HR 16 oktober 2007, LJN BA5833, NJ 2008, 127 m.nt. N. Keijzer
HR, 15-06-2010, nr. 08/01661
ECLI:NL:HR:2010:BM2416
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-06-2010
- Zaaknummer
08/01661
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BM2416
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM2416, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑06‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM2416
ECLI:NL:PHR:2010:BM2416, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑04‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM2416
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑06‑2010
Inhoudsindicatie
HR: art. 81 RO.
15 juni 2010
Strafkamer
nr. 08/01661
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 maart 2008, nummer 22/005674-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zal constateren dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden en tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 600,- en de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 9 maanden, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.P. Balkema als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 juni 2010.
Conclusie 13‑04‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 16 oktober 2007, waarbij de Hoge Raad het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage van 23 januari 2006 heeft vernietigd, heeft dit Hof verdachte bij arrest van 21 maart 2008 wegens ‘Overtreding van artikel 163, negende lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een geldboete van € 600,- en hem de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van negen maanden ontzegd, een en ander zoals in het arrest nader bepaald.
2.
Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft namens verdachte een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel valt uiteen in twee klachten. De eerste klacht luidt, kort gezegd, dat het Hof in strijd met art. 68 Sr heeft gehandeld, althans de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, nu het verdachte heeft veroordeeld wegens de primair tenlastegelegde overtreding van art. 163 lid 9 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), terwijl verdachte hiervan vóór de terugwijzing in deze zaak in hoger beroep was vrijgesproken en het eerdere, door de Advocaat-Generaal ingestelde cassatieberoep zich beperkte tot de beslissing op een vordering wijziging tenlastelegging.
4.
Voor de beoordeling van deze klacht is het volgende van belang.
- (i)
Bij inleidende dagvaarding is verdachte tenlastegelegd dat hij, kort gezegd, toen hem, op verdenking van rijden onder invloed, bloed was afgenomen noch toestemming noch de vervolgens bevolen medewerking heeft verleend voor een bloedonderzoek (art. 163 lid 9 WVW 1994). In eerste aanleg is verdachte hiervan vrijgesproken.
- (ii)
In hoger beroep heeft de Advocaat-Generaal ter terechtzitting een wijziging van de tenlastelegging gevorderd in dier voege dat daaraan een subsidiair feit wordt toegevoegd. Het Hof heeft deze vordering afgewezen en verdachte bij arrest van 23 januari 2006 vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde.
- (iii)
De Advocaat-Generaal heeft op 6 februari 2006 cassatieberoep ingesteld. De daarvan opgemaakte akte houdt in — voor zover hier van belang — dat cassatieberoep wordt ingesteld ‘tegen het arrest d.d. 23 januari 2006, alsmede tegen alle ter terechtzitting genomen beslissingen’. Het bij schriftuur voorgestelde middel van cassatie klaagt over de motivering van de afwijzing van de gevorderde wijziging tenlastelegging.
- (iv)
Bij arrest van 16 oktober 20071. heeft de Hoge Raad als volgt beslist:
‘vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.’
- (v)
Na de terugwijzing heeft de Advocaat-Generaal ter terechtzitting d.d. 17 maart 2008 opnieuw gevorderd dat de tenlastelegging wordt gewijzigd door toevoeging van een subsidiair tenlastegelegd feit, welke vordering door het Hof is toegewezen. De Advocaat-Generaal vorderde bij requisitoir veroordeling wegens het primair tenlastegelegde feit. De raadsman bepleitte ‘primair vrijspraak en subsidiair een geldboete alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid’.
- (vi)
Het Hof heeft in het thans bestreden arrest van 31 maart 2008 het primair tenlastegelegde bewezen verklaard en verdachte veroordeeld ter zake van overtreding van art. 163 lid 9 WVW 1994.
5.
De steller van het middel betoogt dat het op 6 februari 2006 ingestelde cassatieberoep van de Advocaat-Generaal als een beperkt beroep moet worden beschouwd. Hij baseert zich hierbij op de cassatieschriftuur van de Advocaat-Generaal, waarin die aangeeft dat het Openbaar Ministerie geen middel heeft gericht tegen de vrijspraak (van het primair tenlastegelegde feit) en dat die in stand kan blijven. De Hoge Raad zou het cassatieberoep van de Advocaat-Generaal ook als een partieel beroep hebben opgevat, met als gevolg dat de vrijspraak van het primair tenlastegelegde d.d. 23 januari 2006 met het arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 2007 onherroepelijk zou zijn geworden.
6.
Kennelijk gaat de steller van het middel er vanuit dat de in een cassatieschriftuur voorgestelde beperking van een cassatieberoep bepalend is voor de omvang van een zaak na terugwijzing door de Hoge Raad. Dit uitgangspunt vindt echter geen steun in het recht. De omvang van de zaak na terugwijzing in cassatie, en daarmee de omvang van het door de rechter te verrichten onderzoek, wordt bepaald door de beslissing van de Hoge Raad.2. De rechter naar wie de Hoge Raad na vernietiging van een uitspraak de zaak heeft teruggewezen, is immers gebonden aan de door de Hoge Raad gegeven beslissing.3.
7.
In de onderhavige zaak is er in de eerder gevoerde cassatieprocedure geen sprake geweest van een in de cassatieakte aangegeven gewenste beperking van het cassatieberoep.4. In overeenstemming daarmee heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 16 oktober 2007 het toen bestreden arrest van 23 januari 2006 in zijn geheel vernietigd en beslist dat het Hof de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw had te berechten en af te doen, zonder enige beperking.5. Het Hof heeft de zaak conform deze terugwijzingsopdracht behandeld.
8.
Van strijd met het ne bis in idem-beginsel of grondslagverlating is dan ook geen sprake. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
9.
Het middel bevat voorts een bewijsklacht. Het Hof zou de bewezenverklaring van de tenlastegelegde overtreding van art. 163 lid 9 WVW 1994 onvoldoende hebben gemotiveerd. Ook zou het Hof de door verdachte ter terechtzitting van 17 maart 2008 afgelegde verklaring, die het voor het bewijs heeft gebruikt, hebben gedenatureerd.
10.
Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 17 maart 2008 en de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, kan deze klacht niet slagen. Dit behoeft geen nadere motivering nu noch het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, noch enig ander belang meebrengt dat wordt uiteengezet waarom de klacht niet tot cassatie kan leiden.
11.
Het middel faalt in beide onderdelen en kan door de Hoge Raad worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
12.
Ambtshalve wijs ik op het volgende. Het cassatieberoep is ingesteld op 7 april 2008. De Hoge Raad zal in deze zaak uitspraak doen nadat sindsdien meer dan twee jaren zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM wordt overschreden. Gelet op de hoogte van de aan verdachte opgelegde geldboete, zal de Hoge Raad kunnen volstaan met de enkele constatering dat de termijn is overschreden.
13.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad zal constateren dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden en het beroep zal verwerpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑04‑2010
Zie A.J.A. van Dorst (2009), Cassatie in strafzaken, p. 96.
Zie bv. HR 27 februari 1996, LJN AD2500.
Die akte (en niet de schriftuur) is beslissend in gevallen waarin sprake is van een primair-subsidiaire tenlastelegging. Zie Van Dorst, a.w., p. 57, 58.
Zie voor andere casus bv. HR 17 oktober 2006, LJN AY7773 en HR 31 januari 2006, LJN AU6253, NJ 2007, 286, m.nt. D.H. de Jong.