AB 2019/27
Toepassing van het relativiteitsvereiste van art. 8:69a Awb bij wet- en regelgeving waarmee EU-richtlijn is geïmplementeerd.
ABRvS 10-10-2018, ECLI:NL:RVS:2018:3298, m.nt. G.J. van Midden
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10 oktober 2018
- Magistraten
Mrs. H.G. Sevenster, B.P. Vermeulen, J.J. van Eck
- Zaaknummer
201801209/1/A3
- Noot
G.J. van Midden
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS185345:1
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Gezondheidsrecht / Geneeskundige behandeling
Bestuursprocesrecht / Beroep
- Brondocumenten
ECLI:NL:RVS:2018:3298, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑10‑2018
- Wetingang
Art. 8:69a Awb; art. 42 lid 6 Gnw; art. 10 lid 3 Richtlijn 2001/83/EG; art. 114 lid 1 VWEU
Essentie
Relativiteitsvereiste kan niet worden tegengeworpen aan appellanten die beroep doen op art. 42 Gnw, nu geen grond bestaat voor oordeel dat deze bepaling kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen.
Samenvatting
Ingevolge art. 8:69a Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Zoals hiervoor reeds is overwogen is in art. 42 lid 6 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.