Mr. F.W. Bleichrodt, Onder voorwaarde, Deventer 1996, p. 167.
HR, 08-11-2016, nr. 14/06110
ECLI:NL:HR:2016:2525, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-11-2016
- Zaaknummer
14/06110
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2525, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑11‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1083, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:1083, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑09‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2525, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0440
Uitspraak 08‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Vordering tul, art. 14j.1 Sr. Gegronde klacht dat het Hof de beslissing t.a.v. de vordering tul niet heeft voorzien van de in art. 14j.1 Sr vereiste motivering. Cag: anders.
Partij(en)
8 november 2016
Strafkamer
nr. S 14/06110
SG/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 19 november 2014, nummer 21/009152-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging het volgende beslist:
"Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Arnhem van, parketnummer 05-700660-11, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden."
Het Hof heeft die beslissing niet gemotiveerd.
2.3.
Deze beslissing is derhalve niet voorzien van de in art. 14j, eerste lid, Sr vereiste motivering.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad;
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, alsmede wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze drie maanden en drie weken beloopt;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2016.
Conclusie 20‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Vordering tul, art. 14j.1 Sr. Gegronde klacht dat het Hof de beslissing t.a.v. de vordering tul niet heeft voorzien van de in art. 14j.1 Sr vereiste motivering. Cag: anders.
Nr. 14/06110
Mr. Machielse
Zitting 20 september 2016 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, heeft verdachte op 19 november 2014 voor: poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Tevens heeft het hof de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier maanden gelast.
2. Mr. B.M.E. Drykoningen, advocaat te Utrecht, heeft cassatie ingesteld. Mr. B.P. De Boer, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel komt op tegen de beslissing tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Deze beslissing zou het hof ontoereikend gemotiveerd hebben. Het hof heeft immers niet de redenen opgegeven die tot deze beslissing hebben geleid.
3.2. Het dictum van het bestreden arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Arnhem van, parketnummer 05-700660-11, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden."
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 november 2014 van de enkelvoudige kamer van het hof heeft het hof de korte inhoud onder meer van een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 oktober 2014 medegedeeld. Dat uittreksel bevindt zich onder de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. Het uittreksel maakt melding van een vonnis van de rechtbank Arnhem van 19 oktober 2011 met parketnummer 05-700660-11, waarbij verdachte voor vermogensdelicten is veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het uittreksel vermeldt dat de proeftijd is beginnen te lopen op 17 juli 2012 en duurde tot en met 16 juli 2015. Tussendoor is bij beslissing van 25 september 2013 de oorspronkelijke proeftijd met een jaar verlengd. Het hof heeft klaarblijkelijk acht geslagen op dit uittreksel.
3.4. Het lijdt geen twijfel dat het hof bevoegd was om te beslissen op de vordering tot tenuitvoerlegging, nu het hof verdachte heeft veroordeeld voor een feit dat is begaan voor het einde van deze proeftijd.
Dat het hof de tenuitvoerlegging heeft bevolen wegens overtreding van de in artikel 14c lid 1 onder a Sr genoemde algemene voorwaarde lijkt mij duidelijk. Immers, de rechter die zich over de beschuldiging van het nieuwe feit heeft moeten buigen, heeft ook de tenuitvoerlegging gelast. Ter terechtzitting is de eerdere, deels voorwaardelijke veroordeling, aan de orde geweest toen de korte inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie is genoemd. Vergelijking met de tijdsbepaling in de tenlastelegging van het nieuwe feit leert dat het nieuwe feit voor het einde van deze proeftijd is begaan. Voorts blijkt uit de veroordeling voor het nieuwe feit dat aan de algemene voorwaarde niet is voldaan. In de onderhavige zaak is dus sprake van een andere situatie dan in het door Bleichrodt genoemde HR 12 februari 1991, NJ 1991, 498.1.De gegevens waarop het hof zich heeft gebaseerd bij zijn beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging liggen voor de hand.
Voorts wijs ik erop dat de Hoge Raad aan de motivering van de beslissing op een vordering tot tenuitvoerlegging geen hoge eisen stelt. In 2014 heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of de volgende motivering van een tenuitvoerlegging toereikend was:
"Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Amsterdam van 5 november 2012 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast."
De Hoge Raad overwoog dat het hof de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft gemotiveerd door vast te stellen dat verdachte de algemene voorwaarden niet heeft nageleefd. Aldus is voldaan aan de motiveringseis van het eerste lid van artikel 14j Sr.2.Dat verdachte in de onderhavige zaak voor het einde van de proeftijd de algemene voorwaarde heeft geschonden is in feitelijke aanleg nooit bestreden. Naar mijn mening kan dit middel daarom worden verworpen omdat verdachte daarbij geen belang heeft.
4.1. Het tweede middel klaagt over een schending van de redelijke termijn in de cassatiefase. Het cassatieberoep is op 19 november 2014 ingesteld, maar het dossier is eerst op 16 december 2015 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen.
4.2. De in het middel genoemde data zijn correct. Tussen het instellen van het cassatieberoep en het ontvangen van de stukken ter griffie zijn een jaar en 27 dagen verlopen, waardoor de door de Hoge Raad op acht maanden bepaalde inzendtermijn niet is gehaald. Zulks dient te leiden tot een vermindering van de opgelegde straf.
5. Het eerste middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het tweede middel is gegrond, hetgeen tot een verlaging van de opgelegde straf behoort te leiden. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot een vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑09‑2016
HR 7 oktober 2014, ECLI:2014:2956. In gelijke zin HR 26 januari 2010, ECLI:2010:BK5582.