NJB 2014/265
Bedrieglijke bankbreuk art. 343 Sr: ontoereikende motivering dat de verdachte heeft gehandeld ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ nu het niet of onvoldoende voeren van een administratie niet zonder meer de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers doet ontstaan en ’s hofs overwegingen voorts de mogelijkheid openlaten dat de verdachte – indien van een dergelijke aanmerkelijke kans sprake zou zijn geweest – zich van die aanmerkelijke kans niet bewust is geweest
HR 14-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:54
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14 januari 2014
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en V. van den Brink
- Zaaknummer
11/05755
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Insolventierecht / Faillissement
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:54, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑01‑2014
ECLI:NL:PHR:2013:2115, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑11‑2013
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑03‑2012
- Wetingang
(Sr art. 343)
Essentie
Bedrieglijke bankbreuk art. 343 Sr: ontoereikende motivering dat de verdachte heeft gehandeld ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ nu het niet of onvoldoende voeren van een administratie niet zonder meer de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers doet ontstaan en ’s hofs overwegingen voorts de mogelijkheid openlaten dat de verdachte – indien van een dergelijke aanmerkelijke kans sprake zou zijn geweest – zich van die aanmerkelijke kans niet bewust is geweest
Uitspraak
Inleiding:
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort gezegd – tezamen en in vereniging met een ander, als bestuurder van Stichting [A] (later genoemd Stichting ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.