om de Europese Raad in diens voorjaarsbijeenkomst van 2002 specifieke voorstellen voor een meer uniforme, transparante en flexibele regeling voor de erkenning van opleidingstitels’ voor te leggen.
- (3)
De door deze richtlijn geboden garantie aan personen die hun beroepskwalificaties in een lidstaat hebben behaald dat zij toegang hebben tot hetzelfde beroep in een andere lidstaat en dit kunnen uitoefenen met dezelfde rechten als de onderdanen van dat land, doet geen afbreuk aan de plicht van de migrerende beroepsbeoefenaar om eventuele niet-discriminerende voorwaarden van die lidstaat betreffende de uitoefening van dat beroep in acht te nemen, voorzover deze vanuit objectief oogpunt gerechtvaardigd en evenredig zijn.
- (4)
Teneinde het vrij verrichten van diensten te vergemakkelijken, zijn specifieke regels noodzakelijk om de uitoefening van beroepswerkzaamheden op grond van de oorspronkelijke beroepstitel op ruimere schaal mogelijk te maken. Wat op afstand verrichte diensten van de informatiemaatschappij betreft, zijn ook de bepalingen van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (4) van toepassing.
- (5)
Aangezien voor de tijdelijke en incidentele grensoverschrijdende verrichting van diensten enerzijds en voor vestiging anderzijds uiteenlopende regels zijn vastgesteld, moeten de criteria op basis waarvan bij een verplaatsing van de dienstverrichter naar het grondgebied van de ontvangende lidstaat tussen deze twee begrippen onderscheid wordt gemaakt, nader worden gepreciseerd.
- (6)
Het vergemakkelijken van de dienstverrichting dient te geschieden met strikte inachtneming van de volksgezondheid, de openbare veiligheid en de consumentenbescherming. Daarom wordt, voor de tijdelijke of incidentele grensoverschrijdende dienstverrichting door beoefenaren van gereglementeerde beroepen die verband houden met de volksgezondheid of de openbare veiligheid, in specifieke maatregelen voorzien.
- (7)
Ontvangende lidstaten kunnen indien nodig en overeenkomstig de communautaire wetgeving aangifteverplichtingen opleggen. Deze verplichtingen moeten geen buitensporige belasting vormen voor dienstverrichters en mogen de uitoefening van de vrijheid van dienstverrichting niet belemmeren of minder aantrekkelijk maken. De noodzaak van dergelijke verplichtingen dient op gezette tijden te worden herzien in het licht van de vorderingen met het instellen van een communautair kader voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten.
- (8)
De dienstverrichter dient te vallen onder de toepassing van de tuchtrechtelijke bepalingen van de ontvangende lidstaat die rechtstreeks en specifiek verband houden met de beroepskwalificaties, zoals de definitie van het beroep, de reikwijdte van de werkzaamheden die onder een beroep vallen of daaraan zijn voorbehouden, het gebruik van titels, en de ernstige wanprestatie die rechtstreeks en specifiek verband houdt met de bescherming en de veiligheid van consumenten.
- (9)
Terwijl de beginselen en waarborgen die ten grondslag liggen aan de vigerende erkenningsregelingen, met het oog op de vrijheid van vestiging, behouden moeten blijven, dienen de voorschriften ervan in het licht van de ervaring te worden aangepast. Bovendien zijn de desbetreffende richtlijnen verscheidene malen gewijzigd, wat een reorganisatie en stroomlijning van de bepalingen ervan door een gelijktrekking van de toepasselijke beginselen noodzakelijk maakt. De Richtlijnen 89/48/EEG (5) en 92/51/EEG (6) van de Raad, alsmede Richtlijn 1999/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (7), betreffende het algemeen stelsel van erkenning van beroepskwalificaties, en de Richtlijnen 77/452/EEG (8), 77/453/EEG (9), 78/686/EEG (10), 78/687/EEG (11), 78/1026/EEG (12), 78/1027/EEG (13), 80/154/EEG (14), 80/155/EEG (15), 85/384/EEG(16), 85/432/EEG (17), 85/433/EEG (18) en 93/16/EEG (19) van de Raad betreffende de beroepen van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige, architect, apotheker en arts, moeten dus worden vervangen en tot één tekst worden samengevoegd.
- (10)
Deze richtlijn belet de lidstaten geenszins om volgens hun eigen regels beroepskwalificaties te erkennen die buiten het grondgebied van de Europese Unie zijn verworven door een onderdaan van een derde land. Dergelijke kwalificaties moeten in ieder geval worden erkend met inachtneming van minimumopleidingseisen voor bepaalde beroepen.
- (11)
Wat de beroepen betreft die onder het algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels (hierna ‘het algemeen stelsel’ genoemd) vallen, moeten de lidstaten het recht behouden om het vereiste minimumopleidingsniveau vast te stellen om de kwaliteit van de op hun grondgebied verrichte diensten te waarborgen. Op grond van de artikelen 10, 39 en 43 van het Verdrag mogen zij een onderdaan van een lidstaat evenwel niet verplichten bepaalde kwalificaties te verwerven die zij over het algemeen slechts vaststellen door verwijzing naar de diploma's die in het kader van hun eigen nationale opleidingsstelsel gelden, terwijl de betrokkene al deze kwalificaties of een deel daarvan reeds in een andere lidstaat heeft verworven. Er moet dan ook worden vastgelegd dat elke ontvangende lidstaat waar een beroep is gereglementeerd, rekening houdt met in een andere lidstaat verworven kwalificaties en nagaat of die met de door hem geëiste kwalificaties overeenstemmen. Dit algemene systeem voor erkenning belet een lidstaat echter niet om iedereen die in deze lidstaat een beroep uitoefent, specifieke eisen op te leggen op grond van door het algemeen openbaar belang gerechtvaardigde beroepsregels. Dit zijn bijvoorbeeld de regels betreffende de organisatie van het beroep, de beroepsnormen met inbegrip van de ethische beroepsregels, de controlevoorschriften en de aansprakelijkheid. Deze richtlijn is tenslotte niet bedoeld als inmenging in het legitieme belang van de lidstaten om te verhinderen dat bepaalde onderdanen zich onttrekken aan de toepassing van het nationale recht inzake de beroepsuitoefening.
- (12)
Deze richtlijn regelt de erkenning door een lidstaat van in een andere lidstaat verkregen beroepskwalificaties. Zij geldt echter niet voor de erkenning door een lidstaat van door andere lidstaten overeenkomstig de onderhavige richtlijn afgegeven beroepserkenningen. Dientengevolge kunnen personen die beroepskwalificaties bezitten die overeenkomstig deze richtlijn zijn erkend, een dergelijke erkenning niet gebruiken om in hun lidstaat van oorsprong andere rechten te verkrijgen dan die welke zijn toegekend door de in die lidstaat verkregen beroepskwalificaties, tenzij zij kunnen aantonen dat zij aanvullende beroepskwalificaties hebben verkregen in de ontvangende lidstaat.
- (13)
Teneinde de wijze van erkenning uit hoofde van het algemeen stelsel te definiëren, is het noodzakelijk de diverse nationale onderwijs- en opleidingsstelsels in verschillende niveaus onder te verdelen. Deze indeling in niveaus, die alleen worden vastgesteld met het oog op de werking van het algemeen stelsel, heeft geen gevolgen voor de nationale onderwijs- en opleidingsstructuren noch voor de bevoegdheden van de lidstaten op dit gebied.
- (14)
De in de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG vastgestelde wijze van erkenning blijft ongewijzigd. Bijgevolg moet de houder van een diploma ter afsluiting van een postsecundaire studie van ten minste één jaar toegang krijgen tot een gereglementeerd beroep in een lidstaat waar de toegang afhankelijk is gesteld van het bezit van een diploma ter afsluiting van een vierjarige studie aan een instelling voor hoger onderwijs of een universiteit, ongeacht het niveau waartoe het in het ontvangende land vereiste diploma behoort. Omgekeerd, wanneer de toegang tot een gereglementeerd beroep afhankelijk is gesteld van de voltooiing van een studie van meer dan vier jaar aan een instelling voor hoger onderwijs of een universiteit, moet deze toegang alleen worden toegestaan aan houders van een diploma ter afsluiting van een studie van minstens drie jaar aan een instelling voor hoger onderwijs of een universiteit.
- (15)
Bij gebrek aan harmonisatie van de minimumopleidingseisen voor de toegang tot beroepen die onder het algemeen stelsel vallen, moeten de ontvangende lidstaten de mogelijkheid hebben een compenserende maatregel op te leggen. Deze maatregel dient evenredig te zijn en met name rekening te houden met de beroepservaring van de aanvrager. Uit de ervaring blijkt dat het eisen van een proeve van bekwaamheid of aanpassingsstage, naar keuze van de migrant, voldoende waarborgen ten aanzien van het kwalificatieniveau van laatstgenoemde biedt, zodat elke afwijking van deze keuzemogelijkheid in elk afzonderlijk geval door een dwingende reden van algemeen belang moet zijn gerechtvaardigd.
- (16)
Teneinde het vrije verkeer van beroepsbeoefenaren te bevorderen en tegelijk te zorgen voor een toereikend kwalificatieniveau, moeten verscheidene beroepsverenigingen en -organisaties of de lidstaten gemeenschappelijke platforms op Europees niveau kunnen voorstellen. Onder bepaalde voorwaarden en met inachtneming van de bevoegdheid van de lidstaten om de vereiste beroepskwalificaties voor de uitoefening van beroepen op hun grondgebied, alsook de inhoud en de organisatie van hun stelsels voor onderwijs- en beroepsopleiding vast te stellen, en met inachtneming van het Gemeenschapsrecht, met name het communautaire mededingingsrecht, dient in deze richtlijn met deze initiatieven rekening te worden gehouden door in deze context een grotere plaats in te ruimen voor automatische erkenning in het kader van het algemeen stelsel. De beroepsverenigingen die voorstellen voor gemeenschappelijke platforms kunnen indienen, moeten op nationaal en Europees niveau representatief zijn. Een gemeenschappelijk platform is een reeks criteria die het mogelijk maken het breedste scala van wezenlijke verschillen te compenseren die geconstateerd zijn tussen de opleidingseisen in ten minste twee derde van de lidstaten, inclusief alle lidstaten waar dat beroep is gereglementeerd. Tot die criteria zouden bijvoorbeeld eisen kunnen behoren als aanvullende opleiding, een aanpassingsstage, een proeve van bekwaamheid of een voorgeschreven minimumniveau van beroepspraktijk, of combinaties daarvan.
- (17)
Teneinde rekening te houden met alle situaties waarvoor nog geen bepalingen betreffende de erkenning van beroepskwalificaties bestaan, dient het algemeen stelsel te worden uitgebreid tot die gevallen die niet onder een specifieke regeling vallen, hetzij omdat het betrokken beroep niet onder een van deze regelingen valt, hetzij omdat het beroep wel onder een dergelijke regeling valt, maar de aanvrager, om een bijzondere en uitzonderlijke reden, niet aan de voorwaarden voldoet om ervan te profiteren.
- (18)
De regels betreffende de toegang tot een aantal industriële, commerciële en ambachtelijke werkzaamheden in lidstaten waar deze beroepen zijn gereglementeerd, moeten worden vereenvoudigd, voorzover deze werkzaamheden gedurende een redelijke tijd in een voldoende nabij verleden in een andere lidstaat zijn uitgeoefend; tegelijk moet voor deze werkzaamheden een stelsel van automatische erkenning op basis van beroepservaring worden gehandhaafd.
- (19)
Het vrije verkeer en de onderlinge erkenning van de opleidingstitels van artsen, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen, apothekers en architecten moeten gebaseerd zijn op het grondbeginsel dat opleidingstitels op basis van een coördinatie van de minimumopleidingseisen automatisch worden erkend. Bovendien moet de toegang tot het beroep van arts, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige en apotheker in de lidstaten afhankelijk zijn van het bezit van een bepaalde opleidingstitel, waardoor wordt gegarandeerd dat de betrokkene een opleiding heeft gevolgd die aan de vastgestelde minimumeisen voldoet. Dit systeem moet worden aangevuld met een reeks verworven rechten waarop de gekwalificeerde beroepsbeoefenaren onder bepaalde voorwaarden een beroep kunnen doen.
- (20)
Teneinde rekening te houden met de bijzonderheden van het stelsel van kwalificatie van artsen en beoefenaren van de tandheelkunde en met het betrokken communautair acquis op het gebied van de wederzijdse erkenning, is het gerechtvaardigd om voor alle medische specialismen die op de datum van goedkeuring van de onderhavige richtlijn zijn erkend, het beginsel van automatische erkenning van de medische en tandheelkundige specialismen die in ten minste twee lidstaten gemeenschappelijk zijn, te handhaven. Ter vereenvoudiging van het systeem dient de toepassing van de automatische erkenning na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige richtlijn te worden beperkt tot de nieuwe medische specialismen die in ten minste twee vijfde van de lidstaten bestaan. Voorts laat deze richtlijn onverlet dat de lidstaten onderling volgens hun eigen specifieke regels een automatische erkenning overeen kunnen komen voor bepaalde medische en tandheelkundige specialismen die zij met elkaar gemeen hebben en die niet voorwerp van automatische erkenning krachtens de onderhavige richtlijn zijn.
- (21)
De automatische erkenning van opleidingstitels van arts met een basisopleiding laat de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om deze titel al dan niet aan beroepswerkzaamheden te koppelen.
- (22)
In alle lidstaten moet de beoefening der tandheelkunde een specifiek beroep zijn, onderscheiden van het beroep van arts, ongeacht of deze in de mond- en tandheelkunde is gespecialiseerd. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de opleiding tot beoefenaar der tandheelkunde alle noodzakelijke deskundigheid op het gebied van de preventie, diagnostiek en behandeling van afwijkingen en ziekten van het gebit, de mond, de kaken en omliggende weefsels bijbrengt. De tandheelkunde kan alleen worden beoefend door personen die in het bezit zijn van een opleidingstitel van beoefenaar der tandheelkunde, zoals bedoeld in deze richtlijn.
- (23)
Het leek niet wenselijk om een gestandaardiseerde opleiding verloskunde voor alle lidstaten vast te stellen. Integendeel, de lidstaten moeten zoveel mogelijk vrijheid krijgen om zelf invulling te geven aan deze opleiding.
- (24)
Met het oog op de vereenvoudiging van deze richtlijn moet het begrip ‘apotheker’ worden gebruikt om het toepassingsgebied van de bepalingen betreffende de automatische erkenning van opleidingstitels af te bakenen, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bijzondere kenmerken van de nationale regelingen inzake de desbetreffende werkzaamheden.
- (25)
De houders van een opleidingstitel van apotheker zijn specialisten op het gebied van geneesmiddelen en dienen in principe in alle lidstaten toegang te hebben tot een geheel van werkzaamheden op dit gebied. De vaststelling van dit geheel mag niet tot gevolg hebben dat de richtlijn de in de lidstaten voor apothekers toegankelijke werkzaamheden, met name wat biomedische analysen betreft, inperkt of dat ten gunste van deze beroepsbeoefenaren een monopolie wordt geschapen, aangezien dit uitsluitend onder de bevoegdheid van de lidstaten blijft vallen. Deze richtlijn belet de lidstaten niet om aanvullende opleidingseisen te stellen voor de toegang tot werkzaamheden die niet tot het gecoördineerde minimumgamma van werkzaamheden behoren. Wanneer de ontvangende lidstaat dergelijke eisen stelt, moet hij deze dus ook kunnen stellen aan onderdanen met een opleidingstitel die in de zin van deze richtlijn automatisch wordt erkend.
- (26)
Deze richtlijn coördineert niet alle voorwaarden voor de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden op farmaceutisch gebied; met name de geografische spreiding van apotheken en het monopolie van de geneesmiddelenverstrekking blijven een bevoegdheid van de lidstaten. Deze richtlijn laat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die ondernemingen verbieden bepaalde werkzaamheden van apothekers uit te oefenen of die aan deze uitoefening bepaalde voorwaarden verbinden, onverlet.
- (27)
De architectonische schepping, de kwaliteit van bouwwerken, de harmonieuze inpassing ervan in het omringende milieu, de instandhouding van natuurlijke landschappen en stadsgezichten alsmede van het collectieve en particuliere erfgoed zijn zaken van openbaar belang. De onderlinge erkenning van de opleidingstitels moet dan ook worden gebaseerd op kwalitatieve en kwantitatieve criteria die waarborgen dat de houders van de erkende opleidingstitels een begrip hebben van en uitdrukking kunnen geven aan de behoeften van particulieren, sociale groepen en gemeenschappen op het gebied van de ruimtelijke ordening, het ontwerp, de planning en de verwezenlijking van bouwwerken, het behoud en de exploitatie van het architectonisch erfgoed en de instandhouding van het natuurlijke evenwicht.
- (28)
De nationale regelgevingen op het gebied van de architectuur en de toegang tot en uitoefening van de beroepswerkzaamheden van architect lopen sterk uiteen. In de meeste lidstaten worden de werkzaamheden op het gebied van de architectuur rechtens of feitelijk uitgeoefend door personen die de beroepstitel van architect, al dan niet in combinatie met een andere beroepstitel, voeren, zonder dat de uitoefening van deze werkzaamheden evenwel uitsluitend aan deze personen is voorbehouden, tenzij bij wet anders is bepaald. Deze werkzaamheden, of sommige daarvan, kunnen ook worden uitgeoefend door andere beroepsbeoefenaren, met name ingenieurs, die een speciale opleiding op het gebied van de bouwkunde of bouwkunst hebben genoten. Teneinde deze richtlijn zo eenvoudig mogelijk te houden, moet het begrip ‘architect’ worden gebruikt om het toepassingsgebied van de bepalingen betreffende de automatische erkenning van opleidingstitels op het gebied van architectuur af te bakenen, onverminderd de bijzondere kenmerken van de nationale regelgeving betreffende deze werkzaamheden.
- (29)
Wanneer een op nationaal en Europees niveau representatieve beroepsorganisatie of -vereniging voor een gereglementeerd beroep een met redenen omkleed verzoek indient om een specifieke regeling voor de erkenning van kwalificaties op basis van de coördinatie van minimumopleidingseisen, gaat de Commissie na of het wenselijk is een voorstel ter wijziging van deze richtlijn aan te nemen.
- (30)
Teneinde de doeltreffendheid van het stelsel van erkenning van beroepskwalificaties te waarborgen, dienen uniforme vormvoorschriften en procedureregels voor de uitvoering ervan, alsmede bepaalde regels betreffende de uitoefening van het beroep te worden vastgesteld.
- (31)
Aangezien de uitvoering van deze richtlijn en de naleving van de daaruit voortvloeiende verplichtingen gemakkelijker zijn wanneer de lidstaten onderling en met de Commissie samenwerken, moeten de regels voor deze samenwerking worden vastgesteld.
- (32)
De invoering op Europees niveau van beroepsbewijzen door beroepsverenigingen of -organisaties kan de mobiliteit van beroepsbeoefenaren vergemakkelijken, met name door het bespoedigen van de uitwisseling van informatie tussen de ontvangende lidstaat en de lidstaat van oorsprong. Dit beroepsbewijs moet het mogelijk maken de loopbaan te volgen van beroepsbeoefenaren die zich in verschillende lidstaten vestigen. Het dient informatie te bevatten — met volledige inachtneming van de bepalingen inzake gegevensbescherming — over de beroepskwalificaties van de beroepsbeoefenaar (bezochte universiteiten, respectievelijk opleidingsinstellingen, verworven opleidingstitels, beroepservaring), alsmede over zijn wettelijke plaats van vestiging, de sancties die hem zijn opgelegd in verband met zijn beroep, en de bijzonderheden van de desbetreffende bevoegde instantie.
- (33)
Door de oprichting van een netwerk van contactpunten die de burgers van de lidstaten informatie en hulp moeten verstrekken kan worden voorzien in een doorzichtig stelsel van erkenning. Deze contactpunten verstrekken iedere burger die daarom verzoekt, en de Commissie informatie en adressen die van belang zijn voor de erkenningsprocedure. Het feit dat iedere lidstaat binnen dit netwerk één contactpunt aanwijst, heeft geen invloed op de wijze waarop de bevoegdheden op nationaal niveau zijn verdeeld. Het vormt met name geen belemmering voor de aanwijzing op nationaal niveau van een aantal kantoren; het in bovengenoemd netwerk aangewezen contactpunt verzorgt de coördinatie met de andere kantoren en verstrekt de burger indien nodig nadere informatie over het bevoegde kantoor.
- (34)
Het beheer van de verschillende erkenningsstelsels, zoals die door de sectorrichtlijnen en het algemeen stelsel zijn ingevoerd, is omslachtig en complex gebleken. Het beheer en de aanpassing van deze richtlijn aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang moeten dus worden vereenvoudigd, met name wanneer de minimumopleidingseisen met het oog op de automatische erkenning van opleidingstitels zijn gecoördineerd. Te dien einde moet er één comité voor de erkenning van beroepskwalificaties worden opgericht, en moet tevens gezorgd worden voor een adequate inschakeling van de vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties, ook op Europees niveau.
- (35)
De voor de uitvoering van deze richtlijn nodige maatregelen moeten worden vastgesteld volgens de procedure van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (20).
- (36)
Aan de hand van een periodiek verslag van de lidstaten over de uitvoering van deze richtlijn, waarin statistische gegevens zijn opgenomen, zal kunnen worden bepaald wat de werking van het stelsel van erkenning van beroepskwalificaties is.
- (37)
Er moet een passende procedure komen voor de vaststelling van tijdelijke maatregelen voor het geval dat de toepassing van deze richtlijn in een lidstaat grote problemen oplevert.
- (38)
Deze richtlijn laat de bevoegdheid van de lidstaten inzake de organisatie van hun nationaal stelsel van sociale zekerheid en de vaststelling van de werkzaamheden die in het kader van dit stelsel moeten worden uitgeoefend, onverlet.
- (39)
Gezien de snelle technologische en wetenschappelijke vooruitgang is het voor veel beroepen van groot belang dat men levenslang bijleert. De lidstaten dienen in dit verband voorschriften vast te stellen om ervoor te zorgen dat beroepsbeoefenaren door een passende bij- en nascholing op de hoogte blijven van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen.
- (40)
Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de stroomlijning, vereenvoudiging en verbetering van de regels inzake de erkenning van beroepskwalificaties, door de lidstaten niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de GeRichtlijn 2001/19/EG.meenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te bereiken.
- (41)
Deze richtlijn laat de toepassing van artikel 39, lid 4 en van artikel 45 van het Verdrag, die met name notarissen betreffen, onverlet.
- (42)
Deze richtlijn geldt, wat betreft het recht van vestiging en het verrichten van diensten, onverminderd andere specifieke wettelijke bepalingen met betrekking tot de erkenning van beroepskwalificaties, zoals de bepalingen op het gebied van vervoer, verzekeringstussenpersonen en accountants. Deze richtlijn heeft geen gevolgen voor de werking van Richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten (21), of van Richtlijn 98/5/EG (22) van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven. De erkenning van de beroepskwalificaties voor advocaten ten behoeve van onmiddellijke vestiging onder de beroepstitel van de ontvangende lidstaat valt onder deze richtlijn.
- (43)
Deze richtlijn omvat ook vrije beroepen, voorzover deze zijn gereglementeerd. Een vrij beroep is overeenkomstig onderhavige richtlijn een beroep dat wordt uitgeoefend op grond van een relevante beroepskwalificatie door een persoon die persoonlijk, op eigen verantwoordelijkheid en professioneel onafhankelijk, intellectueel-ideële prestaties verricht ten behoeve van de opdrachtgever en de samenleving in het algemeen. De beroepsuitoefening kan in de lidstaten, in overeenstemming met het Verdrag, onderworpen zijn aan specifieke juridische verplichtingen, die gebaseerd zijn op nationale wetgeving en de in dit kader door de betrokken beroepsvertegenwoordiging zelfstandig vastgestelde regels en die borg staan en bevorderend zijn voor professionaliteit, kwaliteit van de dienstverlening en de vertrouwensrelatie met de opdrachtgever.
- (44)
Deze richtlijn laat de maatregelen die noodzakelijk zijn om een hoog niveau van gezondheids- en consumentenbescherming te waarborgen, onverlet,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 181 E van 30.7.2002, blz. 183.
PB C 61 van 14.3.2003, blz. 67.
Advies van het Europees Parlement van 11 februari 2004 (PB C 97 E van 22.4.2004, blz. 230), Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 21 december 2004 (PB C 58 E van 8.3.2005, blz. 1) en Standpunt van het Europees Parlement van 11 mei 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 6 juni 2005.
PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.
PB L 19 van 24.1.1989, blz. 16. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 206 van 31.7.2001, blz. 1).
PB L 209 van 24.7.1992, blz. 25. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/108/EG van de Commissie (PB L 32 van 5.2.2004, blz. 15).
PB L 201 van 31.7.1999, blz. 77.
PB L 176 van 15.7.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
PB L 176 van 15.7.1977, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EG.
PB L 233 van 24.8.1978, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
PB L 233 van 24.8.1978, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
PB L 362 van 23.12.1978, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EG.
PB L 362 van 23.12.1978, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EG.
PB L 33 van 11.2.1980, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
PB L 33 van 11.2.1980, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EG.
PB L 223 van 21.8.1985, blz. 15. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
PB L 253 van 24.9.1985, blz. 34. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EG.
PB L 253 van 24.9.1985, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
PB L 165 van 7.7.1993, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
PB L 78 van 26.3.1977, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
PB L 77 van 14.3.1998, blz. 36. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.