Hof Amsterdam, 25-01-2011, nr. 200.069.691/01
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP3496
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
25-01-2011
- Zaaknummer
200.069.691/01
- LJN
BP3496
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP3496, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑01‑2011
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BY2599, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 25‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Huur woonruimte. Verzoek tot huurprijsverlaging. Redelijkheid van de huurprijs. Ontvankelijkheid in hoger beroep. Aanpassing huurovereenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden. ZIE OOK LJN: BP3497
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[ APPELLANT ],
wonend te [ A ],
APPELLANT,
advocaat: mr. H.M. Hielkema te Amsterdam,
t e g e n
1. [ GEÏNTIMEERDE 1 ],
2. [ GEÏNTIMEERDE 2 ],
beiden wonend te [ A ],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. F.T. Panholzer te Amsterdam.
De partijen worden hierna [ Appellant ] en [ Geïntimeerden ] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 15 april 2010 is [ Appellant ] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de ¬rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (verder ook: de kantonrechter) van 19 januari 2010 - hersteld bij vonnis van 23 februari 2010 - in deze zaak onder rolnum¬mer CV 08-31893 gewezen tussen hem als eiser en [ Geïntimeerden ] als gedaagden.
[ Appellant ] heeft één grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd, zijn eis gewijzigd en bewijs aangeboden, met conclusie, mede gelet op de appeldagvaarding, dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het vonnis waarvan beroep deels zal vernietigen en primair alsnog zijn vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal toewijzen, althans, subsidiair de huurovereenkomst zal wijzigen, met veroordeling van [ Geïntimeerden ] in de kosten van het geding in beide instanties.
Daarop hebben [ Geïntimeerden ] geantwoord en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [ Appellant ], althans tot afwijzing van diens vorderingen, met veroordeling van [ Appellant ] in de kosten van het hoger beroep.
De partijen hebben de zaak op 18 november 2010 doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Gelijktijdig heeft het pleidooi plaatsgevonden in het hoger beroep dat door [ Geïntimeerden ] tegen het bestreden vonnis is ingesteld, bij het hof aanhangig onder zaaknummer 200.065.833/01, waarin vandaag eveneens arrest wordt uitgesproken.
Bij gelegenheid van het pleidooi zijn door [ Appellant ] drie producties in het geding gebracht, waarvan akte is verleend. [ Appellant ] heeft voorts bewijs aangeboden.
Ten slotte is door partijen arrest gevraagd.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 21 juli 2005, onder 1.1 tot en met 1.4, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1.
Het gaat in deze zaak, samengevat weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, om het volgende.
3.2.
[ Geïntimeerden ] huren sinds 1 november 1988 de woonruimte aan de [ adres ], tweede, derde en vierde verdieping te [ plaatsnaam ] (hierna: de woning). [ Appellant ] is sinds 24 december 2002 eigenaar van het gehele pand waarvan de woning deel uitmaakt. Hij woont op de benedenverdiepingen daarvan.
3.3.
De huurcommissie heeft naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van [ Geïntimeerden ] bij uitspraak van 26 april 2004 (verzonden 6 mei 2004) geoordeeld dat het voorstel van de huurders tot verlaging van de huurprijs van € 1.033,73 tot € 761,37 per maand met ingang van 1 maart 2004 redelijk is. Het tegen deze uitspraak door [ Appellant ] gedane verzet heeft de huurcommissie bij uitspraak van 12 juli 2004 (verzonden 16 september 2004) ongegrond verklaard.
3.4.
Op 9 november 2004 heeft [ Appellant ] [ Geïntimeerden ] gedagvaard voor de kantonrechter. Hij is opgekomen tegen de genoemde uitspraak van de huurcommissie van 12 juli 2004 en heeft ook overige vorderingen tegen [ Geïntimeerden ] ingesteld.
3.5.
Bij deelvonnis van 21 juli 2005 (kenmerk CV 04-32546) heeft de kantonrechter de vorderingen van [ Appellant ] afgewezen, strekkende (A) tot ontbinding en ontruiming van de woning op grond van wanprestatie, (B) tot verklaring voor recht dat tussen partijen een beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen en (C) tot schadevergoeding vanwege het door [ Geïntimeerden ] afbreken van een deel van het aanrecht en het verwijderen van een fornuis, afzuigkap en oven.
3.6.
Bij dagvaarding van 10 oktober 2005 heeft [ Appellant ] hoger beroep ingesteld tegen het deelvonnis van 21 juli 2005.
3.7.
Bij deelvonnis van 16 februari 2006 (kenmerk CV 04-32546) heeft de kantonrechter de vordering (E) van [ Appellant ], strekkende tot een verklaring voor recht dat tussen partijen geen huurprijsbescherming geldt, afgewezen.
3.8.
Bij dagvaarding van 3 april 2006 heeft [ Appellant ] hoger beroep ingesteld tegen het deelvonnis van 16 februari 2006.
3.9.
Het hof heeft bij arrest van 6 maart 2008 (zaaknummers 106.005.732/01 en 106.005.768/01) de bestreden deelvonnissen van 21 juli 2005 en 16 februari 2006 bekrachtigd.
3.10.
Bij tussenvonnis van 30 juni 2009 (rolnummer 993672 CV EXPL 08-31893) heeft de kantonrechter een descente/comparitie van partijen gelast in de woning ten aanzien van de geschilpunten met betrekking tot de woningwaardering, welke op 7 oktober 2009 heeft plaatsgevonden.
3.11.
Vervolgens heeft [ Appellant ] bij akte van 27 oktober 2009 zijn eis vermeerderd, waartegen [ Geïntimeerden ] bij antwoordakte hebben geprotesteerd. Met zijn gewijzigde eis stelt [ Appellant ] kort gezegd wederom een vordering in tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, vordert hij dat [ Geïntimeerden ] worden veroordeeld om € 3.000,00 te betalen voor iedere maand dat zij in het gehuurde blijven, althans, dat de huurovereenkomst ten aanzien van de hoogte van de huurprijs wordt gewijzigd.
3.12.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter het verzet van [ Geïntimeerden ] tegen de eiswijziging gegrond geacht en beslissend op de oorspronkelijke – resterende – vorderingen van [ Appellant ], de beslissing van de huurcommissie van 12 juni – het hof leest: juli - 2004 (verzonden op 16 september 2004) vernietigd. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is [ Appellant ] veroordeeld in de kosten van het geding.
3.13.
Met zijn grief beoogt [ Appellant ] op de grondslag van onvoorziene omstandigheden (artikel 6:258 BW) zijn vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, althans, een wijziging van de huurovereenkomst ten aanzien van de huurprijs, (alsnog) toegewezen te krijgen. [ Appellant ] stelt in hoger beroep dat hij in eerste aanleg deze vorderingen bij wijze van eisvermeerdering reeds had ingesteld. De kantonrechter heeft het verzet van [ Geïntimeerden ] tegen deze eisvermeerdering evenwel gegrond geacht, zodat de kantonrechter niet op deze vorderingen heeft beslist, aldus [ Appellant ].
3.14.
Het hof overweegt dat [ Appellant ] voor zover hij opkomt tegen de beslissing van de kantonrechter waarbij het verzet van [ Geïntimeerden ] tegen de eiswijziging van [ Appellant ] gegrond is verklaard, hij niet in het hoger beroep kan worden ontvangen, omdat tegen deze beslissing van de kantonrechter op grond van artikel 130 lid 2 BW geen hogere voorziening open staat. Volgens vaste jurisprudentie staat in dit geval ook geen hogere voorziening open als sprake is van zogenaamde doorbrekingsgronden, namelijk als deze bepaling ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen is toegepast, of ten onrechte buiten toepassing is gelaten.
3.15.
Voor het overige geldt dat aan de onderhavige zaak ten grondslag ligt de beslissing van de huurcommissie op het verzoek van [ Geïntimeerden ] om uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel tot verlaging van de huurprijs als bedoeld in artikel 4 lid 2 aanhef en onder c Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in samenhang met artikel 7:254 BW. [ Appellant ] heeft zich met deze beslissing van de huurcommissie niet kunnen verenigen en heeft een beslissing van de kantonrechter gevorderd. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de beslissing van de huurcommissie vernietigd. De kantonrechter heeft daarmee een beslissing gegeven op het punt waarover de huurcommissie door [ Geïntimeerden ] om een uitspraak is verzocht als bedoeld in artikel 7:262 lid 1 BW. Op grond van het tweede lid van deze bepaling staat tegen de beslissing van de kantonrechter geen hogere voorziening open. [ Appellant ] heeft niet gesteld dat de kantonrechter bij zijn oordeel het bij of krachtens artikel 7:252 en 7:254 BW bepaalde ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen heeft toegepast, of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten. Dit brengt mee dat [ Appellant ] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. Het hof kan daarmee niet toekomen aan de behandeling van de hiervoor in r.o. ?3.13 genoemde grondslag van de vorderingen van [ Appellant ] in hoger beroep. De niet-ontvankelijkheid staat eraan in de weg dat hof onderzoekt of het bestreden vonnis moet worden vernietigd op grond van deze nieuwe, door [ Appellant ] in hoger beroep aangevoerde grondslag en vorderingen. Bij het voorgaande tekent het hof nog aan dat aan de toepasselijkheid van het appelverbod van artikel 7:262 lid 2 BW niet kan afdoen dat de oorspronkelijke vordering van [ Appellant ] (mede) strekte tot vaststelling van de huurprijs, omdat de vordering van [ Appellant ] daarmee materieel betrekking heeft op het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak is verzocht (de redelijkheid van huurprijs), zodat de beslissing van de kantonrechter ook in dat opzicht valt binnen het toepassingsbereik van artikel 7:262 BW en het appelverbod in beginsel van toepassing is.
3.16.
De slotsom is dat [ Appellant ] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep en zijn in hoger beroep ingestelde vorderingen buiten bespreking dienen te blijven. Als de in het ongelijke gestelde partij dient [ Appellant ] de kosten van het hoger beroep te dragen als hierna te vermelden.
4. Beslissing
Het hof:
verklaart [ Appellant ] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
verwijst [ Appellant ] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Van Gelderen gevallen, op € 263,00 aan verschotten en € 2.682,00 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Uriot, P.C. Römer en J.W. Hoekzema en op 25 januari 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.