Ontleend aan rov. 4 van het arrest van het gerechtshof Arnhem van 13 april 2010 i.v.m. rov. 2.1 t/m 2.7 van het vonnis van de rechtbank Zutphen, sector kanton, van 6 april 2009, tenzij anders vermeld.
HR, 10-02-2012, nr. 10/03328
ECLI:NL:HR:2012:BU8174
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
10-02-2012
- Zaaknummer
10/03328
- Conclusie
Mr. E.B. Rank-Berenschot
- LJN
BU8174
- Vakgebied(en)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU8174, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑02‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU8174
ECLI:NL:PHR:2012:BU8174, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑12‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU8174
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑06‑2010
- Wetingang
- Vindplaatsen
JIN 2012/63 met annotatie van P.C.M. Kemp
Uitspraak 10‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Huur appartement. Vordering verhuurder tot verwijdering van door huurder geplaatste schotelantenne. Oordeel dat huurder uit hoofde van art. 5:120 lid 2 BW is gebonden aan bepalingen in huishoudelijk reglement, is onjuist, nu hof niet heeft vastgesteld dat dit reglement deel uitmaakt van splitsingsreglement of enig modelreglement waarnaar in splitsingsreglement wordt verwezen (art. 5:111 onder d, art. 5:112 BW).
10 februari 2012
Eerste Kamer
10/03328
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. K.T.B. Salomons,
t e g e n
WONINGSTICHTING DE WOONPLAATS,
gevestigd te Enschede,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en De Woonplaats.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 353146/CV EXPL 08-2003 van de kantonrechter te Oost Gelre van 6 april 2009;
b. het arrest in de zaak 200.034.118 van het gerechtshof te Arnhem van 13 april 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen De Woonplaats is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Woonplaats is eigenares van een aantal appartementsrechten die deel uitmaken van een gebouw te [plaats]. [Eiser] c.s. huren met ingang van 5 december 2007 een van deze appartementen van De Woonplaats.
(ii) Het huishoudelijk reglement van de Vereniging van Eigenaren (hierna: VvE), dat op 26 februari 2002 is vastgesteld, bepaalt in artikel 2 van hoofdstuk H (antennes):
"[Schotel]antennes e.d. mogen niet worden geplaatst of bevestigd op of aan het gebouw."
De inhoud van dit huishoudelijk reglement maakt geen deel uit van de huurovereenkomst.
(iii) De Woonplaats heeft [eiser] c.s. toestemming verleend een schotelantenne te plaatsen onder de voorwaarden dat de aangebrachte antenne, om aantasting van het aanzicht van het gebouw zoveel mogelijk te voorkomen, zodanig wordt aangebracht dat de optredende verstoring minimaal is en dat de schotel niet op het dak noch aan de voorzijde van de woning geplaatst wordt.
De Woonplaats heeft geconcludeerd dat het onder deze voorwaarden enkel mogelijk was de schotelantenne op het balkon van het appartement van [eiser] c.s. te installeren.
(iv) [Eiser] c.s., die vanaf de zijgevel van het appartementencomplex geteld het derde appartement bewonen, hebben vervolgens een schotelantenne van 60 cm doorsnee aan die zijgevel laten plaatsen, waarbij vanaf de antenne over de gevelmuur en de muur van de twee aangrenzende appartementen een naar hun appartement leidende verbindingskabel is aangebracht.
(v) [Eiser] c.s. hebben niet voldaan aan een door De Woonplaats schriftelijk aan hen gericht verzoek de antenne te verwijderen.
3.2.1 De Woonplaats vordert in dit geding dat [eiser] c.s. worden veroordeeld de schotelantenne met de daarbij behorende bedradingen te verwijderen en de buitenmuren in oude toestand te herstellen, een en ander onder verbeurte van een dwangsom. De Woonplaats legt aan deze vordering ten grondslag, dat [eiser] c.s. in strijd handelen met de verplichtingen die de huurovereenkomst hun oplegt en dat De Woonplaats, als eigenares van het appartementsrecht van het verhuurde appartement, moet voldoen aan de regels van de VvE en daarop door de VvE ook is aangesproken.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft dit vonnis vernietigd en [eiser] c.s. veroordeeld binnen twee maanden na betekening van het arrest de schotelantenne te verwijderen en de buitenmuren in oude toestand te herstellen, op verbeurte van de gevorderde dwangsom tot een maximum van € 6.000,--.
3.2.2 Het hof overwoog daartoe als volgt.
Het in de huurovereenkomst opgenomen verbod om zonder schriftelijke toestemming veranderingen aan het gehuurde aan te brengen is niet aan de orde nu de zijgevel waaraan de schotelantenne is bevestigd geen deel uitmaakt van het gehuurde appartement (rov. 5.3). De kantonrechter heeft evenwel miskend dat de bepalingen in het reglement van de VvE met betrekking tot gebruik, beheer en onderhoud op grond van artikel 5:120 lid 2 BW rechtstreeks op [eiser] c.s. van toepassing zijn. [Eiser] c.s. hadden jegens De Woonplaats daarom de bepaling van artikel 2 hoofdstuk H van het reglement in acht moeten nemen. Door het plaatsen van de schotelantenne zijn [eiser] c.s. aldus tekortgeschoten in de nakoming van de verplichting zich tegenover De Woonplaats als goede huurders te gedragen; reeds die tekortkoming maakt De Woonplaats bevoegd tot het instellen van onderhavige vordering (rov. 5.4).
De bevoegdheid die de VvE uit hoofde van art. 5:126 lid 3 BW toekomt om [eiser] c.s. rechtstreeks aan te spreken op naleving van het reglement, ontneemt De Woonplaats niet de mogelijkheid als verhuurster [eiser] c.s. aan te spreken op overtreding van het reglement (rov. 5.5).
3.3.1 Middel I keert zich in de onderdelen 3 - 8 met rechts- en motiveringsklachten tegen rov. 5.4.
Deze klachten houden in dat art. 5:120 lid 2 ziet op het splitsingsreglement als bedoeld in artikel 5:111, aanhef en onder d, en art. 5:112 BW, en niet op een huishoudelijk reglement; ofschoon het onderhavige huishoudelijk reglement bepaalt dat het moet worden beschouwd als een aanvulling op het splitsingsreglement, kan hieruit niet worden afgeleid dat het huishoudelijk reglement onderdeel is van het splitsingsreglement.
Nu het hof niet heeft vastgesteld dat [eiser] c.s. uit anderen hoofde aan het huishoudelijk reglement zijn gebonden, is zijn oordeel onjuist dan wel onbegrijpelijk.
3.3.2 De rechtsklacht van middel I is terecht voorgesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bepaling waarop De Woonplaats zich beroept, is opgenomen in het huishoudelijk reglement van de VvE, en dat dat reglement geen deel uitmaakt van de huurovereenkomst; dit een en ander is in hoger beroep niet bestreden.
Het hof heeft geoordeeld dat [eiser] c.s. uit hoofde van art. 5:120 BW aan het huishoudelijk reglement zijn gebonden. Dit artikel bepaalt in lid 2 onder meer dat voorschriften van 'het reglement' omtrent gebruik, beheer en onderhoud ook van toepassing zijn op degene die het gebruik van de appartementseigenaar verkrijgt.
Het in art. 5:120 lid 2 vermelde reglement is het reglement, bedoeld in art. 5:111 onder d en art. 5:112 BW; van een ander reglement in de genoemde en tussenliggende bepalingen is ook geen sprake.
Dat reglement is het splitsingsreglement, dat ingevolge art. 5:111, aanhef en onder d, opgenomen moet zijn in de splitsingsakte.
3.3.3 Het in de splitsingsakte opgenomen reglement mag - blijkens art. 5:111 onder d - weliswaar verwijzen naar een nauwkeurig aangeduid, in de openbare registers ingeschreven, modelreglement en hoeft derhalve niet alle van toepassing zijnde voorschriften zelf te bevatten, maar het hof heeft niet vastgesteld dat het reglement waarop De Woonplaats zich beroept - het huishoudelijk reglement, vastgesteld door de VvE op 26 februari 2002 - deel uitmaakt van het splitsingsreglement of enig modelreglement waarnaar in het splitsingsreglement wordt verwezen. Dat is door De Woonplaats ook niet gesteld.
3.3.4 Nu het hof de veroordeling van [eiser] c.s. uitsluitend heeft doen steunen op zijn oordeel dat [eiser] c.s. ingevolge art. 5:120 lid 2 gebonden zijn aan het genoemde huishoudelijk reglement, welk oordeel blijkens het vorenstaande onjuist is, kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven.
Middel II behoeft geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 13 april 2010;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt De Woonplaats in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 3.083,11 in totaal, waarvan € 3.004,61 op de voet van art. 243 (oud) Rv. te betalen aan de Griffier, en € 78,50 aan [eiser] c.s.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, C.A. Streefkerk, C.E. Drion en G. Snijders en in het openbaar uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel op 10 februari 2012.
Conclusie 09‑12‑2011
Mr. E.B. Rank-Berenschot
Partij(en)
CONCLUSIE inzake:
- 1.
[Eiser 1]
- 2.
[Eiseres 2]
eisers tot cassatie,
advocaat: mr. K.T.B Salomons,
tegen
Woningstichting De Woonplaats
verweerster in cassatie,
niet verschenen.
Deze zaak betreft in cassatie de vraag of de huurder van een appartement jegens de verhuurder/appartementseigenaar gehouden is tot verwijdering van een door hem geplaatste schotelantenne op de grond dat het huishoudelijk reglement van de Vereniging van Eigenaren de plaatsing van dergelijke antennes verbiedt.
1. Feiten1. en procesverloop
1.1
Verweerster in cassatie (hierna: De Woonplaats) is eigenaresse van een aantal appartementsrechten in een gebouw aan de [a-straat] te [plaats]. Een van die appartementen, op nummer 21–3, heeft zij met ingang van 5 december 2007 verhuurd aan eisers tot cassatie (hierna gezamenlijk: [eiser] c.s.).
1.2
[Eiser] c.s. zijn gehuwd. Eiser tot cassatie sub 1, [eiser 1], is geboren op [geboortedatum] 1940 en heeft de Duitse nationaliteit. Zijn gezondheid is sinds 2000 als gevolg van ziekte en meerdere operaties sterk achteruitgegaan.
1.3
In het huishoudelijk reglement van de Vereniging van Eigenaren van het appartementencomplex (hierna: VvE), vastgesteld op 26 februari 2002, is in hoofdstuk H (Antennes) in artikel 2 bepaald:
‘[Schotel]antennes e.d. mogen niet worden geplaatst of bevestigd op of aan het gebouw.’
1.4
De inhoud van het huishoudelijk reglement maakt geen deel uit van de huurovereenkomst.
1.5
Bij brief van 3 maart 2008 heeft De Woonplaats aan [eiser 1] onder meer het volgende medegedeeld:
‘(…)
U wilt een schotelantenne aanbrengen (hierna genoemd: de verandering).
(…)
Wij willen u graag toestemming geven wel vraag ik uw rekening te houden met de volgende voorwaarden:
(…)
- 2.
Om aantasting van het aanzicht van de muur en de buurt zoveel mogelijk te voorkomen, dient de antenne op een zodanige plek te worden geplaatst dat de optredende verstoring zo minimaal mogelijk is. Bij het plaatsen van de schotel verzoeken wij u hiermee rekening te houden. Dit houdt in dat de schotel niet op het dak en niet aan de voorzijde van de woning geplaatst mag worden.
(…)’
1.6
Op 11 maart 2008 heeft op verzoek van [eiser] c.s. bij hen thuis een gesprek plaatsgevonden met [betrokkene 1], medewerker van De Woonplaats. Daarbij kwam [betrokkene 1] tot de conclusie dat De Woonplaats enkel toestemming kon geven voor het plaatsen van een schotelantenne op het balkon van [eiser] c.s. Vanaf die plaats is vanwege de naburige bebouwing geen ontvangst met de schotelantenne mogelijk.
1.7
In of omstreeks mei 2008 hebben [eiser] c.s. door een professionele installateur een schotelantenne van 60 centimeter doorsnee aan de zijgevel van het appartementsgebouw laten plaatsen. [Eiser] c.s. bewonen, vanaf die zijgevel geteld, het derde appartement en tussen dat appartement en de schotelantenne is over de gevelmuur van het appartement en twee aangrenzende appartementen een verbindingskabel aangebracht.
1.8
De VvE heeft De Woonplaats aangesproken om een met het reglement strijdige situatie te (doen) beëindigen.2.
1.9
Bij brief van 25 juni 2008 heeft De Woonplaats [eiser] c.s. verzocht de schotelantenne te verwijderen. [Eiser] c.s zijn daartoe niet overgegaan.
1.10
Met de inleidende dagvaarding van 27 november 2008 heeft De Woonplaats [eiser] c.s. gedagvaard voor de rechtbank Zutphen, sector kanton (hierna: de kantonrechter), en daarbij — kortweg — gevorderd [eiser] c.s. te veroordelen de schotelantenne en bedrading te verwijderen op straffe van een dwangsom. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [eiser] c.s. handelen in strijd met de verplichtingen die voor hen als huurders uit de huurovereenkomst voortvloeien en dat De Woonplaats als eigenaresse van het appartementsrecht te voldoen heeft aan de regels van de VvE.3. [eiser] c.s. hebben de vordering gemotiveerd betwist.
1.11
In zijn vonnis van 6 april 2009 heeft de kantonrechter de vordering afgewezen. Daartoe heeft hij overwogen dat de bepaling in het huishoudelijk reglement dat het plaatsen van schotelantennes niet is toegestaan, in deze kwestie niet relevant is. De inhoud van dat reglement maakt geen deel uit van de huurovereenkomst en [eiser] c.s. zijn als niet-eigenaren doch huurders tegenover De Woonplaats niet gebonden aan bepalingen van het huishoudelijk reglement (rov. 5.2). Het beleid van De Woonplaats is kennelijk dat plaatsing van schotelantennes bij haar huurders in beginsel is toegestaan, mits daarbij aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In casu heeft De Woonplaats geen toestemming verleend voor de plaatsing op de zijgevel die niet tot het gehuurde behoort (rov. 5.3). De kantonrechter heeft daarop overwogen dat door middel van een belangenafweging in het kader van art. 10 EVRM dient te worden nagegaan of De Woonplaats terecht de instemming aan de uiteindelijke wijze van plaatsing heeft onthouden. Volgens het oordeel van de kantonrechter dient in dit geval het belang van [eiser] c.s. te prevaleren boven dat van De Woonplaats (rov. 5.4–5.5).
1.12
De Woonplaats is van het vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Arnhem met conclusie dat het hof, na vernietiging van het bestreden vonnis, haar oorspronkelijke vordering alsnog toewijst. Zij heeft daartoe — onder meer en voor zover in cassatie van belang — aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat art. H2 van het huishoudelijk reglement van de VvE in deze niet ter zake doet (grief I) en in zijn overwegingen niet de omstandigheid heeft meegenomen dat de schotelantenne is geplaatst op een muur die geen onderdeel uitmaakt van het gehuurde en van welke muur De Woonplaats geen eigenares is (grief II). [eiser] c.s. hebben de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof primair De Woonplaats niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, dan wel subsidiair de vorderingen zal afwijzen.
1.13
In zijn arrest van 13 april 2010 heeft het hof het vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [eiser] c.s. veroordeeld binnen twee maanden na betekening van het arrest de schotelantenne te verwijderen en verwijderd houden met herstel van de buitenmuren in de oude toestand, op verbeurte van een dwangsom van € 50,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [eiser] c.s. daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 6.000,-.
1.14
[Eiser] c.s. hebben tijdig4. beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest. De Woonplaats is niet verschenen; tegen haar is verstek verleend. [Eiser] c.s. hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht.
2. Beoordeling van het cassatieberoep
2.1
Het gestelde onder I.1 t/m I.6 is van inleidende aard en bevat geen zelfstandige klachten.
2.2
Cassatiemiddel I is blijkens onderdeel II.1 gericht tegen rov. 5.4. Daarin overweegt het hof, nadat het (in rov. 5.3) heeft vastgesteld dat het in de huurovereenkomst opgenomen verbod tot het zonder schriftelijke toestemming aanbrengen van veranderingen aan het gehuurde5., nu de zijgevel geen deel uitmaakt van het gehuurde appartement, niet aan de orde is, als volgt:
‘5.4
De bepalingen in het reglement van de VVE met betrekking tot gebruik, beheer en onderhoud zijn op grond van artikel 5:120 lid 2 Burgerlijk Wetboek (verder: BW) rechtstreeks op [eiser] van toepassing. Deze door de kantonrechter miskende omstandigheid brengt mee, dat [eiser] zich ook jegens De Woonplaats als verhuurster diende te houden aan bedoelde bepalingen, waaronder de verbodsbepaling van artikel 2 van Hoofdstuk H Antennes van het reglement, luidende: ‘[Schotel]antennes mogen niet worden geplaatst of bevestigd op of aan het gebouw.’ Met het plaatsen van de schotelantenne op de zijgevel is [eiser] tegenover De Woonplaats tekort geschoten in de nakoming van de verplichting om zich ten aanzien van het gebruik van het gehuurde appartement als goed huurder te gedragen. Anders dan [eiser] meent, maakt reeds die tekortkoming De Woonplaats bevoegd tot het instellen van de onderhavige vordering.’
2.3
In de onderdelen II.2 t/m II.8 wordt geklaagd dat het oordeel van het hof in de eerste twee volzinnen van rov. 5.4 hetzij blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij onbegrijpelijk is gemotiveerd. Daartoe wordt aangevoerd — samengevat — dat het hof heeft miskend dat art. 5:120 lid 2 BW betrekking heeft op het (verplicht onderdeel van de in te schrijven splitsingsakte uitmakende) splitsingsreglement, bedoeld in art. 5:111 aanhef en onder d BW en art. 5:112 BW, en niet op een huishoudelijk reglement. Het hof heeft dan ook niet op grond van een enkele verwijzing naar art. 5:120 lid 2 BW kunnen oordelen dat [eiser] c.s. zich ook jegens De Woonplaats als verhuurster dienden te houden aan de bepalingen in het huishoudelijk reglement, aldus de klacht. In het kader van de motiveringsklacht wordt aangevoerd dat in de feitelijke instanties niet is gesteld of gebleken dat het onderhavige huishoudelijk reglement — dat vermeldt dat het moet worden beschouwd als een aanvulling op het splitsingsreglement — dient te worden aangemerkt als (een onderdeel van) het splitsingsreglement, en dat het hof dit ook niet heeft onderzocht of vastgesteld.
2.4
Het middel stelt de vraag aan de orde in hoeverre de huurder van een appartement gehouden is om met het appartementsrecht samenhangende voorschriften omtrent het gebruik van het appartement/privé-gedeelte en de gemeenschappelijke gedeelten in acht te nemen.6.
2.5
De wet onderscheidt in dit verband een tweetal soorten regels.
2.6
Op grond van art. 5:111 aanhef en sub d BW dient de splitsingsakte een reglement in te houden, waartoe ook geacht worden te behoren de bepalingen van een nauwkeurig aangeduid en ingeschreven modelreglement (hierna: het splitsingsreglement). Ingevolge art. 5:112 lid 1 aanhef en onder c BW dient het splitsingsreglement onder meer een regeling te bevatten omtrent het gebruik, het beheer en het onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten, terwijl er ook een dergelijke regeling ten aanzien van de privé-gedeelten in kan worden opgenomen (art. 5:112 lid 4 BW).
Daarnaast is ingevolge art. 5:128 lid 1 BW de vergadering van eigenaars bevoegd aanvullende regels te stellen betreffende het gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten.7. Deze regels kunnen niet derogeren aan bepalingen van het splitsingsreglement.
2.7
De appartementseigenaar is bevoegd zijn privé-gedeelte te verhuren, met inbegrip van het medegebruik van de gemeenschappelijke gedeelten (art. 5:120 lid 1 BW).
Voor de voorschriften van het (ingeschreven) splitsingsreglement omtrent het gebruik etc. heeft dit tot gevolg dat deze van rechtswege mede van toepassing zijn op de posterieure huurder (art. 5:120 leden 2 en 3 BW). Een ná het tot stand komen van de huurovereenkomst ingeschreven reglementsbepaling (reglementswijziging8. geldt niet ten aanzien van de huurder, tenzij hij daarin heeft toegestemd; weigert hij die toestemming of verklaart hij zich niet, dan kan iedere appartementseigenaar de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de reglementsbepaling ten aanzien van de huurder komt te gelden (art. 5:120 lid 3 BW).9. De VvE kan in eigen naam tegen de huurder optreden om nakoming van de verplichtingen uit het splitsingsreglement te vorderen (art. 5:126 lid 3 BW).10.
Een en ander ligt anders met betrekking tot op de voet van art. 5:128 lid 1 BW door de vergadering van eigenaars vastgestelde regels. Deze gelden niet van rechtswege tegen de huurder, onverschillig of zij voor of na de aanvang van zijn recht tot stand zijn gekomen.11.Art. 5:128 lid 2 BW bepaalt dat iedere eigenaar de huurder kan vragen om te verklaren of hij bereid is die regels na te leven. Als de huurder daartoe niet bereid is of zich niet verklaart, dan kan de kantonrechter op verzoek van iedere eigenaar beslissen dat de regels ten aanzien van de huurder komen te gelden gelden.12.
2.8
In de praktijk verwijst het splitsingsreglement veelal naar een door de vergadering van eigenaars vast te stellen huishoudelijk reglement, waarin nadere regels omtrent het gebruik van de gemeenschappelijke en de privé-gedeelten plegen te worden opgenomen.13. Men kan in het huishoudelijk reglement een toepassing zien van art. 5:128 lid 1 BW.14. Uw Raad heeft evenwel aanvaard dat in een huishoudelijk reglement ook orderegels omtrent het feitelijk gebruik van privé-gedeelten kunnen worden opgenomen, indien het splitsingsreglement uitdrukkelijk de mogelijkheid daartoe opent.15. De praktijk onderscheidt naast de bepalingen uit het splitsingsreglement enerzijds het huishoudelijk reglement en anderzijds regels in de zin van art. 5:128 lid 1 BW. Zo bepaalt art. 59 van het Modelreglement 2006 dat regels als bedoeld in art. 5:128 BW in het huishoudelijk reglement moeten worden opgenomen en daarvan deel moeten uitmaken.16. Hierdoor wordt voorkomen dat deze besluiten onbekend of zelfs vergeten raken.17.
2.9
In de literatuur wordt benadrukt dat het splitsingsreglement moet worden onderscheiden van een eventueel huishoudelijk reglement. Het eerste kan steeds worden tegengeworpen aan een posterieur huurder (art. 120 leden 2 en 3 BW), het laatste geldt in beginsel niet tegen een huurder.18. Art. 24 Modelreglement 1992 en art. 35 Modelreglement 2006 voorzien in dit verband in de bepaling dat de appartementseigenaar moet zorgdragen voor een getekende verklaring van de huurder dat hij de bepalingen van het reglement, het eventuele huishoudelijke reglement, alsmede eventuele regels als bedoeld in art. 5:128 BW, voor zover die op een gebruiker betrekking hebben, zal naleven (lid 1), welke verklaring geacht wordt ook betrekking te hebben op besluiten en bepalingen die eerst na die verklaring worden genomen respectievelijk vastgesteld (lid 3). Het is echter duidelijk dat ingevolge art. 5:120 lid 2 BW de gebruiker ook zonder deze verklaring gebonden is aan het splitsingsreglement.19. In de praktijk wordt veelal in de huurovereenkomst tussen de appartementseigenaar/verhuurder en de huurder overeengekomen dat laatstgenoemde (het splitsingsreglement en) het huishoudelijk reglement zal naleven. Daarmee kan de appartementseigenaar/verhuurder voorkomen dat hij ‘klem’ komt te zitten tussen enerzijds het appartementsrecht zoals dat geldt tussen hem en de overige eigenaren/VvE en anderzijds het huurrecht zoals dat geldt tussen hem en de huurder.20.
2.10
In het onderhavige geval gaat het om een regeling met als opschrift ‘Huishoudelijk Reglement’ en daaronder ‘Vastgesteld in de Vergadering van Eigenaars op 26 februari 2002’.21. Daarin is onder meer bepaald:
‘Artikel 1
Dit reglement is een aanvulling op het ‘Modelreglement bij splitsing in appartementsrechten’, alsmede op de bepalingen welke zijn opgenomen in de acte van splitsing van 2 juni 1999, Dossier 98H14123/HH, opgesteld door notaris [de notaris] te [plaats].’
2.11
De kantonrechter heeft vastgesteld dat sprake is van een huishoudelijk reglement en dat de inhoud van dat huishoudelijk reglement geen deel uitmaakt van de huurovereenkomst.22. De Woonplaats heeft tegen die vaststelling geen grief gericht; zij heeft zich integendeel op het standpunt gesteld dat zij als lid van de VvE er voor zorg dient te dragen dat haar huurders niet in strijd met het huishoudelijk reglement handelen, waarbij het volgens haar niet van belang is of in de huurovereenkomst naar dat huishoudelijk reglement is verwezen (MvG, onder Grief I).23. Bij die stand van zaken heeft het hof de vaststelling van de kantonrechter overgenomen24., zodat in appel tot uitgangspunt diende dat [eiser] c.s. niet via de inhoud van de huurovereenkomst aan het huishoudelijk reglement zijn gebonden. Het hof heeft evenwel [eiser] c.s. aan de bepalingen van ‘het reglement van de VvE’, waaronder art. 2 van hoofdstuk H (Antennes), gebonden geoordeeld op basis van art. 5:120 lid 2 BW.
2.12
Indien het hof heeft geoordeeld dat onder ‘reglement’ in de zin van art. 5:120 lid 2 BW ook kan worden verstaan een ander reglement dan het splitsingsreglement in de zin van de artikelen 5:111 aanhef en sub d en 5:112 BW — zoals een door de vergadering van eigenaars vastgesteld huishoudelijk reglement — gaat zijn oordeel uit van een onjuiste rechtsopvatting.
Indien het hof heeft geoordeeld dat het overgelegde ‘huishoudelijk reglement’ d.d. 26 februari 2002 moet worden gekwalificeerd als een onderdeel c.q. wijziging van het splitsingsreglement d.d. 2 juni 1999, is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Daartoe wordt erop gewezen dat stellingen van De Woonplaats met een dergelijke strekking niet worden aangetroffen in de gedingstukken, met name niet de stelling dat het reglement in kwestie is neergelegd in een notariële en ingeschreven akte (art. 5:139 lid 5 BW). Voorts volgt zulks, gelet op het opschrift en art. 1, niet zonder meer uit het overgelegde reglement. De bepaling uit art. 2, voor zover inhoudende dat dit reglement huishoudelijke regels bevat voor ‘de bewoners en gebruikers’ doet hier mijns inziens niet aan af.
Middel I treft dan ook doel.
2.13
Dit brengt met zich dat ook het hierop voortbouwende oordeel van het hof in rov. 5.4 dat [eiser] c.s. zich ook jegens De Woonplaats dienden te houden aan (onder meer) de verbodsbepaling tot het plaatsen van een schotelantenne en dat zij met het plaatsen van de schotelantenne op de zijgevel jegens De Woonplaats zijn tekort geschoten in de nakoming van de verplichting om zich ten aanzien van het gebruik van het gehuurde appartement als goed huurder te gedragen, geen stand kan houden.
2.14
Middel 2 komt op tegen rov. 5.5 voor zover het hof daarin, in aansluiting op de vaststelling dat reeds het tekortschieten door [eiser] c.s. in de nakoming van de verplichting om zich als goed huurder te gedragen De Woonplaats bevoegd maakt tot het instellen van de onderhavige vordering (rov. 5.4, slot25., overweegt:
‘5.5
(…) De bevoegdheid die de VVE op grond van artikel 5:126 lid 3 BW toekomt om [eiser] rechtstreeks aan te spreken op de naleving van het reglement ontneemt De Woonplaats niet de mogelijkheid om als verhuurster [eiser] aan te spreken op de overtreding van artikel 2 van hoofdstuk H van het reglement.’
2.15
Het middel bestempelt, zo begrijp ik, als rechtens onjuist althans onbegrijpelijk het oordeel dat De Woonplaats kan ageren in haar hoedanigheid van verhuurster.26.
2.16
Waar dit oordeel voortbouwt op het met middel 1 bestreden oordeel dat [eiser] c.s. op grond van art. 5:120 lid 2 BW gebonden zijn aan de bepalingen van het huishoudeljk reglement, brengt het slagen van onderdeel 1 mee dat onderdeel 2 geen bespreking behoeft.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑12‑2011
Ontleend aan rov. 5.2 van het arrest van het hof.
Zie rov. 3.2 van het vonnis van de kantonrechter.
Zie de dagvaarding van 9 juli 2010, hersteld bij exploten van 19 juli 2010, 18 oktober 2010 en 10 november 2010.
Het hof verwijst naar art. 9 van de op de huurovereenkomst van toepassing verklaarde Algemene Huurvoorwaarden d.d. 12 maart 2004 (overgelegd als prod. 1 bij CvA).
Zie over dit onderwerp: M.C.E. van der Vleuten, Appartementsrecht en woningcorporaties: welke knelpunten zijn er in de praktijk?, TvP 2009/4, p. 110–118.
MvT bij de Wet herziening appartementsrecht (Stb. 1972, 467), TK 1970–1971, 10 987, nr. 3, p. 17.
Zie over art. 5:120 lid 2 BW: Asser/Mijnssen, Van Velten & Bartels 5* 2008, nr. 510, 511; Mon. BW B29 (Mertens) 2006, nr. 33; losbl. Zakelijke rechten (Gerver), art. 120, aant. 4.
Mon. BW B29 (Mertens) 2006, nr. 33.
TK 1970–1971, 10 987, nr. 3, p. 17 (m.b.t. art. 876c BW (oud), de voorganger van art. 5:128 BW).
Zie over art. 5:128 lid 2 BW: Asser/Mijnssen, Van Velten & Bartels 5* 2008, nr. 513; Mon. BW B29 (Mertens) 2006, nr. 33.
Zie art. 44 Modelreglement 1992 en art. 59 Modelreglement 2006.
In die zin Asser/Mijnssen, Van Velten & Bartels 5* 2008, nr. 446, 513; R.F.H. Mertens, Regeling van appartementsrechten in een huishoudelijk reglement (I), WPNR 6129, 1994, p. 230 l.k., en (II), WPNR 6188, 1995, p. 496 l.k.
Mon. BW B29 (Mertens) 2006, nr. 15; R.F.H. Mertens, WPNR 6129, 1994, p. 230–232, en WPNR 6188, 1995, p. 495–498. HR 8 oktober 1993, LJN ZC1089, NJ 1993/778; HR 10 maart 1995, LJN ZC1667, NJ 1996/595 m.nt. WMK; HR 10 maart 1995, LJN ZC1666, NJ 1996/594 (m.nt. WMK onder NJ 1996/595).
Ook art. 24 Modelreglement 1992 en art. 35 Modelreglement 2006 berusten op deze driedeling, waarover deze conclusie onder 2.9.
Zie over art. 59 Modelreglement 2006: Asser/Mijnssen, Van Velten & Bartels 5* 2008, nr. 447, 466.
Asser/Mijnssen, Van Velten & Bartels 5* 2008, nr. 513; losbl. Zakelijke rechten (Gerver), art. 120, aant. 4; art. 124, aant. 5; art. 128, aant. 2; Pitlo/Reehuis, Heisterkamp, Goederenrecht (2006), nr. 716.
S.J.M. Verhoeven, Verhuurder klem tussen andere eigenaars en huurder, TvHB, 2004, p. 105–106. Zie ook M.C.E. van der Vleuten, TvP 2009/4, p. 110–111.
Prod. 2 bij inleidende dagvaarding.
Zie rov. 2.3 van het vonnis van de kantonrechter (aangehaald in deze conclusie onder 1.4).
In art. 14.2 van de in casu toepasselijke Standaard Algemene Huurvoorwaarden is bepaald dat de huurder verplicht is de uit de splitsingsakte, statuten en reglementen voortvloeiende voorschriften omtrent het gebruik in acht te nemen. Deze bepaling is echter geen onderwerp geweest van het debat in de feitelijke instanties.
Rov. 4 van het arrest i.v.m. rov. 2.3 van het vonnis (aangehaald onder 1.4).
Het hof respondeert hiermee kennelijk op het verweer van [eiser] c.s. dat De Woonplaats niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat volgens de eigen stellingen van De Woonplaats zij geen eigenares is van de buitengevel (MvA sub 2, 6; pleitnota d.d. 12 februari 2010, sub 1) en de buitengevel geen onderdeel uitmaakt van het gehuurde (MvA sub 5).
Zie ook s.t. onder 9.
Beroepschrift 09‑06‑2010
Toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand op 29 juni 2010
Vandaag, de [negende] tweeduizendtien, op verzoek van
- 1.
[opdrachtgever 1],
- 2.
[opdrachtgever 2], beiden wonende te [woonplaats],
voor deze zaak woonplaats kiezende te (2517 KL) Den Haag aan de Eisenhowerlaan 102, op het kantoor van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. K.T.B. Salomons, die door mijn opdrachtgevers als zodanig wordt gesteld en voor hen zal optreden;
[(lees)]
[Heb ik, Jeroen […] als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Joop Tromp, gerechtsdeurwaarder met plaats van vestiging Nijmegen, beiden woonplaats hebbende en kantoorhoudende aldaar aan het Keizer Karelplein 32A;]
AAN
De stichting WONINGSTICHTING DE WOONPLAATS, gevestigd en kantoorhoudende te Enschede, mede kantoorhoudende te Winterswijk, op de voet van het bepaalde bij art. 63 Rv. (in samenhang met het bepaalde bij art. LVIII van de wet van 20 maart 2008, Stb. 2008, 100) op het kantoor van de advocaat mr. J.P. Wolters, te (7101 GT) Winterswijk aan de Spoorstraat 12, bij wie in de vorige instantie laatstelijk als advocaat in de onderhavige zaak woonplaats is gekozen, mijn exploot gedaan, daar gesproken met en afschrift hiervan gelaten aan:
[Mr. J.P. Wolters in persoon]
[…]
AANGEZEGD
dat mijn opdrachtgevers hierbij beroep in cassatie instellen tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 13 april 2010, gewezen in de procedure onder zaaknummer 200.034.118, tussen geïnsinueerde, Woningstichting De Woonplaats, als appellante enerzijds, en mijn opdrachtgevers, als geïntimeerden anderzijds;
voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterende als hiervoor omschreven, met advocaatstelling en domiciliekeuze als aangegeven, geïnsinueerde Woningstichting De Woonplaats
GEDAGVAARD
om op vrijdag de zeventiende september tweeduizendtien 's morgens om 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen op de terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste (Enkelvoudige) Kamer (rolzitting), die dan gehouden zal worden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag;
TENEINDE
bij die gelegenheid namens mijn opdrachtgevers tegen voormelde arrest, waartegen het beroep is gericht, te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht, althans verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, doordat het Gerechtshof te Arnhem heeft overwogen en beslist als omschreven in het hier als ingelast te beschouwen dictum van het arrest d.d. 13 april 2010, waarvan beroep, zulks op de gronden in dat arrest vermeld, na te hebben overwogen en beslist als is geschied, hier als ingelast te beschouwen, ten onrechte om de navolgende, tevens in onderling verband in aanmerking te nemen, redenen:
I. Inleiding
I.1
Een schotelantenne vormt het onderwerp van deze procedure. Verzoekers tot cassatie — verder te noemen ‘[opdrachtgever]’ — zijn huurders van een appartement waarvan geïnsinueerde — verder te noemen ‘De Woonplaats’ — verhuurster is. [opdrachtgever] heeft aan de zijkant van het appartementencomplex een schotelantenne laten aanbrengen om meer zenders te kunnen ontvangen. De keuze via de kabel in Winterswijk is zeer beperkt. De heer [opdrachtgever 1] is ernstig ziek en het is voor hem, mede vanwege zijn Duitse nationaliteit, van belang dat hij meer — onder andere Duitse — zenders kan ontvangen. Overleg daarover tussen De Woonplaats en [opdrachtgever] heeft niet tot overeenstemming geleid. Uiteindelijk heeft De Woonplaats [opdrachtgever] gedagvaard tegen de zitting de rechtbank Zutphen, sector kanton, op 8 december 2008 en gevorderd dat [opdrachtgever] zou worden veroordeeld om binnen een week na betekening van het vonnis de zender met toebehoren te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom met veroordeling van [opdrachtgever] in de proceskosten.
I.2
De Woonplaats beroept zich in de procedure onder meer op het huishoudelijk reglement van de Vereniging van Eigenaars Appartementengebouw Scholtenburgh, bij dagvaarding als productie 2 overgelegd door De Woonplaats. In hoofdstuk H, genaamd ‘antennes’ staat onder artikel 2: ‘(Schotel) antennes e.d. mogen niet worden geplaatst of bevestigd op of aan het gebouw.’.
I.3
Na conclusiewisseling, heeft de rechtbank Zutphen, sector kanton, bij vonnis van 6 april 2009 de vorderingen van De Woonplaats afgewezen. De kantonrechter oordeelt daarbij onder 5.2 dat de inhoud van het reglement, waarop De Woonplaats zich beroept, geen deel uitmaakt van de huurovereenkomst en dat [opdrachtgever] als niet-eigenaren, doch (rechtstreeks) huurders tegenover De Woonplaats niet gebonden zijn aan de bepalingen van het genoemde huishoudelijk reglement.
I.4
Tegen dit vonnis tekent De Woonplaats hoger beroep aan. In grief 1 beklaagt De Woonplaats zich over het feit dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat [opdrachtgever] niet gebonden is aan het huishoudelijk reglement. De Woonplaats motiveert dit door er op te wijzen dat De Woonplaats zelf aan het reglement gebonden is en er zorg voor dient te dragen dat personen, die van haarwegen het appartement bewonen, niet in strijd met het huishoudelijk reglement handelen. Daarbij acht De Woonplaats het niet van belang of in de huurovereenkomst tussen De Woonplaats en [opdrachtgever] is verwezen naar het huishoudelijk reglement. Een dergelijke verwijzing komt in de huurovereenkomst namelijk niet aan de orde. Betreffende huurovereenkomst is als productie 1 bij dagvaarding overgelegd.
I.5
Na een memorie van antwoord zijdens [opdrachtgever] en een pleidooi waarvan pleitnotities, vernietigt het gerechtshof te Arnhem bij arrest van 13 april 2010 het vonnis van de rechtbank Zutphen, sector kanton, en veroordeeld, opnieuw rechtdoende, [opdrachtgever] om binnen twee maanden na betekening van het arrest, de schotelantenne te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag (met een maximum van € 6.000,00); [opdrachtgever] wordt daarbij veroordeeld in de proceskosten uit eerste en tweede instantie. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
I.6
Het arrest van het gerechtshof te Arnhem kan op grond van de hierna aan te voeren klachten niet in stand blijven.
Il Cassatiemiddel I
II.1
Ten onrechte overweegt het hof onder 5.4:
‘De bepalingen in het reglement van de Vve met betrekking tot gebruik, beheer en onderhoud zijn op grond van artikel 5:120 lid 2 Burgerlijk Wetboek (verder: BW) rechtstreeks op [opdrachtgever] van toepassing. Deze door de kantonrechter miskende omstandigheid brengt mee, dat [opdrachtgever] zich ook jegens De Woonplaats als verhuurster diende te houden aan bedoelde bepalingen, waaronder de verbodsbepaling van artikel 2 van Hoofstuk H Antennes van het reglement, luidende: ‘[Schotel]antennes mogen niet worden geplaatst of bevestigd op of aan het gebouw.’ Met het plaatsen van de schotelantenne op de zijgevel is [opdrachtgever] tegenover De Woonplaats tekort geschoten in de nakoming van de verplichting om zich ten aanzien van het gebruik van het gehuurde appartement als goed huurder te gedragen. Anders dan [opdrachtgever] meent, maakt reeds die tekortkoming De Woonplaats bevoegd tot het instellen van de onderhavige vordering.’.
II.2
Artikel 5:120 BW luidt:
- —1.
Onverminderd het in artikel 112 lid 4 bepaalde is een appartementseigenaar bevoegd het gedeelte dat bestemd is om als afzonderlijk geheel door hem te worden gebruikt, zelf te gebruiken of aan een ander in gebruik te geven, met inbegrip van het hem toekomende medegebruik van de gedeelten die niet bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt.
- —2.
Voorschriften van het reglement omtrent gebruik, beheer en onderhoud zijn ook van toepassing op degeen die het gebruik verkrijgt. Andere bepalingen van het reglement kunnen in het reglement op de gebruiker van toepassing worden verklaard.
- —3.
Ten aanzien van een huurder geldt een na het tot stand komen van de huurovereenkomst ingeschreven reglementsbepaling niet, tenzij hij daarin heeft toegestemd. Weigert hij zijn toestemming of verklaart hij zich niet, dan kan de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het gebouw of het grootste deel daarvan is gelegen, op verzoek van iedere appartementseigenaar beslissen dat de reglementsbepaling ten aanzien van de huurder komt te gelden.
- —4.
Na opheffing van de splitsing […]
II.3
In relatie tot vorenstaande wetsbepaling is van belang om vast te stellen dat er sprake is van twee reglementen, te weten:
- —
het reglement als bedoeld in artikel 5:120 lid 2, hierna: ‘splitsingsreglement’
- —
het reglement overgelegd door De Woonplaats en als zodanig aangehaald door het hof onder 5.4 zijnde het huishoudelijk reglement, waarvan artikel 2 Hoofdstuk H Antennes luidt: ‘[Schotel]antennes mogen niet worden geplaatst of bevestigd op of aan het gebouw.’.
II.4
Het reglement, waarnaar artikel 5:120 BW verwijst, betreft het splitsingsreglement, bedoeld in artikel 5:111 sub d en 5:112 BW. Genoemd reglement is een verplicht onderdeel van de akte die dient tot splitsing in appartementen op grond van artikel 5:111 BW. Een dergelijke akte moet worden ingeschreven in de openbare registers op grond van artikel 5:109 BW. Een regeling ten aanzien van het gebruik beheer en het onderhoud van de gedeelten die niet bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, zoals buitenmuren, is een verplicht onderdeel van het splitsingsreglement op grond van artikel 5:112 lid 1 sub c BW. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid om een regeling ten aanzien van het gebruik, het beheer en het onderhoud van de gedeelten die wél bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te dienen in het splitsingsreglement op te nemen op grond van artikel 5:112 lid 4 BW.
II.5
In artikel 5:120 lid 2 BW, waarnaar het hof verwijst en welk artikel onderdeel door het hof aangemerkt wordt als zijnde bepalend voor de gebondenheid van [opdrachtgever] aan het (huishoudelijk) reglement, wordt op grond van vorenstaande verwezen naar het (een) splitsingsreglement en niet naar een (het) huishoudelijk reglement. Het hof heeft dit miskend en had derhalve niet, op grond van een enkele verwijzing naar artikel 5:120 lid 2 BW, tot de conclusie mogen komen dat ‘[opdrachtgever] zich ook jegens De Woonplaats als verhuurster diende te houden aan bedoelde bepalingen’.
II.6
In de procedure in feitelijke instantie is noch gesteld noch gebleken dat het huishoudelijk reglement dient te worden aangemerkt als (onderdeel van) het splitsingsreglement. Dit is door het hof ook niet onderzocht of vastgesteld. Hetgeen het hof derhalve overweegt onder r.o. 5.4 getuigt hetzij van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij van een onbegrijpelijke motivering.
II.7
In relatie tot vorenstaande dient te worden opgemerkt, dat het huishoudelijk reglement aangeeft dat het moet worden beschouwd als een aanvulling op het splitsingsreglement. Hieruit kan derhalve niet worden afgeleid dat genoemd huishoudelijk reglement aangemerkt dient te worden als een onderdeel van het splitsingsreglement. Dit zo zijnde, getuigt Hofs vaststelling derhalve van een onjuiste visie met betrekking tot het van toepassing zijn van een dergelijk reglement op een huurder.
II.8
Het hof heeft blijkens het hier bestreden arrest, waaronder r.o. 5.4, evenmin vastgesteld dat [opdrachtgever] uit andere hoofde (dan artikel 5:120 lid 2 BW) gebonden zou zijn aan het huishoudelijk reglement. Overigens zou een dergelijk oordeel eveneens rechtens onjuist zijn nu een huishoudelijk reglement, niet zijnde een splitsingsreglement, zal hebben te gelden als een besluit in de zin van artikel 5:128 BW voor zover het ziet op de gedeelten die niet bestemd zijn als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Van besluiten als bedoeld in artikel 5:128 BW is in de memorie van toelichting, destijds bij artikel 876 c BW, uitdrukkelijk gesteld dat deze besluiten geen gelding hebben tegenover huurders tenzij, op grond van het tweede lid, een huurder expliciet te kennen heeft gegeven een besluit na te zullen leven. Aldus dient in relatie tot dit soort besluiten het algemene principe te gelden dat een overeenkomst slechts werking heeft tussen partijen.
III Middel 2
III. 1
Ten onrechte overweegt het hof onder r.o. 5.5:
‘Vast staat dat de VVE De Woonplaats heeft aangesproken op de overtreding van de bedoelde verbodsbepaling door haar huurder [opdrachtgever]. De bevoegdheid die de VVE op grond van artikel 5:126 lid 3 BW toekomt om [opdrachtgever] rechtstreeks aan te spreken op naleving van het reglement ontneemt De Woonplaats niet de mogelijkheid om als verhuurster [opdrachtgever] aan te spreken op de overtreding van artikel 2 van hoofdstuk H van het reglement. ’.
III.2
Uitgangspunt is op grond van artikel 5:126 lid 3 BW, dat slechts de VVE — en niet De Woonplaats — een procedure kan aanspannen met betrekking tot de plaatsing aan de buitenmuur van een schotelantenne. Het hof lijkt dit blijkens het gestelde onder r.o. 5.5 te onderkennen. Nu [opdrachtgever] noch uit hoofde van de huurovereenkomst, noch uit hoofde van het huishoudelijk reglement verplicht is om het verbod tot het hebben van een schotelantenne na te leven, kan De Woonplaats als verhuurster [opdrachtgever] niet aanspreken op een overtreding van artikel 2 van hoofdstuk H van het reglement. De Woonplaats is immers niet, althans daarvan is niet gebleken, gemachtigd om namens de VVE een dergelijke vordering jegens [opdrachtgever] in te stellen. Nu het hof de aansprakelijkheid van [opdrachtgever] baseert op artikel 5:120 lid 2 BW, impliceert dit dat [opdrachtgever] uit dien hoofde niet aansprakelijk kan zijn jegens De Woonplaats. In de overwegingen van het hof ontbreekt althans een juiste redengeving hiervoor.
III.3
Het arrest van het hof kan aldus op de aangegeven gronden geen stand houden. Dit heeft tot gevolg dat de door het hof in het dictum ten laste van [opdrachtgever] uitgesproken proceskostenveroordeling eveneens voor vernietiging in aanmerking komt.
En
Op grond van deze middelen te horen vernietigen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem d.d. 13 april 2010, waartegen dit beroep zich richt, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
De kosten hiervan zijn voor mij, deurwaarder, € [87.93 incl. BTW[