Vgl. B.F. Keulen en G. Knigge, Strafprocesrecht, 13e druk, Deventer 2016, p. 527. Zie ook HR 17 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1403, NJ 1999/152, waarin het niet ging om het wegnemen van voorwerpen uit een woning maar om het achterlaten van stroomstootwapens in een woning.
HR, 24-04-2018, nr. 17/01908
ECLI:NL:HR:2018:665
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-04-2018
- Zaaknummer
17/01908
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:665, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑04‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:390
ECLI:NL:PHR:2018:390, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:665
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen woninginbraak. Falende bewijsklacht wegneming door verdachte en medeverdachte. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 17/01848.
Partij(en)
24 april 2018
Strafkamer
nr. S 17/01908
EC/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 7 april 2017, nummer 21/001134-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Zevenboom, advocaat te Almere, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2018.
Conclusie 13‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen woninginbraak. Falende bewijsklacht wegneming door verdachte en medeverdachte. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 17/01848.
Nr. 17/01908 Zitting: 13 maart 2018 (bij vervroeging) | Mr. B.F. Keulen Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 7 april 2017 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens 1. “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” en 2. “verduistering”, veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Er bestaat samenhang met zaak 17/01848. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. J. Zevenboom, advocaat te Almere, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over de bewijsvoering van feit 1.
Onder 1 is ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
‘hij op 15 februari 2014 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan de [a-straat] 52 ) heeft weggenomen een laptop en een cameratas en een fotocamera en één of meer cameralenzen en een videocamera, toebehorende aan [betrokkene 1] , waarbij verdachte en / of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door braak.’
6. In de aanvulling op het verkort arrest zijn met betrekking tot feit 1 de volgende bewijsmiddelen opgenomen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 februari 2014 (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van aangever [betrokkene 1] :
Ik woon in Almere aan de [a-straat] 52 . Mijn vrouw en ik hebben de woning op woensdag 5 februari 2014 om 04.30 uur goed achtergelaten. (..) Op zondag 16 februari 2014 om 02.30 kwamen wij weer thuis. Ik liep via de voortuin naar de voordeur van de woning. Ik zag dat het cilinderslot volledig ontbrak in het deurslot. (..) De volgende spullen zijn van mij gestolen uit de woning:
- Laptop Packard Bell EasyNote TX86 (.)
- Camera tas van het merk Mitsai (.)
- Camera van het merk Canon, type 550D. (..]
- Cameralens (.) van het merk Canon (..)
- Cameralens van het merk Sigma 70-300mm. (.)
- Cameralens van het merk Canon, 50mm. (.)
- Videocamera van het merk LG (.)
2. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 februari 2014 (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van getuige [getuige 1] :
Op zaterdag 15 februari 2014 tussen 02.00 uur en 02.50 uur zat ik op mijn slaapkamer op de [a-straat] 50 te Almere. Het was erg stil buiten en het viel mij op dat er iemand op straat liep. Ik hoorde namelijk voetstappen. (.) Ik hoorde dat de persoon op straat de telefoon opnam. Ik kon niet verstaan wat er werd gezegd, maar ik vermoed dat er in de Arabische taal werd gesproken. Na ongeveer een minuut hoorde ik dat er een tweede persoon bij kwam. (...) Kort daarop hoorde ik een hard geluid, alsof iemand ergens heel hard aan trok. Het leek alsof het bij de buren van perceel 52 vandaan kwam. (..) Ik zag toen dat er twee personen uit de voortuin van de buren kwamen lopen. Ik kan de personen als volgt omschrijven:
Verdachte 1, vanaf nu ook zo genoemd:
- Licht getinte huidskleur, vermoedelijk Noord-Afrikaanse afkomst.
- 17 a 18 jaar oud
- Rond de 1 meter 80 lang
- Op zijn hoofd een pet licht van kleur en een lichtbruin ‘Gucci ‘patroon
- Een turquoise/licht blauwe jas van het merk Woolridge, met capuchon en bontkraag.
- Licht blauwe jeans
- Zwart glimmende schoenen met een rits aan de zijkant, naast de veters.
Verdachte 2, vanaf nu ook zo genoemd:
- Licht getinte huidskleur, vermoedelijk Noord-Afrikaanse afkomst.
-17 a 18 jaar oud
- Rond de 1 meter 80 lang, maar iets korter dan verdachte 1
- Grof zwart krulletjeshaar
- Zwarte jas van het merk Woolridge, met capuchon, zonder bontkraag
- Donkerkleurige jeans
- Zelfde schoenen als persoon 1, dus zwart glimmende schoenen met een rits aan de zijkant, naast de veters
- Schoudertas, donkerkleurig. (...)
Na ongeveer een half uur hoorde ik wederom een hard geluid, alsof ergens aan getrokken werd. (.) Ik zag dat verdachte 1, in de voortuin van de buren van perceel 52 stond. (...) Ik kon verdachte 2 op dat moment niet zien. (..) Na een paar minuten schoot de luxaflex uit mijn handen en ik herpakte hem weer. Door het daardoor veroorzaakte geluid zag ik dat verdachte 1 mijn richting op keek. Ik zag dat hij mij echt in mijn ogen aan keek. Ik herkende de verdachte toen direct. (...)
Ik zag vervolgens dat verdachte 1 draaide in de richting van de voordeur van de buren en ik hoorde dat hij iets zei. Ik kon niet verstaan wat hij precies zei, maar het leek op ‘wegwezen sagbi, weg.‘ Ik zag dat zowel verdachte 1 als verdachte 2 de voortuin van de buren verlieten en linksaf sloegen. (.) Ik zag dat verdachte 1 mij continu in mijn ogen bleef aankijken. (....) Later op die zaterdag 15 februari liep de postbode door de straat en die zag dat het slot van de buren van perceel 52 vernield was. Toen bleek dus dat er ingebroken was.
Eergister, 19 februari 2014, zag ik verdachte 1 staan bij station Parkwijk. Ik zag dat hij weer dezelfde blauwe Woolridgejas aan had.
3. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van fotobewijsconfrontatie d.d. 7 maart 2013 (het hof leest: 2014) (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
Op vrijdag 7 maart 2014 confronteerde ik de getuige [getuige 1] met een fotoselectie van 12 personen. De getuige verklaarde:
"Nummer 6 is degene die ik toen herkende." en "De andere, die erbij was, was nummer 12, ten minste mijn eerste indruk toen ik dat zag, zeg maar. Nummer 12 zag ik gisteren nog op school, ten minste, in de buurt van school." en "Nummer 6 stond buiten op wacht bij een keukenraam voor de woning van mijn buren waar is ingebroken. Ik zag nummer 6 op een afstand van ongeveer 4 meter vanuit het raam op de eerste verdieping. Topen hij zich betrapt voelde waarschuwde hij een andere persoon. Dit was nummer 12. Ik zag dat nummer 6 en 12 toen van die woning wegliepen op het trottoir voor mijn woning langs."
Na afloop van de confrontatie deelde de confrontatieleider mij mee dat in de getoonde selectie de foto van [verdachte] op plaats 12 stond.
4. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 februari 2014 (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte:
Ik heb een Woolridgejas met capuchon. Soms heb ik er wel en soms geen bontkraag op.
5. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 februari 2014 (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte:
Toen ik op 25 februari 2014 werd aangehouden droeg ik zwarte schoenen met zwarte veters en ritsen aan beide zijden. Ik heb deze schoenen ongeveer een halfjaar.’
7. Het hof heeft in het arrest een overweging met betrekking tot het bewijs ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit opgenomen. Die overweging luidt, met weglating van verwijzingen, als volgt:
‘Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Daarbij overweegt het hof in het bijzonder het navolgende. Ter zitting van het hof heeft de raadsman van verdachte bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde omdat er onvoldoende bewijs is. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is van schending van de regels omtrent het bewijsminimum, zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de bewezenverklaring door de rechtbank slechts steunt op de verklaring van getuige [getuige 1] .
Het stelt voorop dat het bewijsminimum (de zogeheten unus testis nullus testis-regel) voor zover neergelegd in artikel 342, tweede lid, Sv, inhoudt dat het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Het criterium dat daarbij in de jurisprudentie is aangelegd, is dat een aangifte in voldoende mate moet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Een scherpe grens is daarbij dus niet te trekken.
Verdachte ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de woninginbraak. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] d.d. 21 februari 2014 blijkt dat hij op 15 februari 2014 vanuit zijn slaapkamer een hard geluid hoort, dat bij de buren van perceel 52 vandaan lijkt te komen. Vervolgens ziet getuige [getuige 1] twee personen en hij geeft bij zijn aangifte van allebei, verdachte 1 en verdachte 2, een signalement op. Na ongeveer een half uur hoort getuige [getuige 1] wederom geluid uit de tuin van zijn buren komen en hij ziet dat verdachte 1 in de tuin staat. Wanneer de getuige de luxaflex uit zijn hand laat vallen, kijkt verdachte 1 hem recht aan en roept verdachte 1 vervolgens iets in de richting van de voordeur van de buren. Vervolgens ziet de getuige [getuige 1] dat verdachte 1 en verdachte 2 de voortuin van de buren verlaten en linksaf slaan.
Voorts blijkt uit het dossier dat op 7 maart 2014 een fotoconfrontatie met getuige [getuige 1] is gehouden. Daar verklaart de getuige dat hij de personen op foto 6 en foto 12, door hem in zijn verklaring aangeduid als respectievelijk verdachte 1 en verdachte 2, heeft gezien in de nacht van 15 februari 2014 bij de woning aan de [a-straat] 52 . Van verdachte 2 zegt de getuige nog dat deze een Woolrichjas zonder bontkraag droeg. Op foto nummer 12 staat verdachte afgebeeld. De herkenning van verdachte door getuige [getuige 1] wordt ondersteund door de verklaring van verdachte ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 30 januari 2015. Daar heeft verdachte bevestigd dat hij een blauwe/zwarte jas van het merk Woolrich heeft. Bij de politie had verdachte dat ook al verklaard en daaraan toen zelfs toegevoegd dat het ging om een dergelijke jas zonder bontkraag. De herkenning van getuige [getuige 1] vindt aldus in voldoende mate steun in een ander bewijsmiddel, te weten de verklaring van verdachte. Derhalve is geen sprake van schending van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden omdat de verklaring van getuige [getuige 1] niet overeenkomt met de verklaring van aangever omtrent het tijdstip van de inbraak. Blijkens de aangifte heeft [betrokkene 1] geconcludeerd dat de inbraak is gepleegd tussen zaterdag 14 februari 2014 23:00 uur en zondag 16 februari 2014 02:30 uur. Dit is, aldus de raadsman, een absolute contra-indicatie dat de inbraak in de vroege ochtend van zaterdag 15 februari 2014 is gepleegd, zoals is verklaard door getuige [getuige 1] .
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit de aangifte van [betrokkene 1] blijkt dat hij voorafgaand aan zijn vakantie het huis heeft afgesloten en dat op het moment dat hij thuiskwam, op 16 februari 2014, ontdekte dat het cilinderslot ontbrak. Vervolgens heeft [betrokkene 1] navraag gedaan bij de buren van nummer 50. Daaruit blijkt dat de buurman in de nacht van vrijdag op zaterdag 15 februari 2014 twee Marokkaans uitziende jongeren heeft gezien bij zijn woning. Voorts heeft, blijkens de aangifte van [betrokkene 1] (…), de postbode op zaterdag 15 februari 2014 gezien dat het cilinderslot van de voordeur ontbrak en daarop geïnformeerd bij de buren van nummer 50. Vervolgens hebben de buren van nummer 50 de politie gebeld om de inbraak te melden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het hof geen redenen om te twijfelen aan de verklaring van getuige [getuige 1] omtrent het moment van inbraak. Dat aangever zelf een andere conclusie heeft getrokken in zijn aangifte omtrent het tijdstip van de inbraak, doet daaraan niet af.
Voorts heeft de raadsman ter zitting van het hof bepleit dat behoedzaam met de herkenning van getuige [getuige 1] , en de bewijskracht daarvan, dient te worden omgegaan omdat het een vage herkenning betreft. Immers, uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt niet op grond van welke specifieke uiterlijke kenmerken nummer 12 de persoon is welke d.d. 15 februari 2014 door de getuige is waargenomen, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt het volgende. Getuige [getuige 1] heeft in zijn verklaring van 21 februari 2014 twee signalementen gegeven van de personen die door hem zijn waargenomen. Tijdens de fotoconfrontatie d.d. 7 maart 2014 heeft de getuige het volgende verklaard: ‘Nummer 12 zag ik gisteren nog op school, ten minste, in de buurt van school.’ Uit voorgaande blijkt dat de getuige nadere invulling geeft aan de herkenning en dat de getuige tevens aangeeft op grond waarvan hij de persoon op foto 12 herkent. Het hof is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een vage herkenning.
Daarnaast heeft de raadsman ter zitting van het hof aangevoerd dat de herkenning van getuige [getuige 1] onbetrouwbaar is, nu er veel Marokkanen in Almere wonen die qua signalement overeenkomen met verdachte. Dit verweer slaagt evenmin, gelet op het volgende. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2014 zijn tijdens het samenstellen van de fotoconfrontatie, foto’s van 11 figuranten geselecteerd die qua etnische afkomst, huidskleur, geslacht, leeftijd, gelaatskenmerken, haarkleur en haardracht gelijkenis vertoonden met de foto van verdachte. De getuige heeft uit deze fotoselectie zonder aarzeling nummer 6 en nummer 12 (verdachte) herkend als de personen die hij heeft waargenomen bij de woning van de buren en aangegeven op grond waarvan hij deze personen heeft herkend. Het hof is van oordeel dat gelet op het voorgaande geen sprake is van een onbetrouwbare herkenning door getuige [getuige 1] .
Ten slotte heeft de raadsman bepleit dat vrijspraak dient te volgen nu geen sprake is van een voltooid delict omdat niet is gebleken dat verdachte en/of de medeverdachte zich één of meer goederen uit de woning wederrechtelijk hebben toegeëigend. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de getuige heeft verklaard niet te hebben gezien dat de daders op het moment dat zij de tuin van de buren verlieten één of meer van de uit de woning ontvreemde goederen bij zich droegen en/of tassen waarin deze goederen mogelijk zouden kunnen zijn weggestopt.
Het hof overweegt dat uit de verklaring van getuige [getuige 1] (...) blijkt dat de getuige heeft verklaard dat de persoon die hij beschrijft als verdachte 2 een donkerkleurige schoudertas bij zich droeg. Bovendien houdt de aangifte in dat goederen zijn ontvreemd. Het verweer van de raadsman treft derhalve geen doel.
Gelet op het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien, verwerpt het hof de verweren van de raadsman strekkende tot vrijspraak en komt tot de navolgende bewezenverklaring.’
8. Het middel geeft aan dat de motivering van het hof waarin het heeft uiteengezet waarom het er niet aan twijfelt dat de verdachte de door [getuige 1] genoemde tweede verdachte is, steun vindt in de bewijsmiddelen en niet onbegrijpelijk is. Het middel klaagt er evenwel over dat noch uit de aangifte, noch uit de verklaring van getuige [getuige 1] , noch uit die twee bewijsmiddelen in samenhang bezien de conclusie zou kunnen worden getrokken dat op 15 februari 2014 door de verdachten die [getuige 1] beschrijft wegnemingshandelingen zijn verricht. De steller wijst er op dat in hoger beroep bij pleidooi is aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat een ander dan dader 1 en/of dader 2 de volgende dag, in de ten minste 20 uren nadat de getuige [getuige 1] twee personen heeft gezien, goederen uit de woning heeft weggenomen. En dat de raadsman heeft aangegeven dat het bij verschillende personen, waaronder de huiseigenaar, de buren en de postbode bekend was dat het cilinderslot ontbrak in de deur.
9. Het hof heeft overwogen dat het geen aanleiding ziet te twijfelen aan de verklaring van getuige [getuige 1] omtrent het moment van inbraak. Uit de als bewijsmiddel 2 gebezigde verklaring, onder meer inhoudende dat [getuige 1] zich op 15 februari 2014 tussen 02.00 uur en 02.50 uur op zijn slaapkamer bevond, heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat de door [getuige 1] beschreven twee verdachten die nacht het cilinderslot uit de voordeur van de woning van aangever hebben verwijderd. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de aangever op 16 februari 2014 om 2.30 uur thuis is gekomen en dat hij zag dat het cilinderslot toen in de voordeur ontbrak. Het hof heeft de mogelijkheid dat anderen in de uren voorafgaand aan de thuiskomst van de aangever (een deel van) de goederen hebben ontvreemd, en deze goederen (in zoverre) niet in de schoudertas door verdachten zijn meegenomen, kennelijk niet zo reëel geacht dat deze aan een bewezenverklaring in de weg stond. Mijns inziens is het hof tot dat feitelijke oordeel kunnen komen. Daarbij is van belang dat de raadsman enkel een hypothetische mogelijkheid heeft genoemd (‘(n)iet kan worden uitgesloten’). Er zijn geen concrete aanwijzingen aangevoerd dat anderen in die periode in de woning zijn geweest.1.Het gaat om een betrekkelijk korte periode en dat het cilinderslot ontbrak is kennelijk pas door de postbode ontdekt. Er zijn geen aanwijzingen dat het ontbreken van het cilinderslot in ruime kring bekend is geworden.
10. Het hof heeft verder overwogen dat uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt dat de persoon die hij beschrijft als verdachte 2 een donkerkleurige schoudertas bij zich droeg. En dat de aangifte inhoudt dat goederen zijn ontvreemd. Daarmee heeft het hof naar het mij voorkomt toereikend verduidelijkt waarom de bewezenverklaring wat het wegnemen van de genoemde goederen betreft uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid. In de overwegingen van het hof ligt als zijn niet onbegrijpelijke oordeel besloten dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte die goederen in de schoudertas uit de woning heeft weggenomen. Het hof was niet gehouden nader in te gaan op de aangevoerde hypothetische mogelijkheid. Ik neem daarbij ook nog in aanmerking dat de raadsman een groot aantal bewijsverweren heeft gevoerd waar het hof in het arrest op heeft gereageerd. Voor zover het door de raadsman aangevoerde een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt oplevert, geldt dat de motiveringsplicht niet zo ver gaat dat bij niet-aanvaarding op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.2.
11. Het middel refereert ook nog aan een verweer inzake de unus testis nullus testis regel dat in hoger beroep gevoerd is. Van een schending van die regel is in deze strafzaak evenwel geen sprake, reeds omdat die regel niet meebrengt dat elk onderdeel van de bewezenverklaring op meer dan één bewijsmiddel dient te steunen.3.De herkenning van de verdachte door getuige [getuige 1] vindt daarbij, zo geeft het hof aan, steun in de verklaring die de verdachte heeft afgelegd over zijn jas. Die herkenning wordt in cassatie ook niet bestreden.
12. Het middel faalt en kan worden verworpen met de aan art. 81 RO ontleende formulering.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑03‑2018
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.4.
G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers, 8e druk, Deventer 2014, p. 799-800. Vgl. ook HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:580, NJ 2017/412 m.nt. B.F. Keulen.