Vgl. HR 11 april 2006, NJ 2006, 393, m.ntY. Buruma.
HR, 28-09-2010, nr. 09/04082
ECLI:NL:HR:2010:BM6937
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-09-2010
- Zaaknummer
09/04082
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BM6937
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM6937, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM6937
ECLI:NL:PHR:2010:BM6937, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM6937
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv, uos t.a.v. betrouwbaarheid getuigen. Hetgeen door de raadsman ttz. in h.b. is aangevoerd m.b.t. de verklaringen van de getuigen kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uos afgeweken door de verklaringen tot het bewijs te bezigen maar heeft in strijd met art. 359.2 Sv niet i.h.b. de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359.8 Sv nietigheid tot gevolg.
28 september 2010
Strafkamer
Nr. 09/04082
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 juli 2009, nummer 22/003311-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Amerswiel" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.J. Zandt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en tot terugwijzing/verwijzing opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv is afgeweken van een door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, zonder daartoe in het bijzonder de redenen op te geven.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"zij in of omstreeks de periode van medio 1998 tot en met medio 1999 te Rotterdam en/of elders in Nederland, heeft gepoogd om [betrokkene 1] opzettelijk door in artikel 47, eerste lid, onder 2e van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door beloften en het verschaffen van inlichtingen, te bewegen om (al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en) een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, hebbende zij verdachte toen en aldaar met dat opzet
- die [betrokkene 1] verteld dat voornoemde [slachtoffer] van haar wilde scheiden en dat zij (daardoor) (veel) geld zou kwijtraken/mislopen en
- aan die [betrokkene 1] gevraagd om, al dan niet samen met (een) ander(en), die [slachtoffer] van het leven te beroven en
- aan die [betrokkene 1] een foto overhandigd waarop die [slachtoffer] was afgebeeld en
- die [betrokkene 1] een aanzienlijk geldbedrag in het vooruitzicht gesteld en
- meermalen met die [betrokkene 1] (telefonisch) contact opgenomen en/of in zijn woning bezocht en
- meermalen die [betrokkene 1] inlichtingen verschaft omtrent dag(en) en/of tijdstip(pen) waarop die [slachtoffer] zich in zijn auto zou gaan verplaatsen en diens bestemming(en) opgegeven, teneinde die [slachtoffer] te kunnen volgen en vervolgens die [slachtoffer] van het leven te kunnen beroven."
2.3. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof - met inbegrip van hier niet overgenomen voetnoten - het volgende overwogen:
"Door het hof op basis van de wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden
De verdachte heeft [betrokkene 1] meermalen benaderd met de vraag of hij haar man [slachtoffer] wilde vermoorden. Hij mocht het zelf doen, maar hij mocht ook anderen inschakelen. Als hij op dit verzoek zou ingaan, zou hij van de verdachte 500.000 gulden als beloning ontvangen. Haar man wilde scheiden en hij moest opgeruimd worden, dood, voor de scheiding. De verdachte heeft als reden voor haar verzoek te kennen gegeven dat haar man van haar wilde scheiden en dat zij dan haar centjes kwijt zou zijn. De verdachte heeft dit verzoek aan [betrokkene 1] voor het eerst gedaan ongeveer een jaar voor de dood van [slachtoffer] op 9 september 1999, en wel in de slaapkamer van de woning van [betrokkene 1]. De verzoeken zijn gestopt (enkele) maanden voor de dood van [slachtoffer]. [Betrokkene 1] woonde destijds op het adres [a-straat 1a] te [plaats], samen met [betrokkene 2]. [betrokkene 1] heeft samen met zijn vriendin [betrokkene 2] gesproken met [betrokkene 4] over het verzoek van de verdachte. [betrokkene 4] heeft dit bevestigd, [betrokkene 2] ook. [Betrokkene 2] heeft ook zelf van de verdachte gehoord dat haar man [betrokkene 1] van de verdachte een groot geldbedrag zou krijgen als hij [slachtoffer] zou vermoorden. De verdachte heeft [betrokkene 1] na deze verzoeken regelmatig gebeld en gaf dan aanwijzingen waar [slachtoffer] zich op dat moment bevond, zodat hij hem dan kon vermoorden. De verdachte heeft hem ook een foto van [slachtoffer] gegeven, omdat een ander ([betrokkene 3]) erbij kwam. [Betrokkene 1] had geprobeerd om deze [betrokkene 3] te benaderen, omdat die niets te verliezen had, want hij ging toch dood. [Betrokkene 1] is één keer samen met [betrokkene 3] achter hem aangereden naar Frankrijk, maar weer terug gegaan."
2.4. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen die het volgende inhouden:
"Onbetrouwbaarheid en ongeloofwaardigheid [betrokkene 2] en '[betrokkene 1]'
De verdediging heeft gegronde redenen om ernstig te twijfelen aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de getuigen [betrokkene 2] en '[betrokkene 1]'. De verdediging zal uw hof uitgebreid toelichten waarom de verdediging van mening is dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] niet alleen een vals motief hebben gehad om belastend over cliënte te verklaren, maar dat zij bovendien leugenachtig hebben verklaard.
Toelichting
Vals Motief [betrokkene 2] en [betrokkene 1]
Cliënte heeft in haar verhoren bij de politie (politieverhoor d.d. 18 oktober 2000 V01/7) alsmede in haar verklaring als verdachte bij rechter-commissaris op 19 juni 2001 verklaard dat zij en [slachtoffer] in/of omstreeks 1995 een zakelijk conflict hebben gekregen met [betrokkene 1].
Cliënte heeft over dit conflict met [betrokkene 1] in eerder genoemd verhoor bij de politie onder meer het volgende verklaard: "Dat was in de begin periode toen wij pas de markt deden. Ik spreek over 1995. Hij heeft toen grote bonje gehad met [slachtoffer] omdat hij niet wilde betalen. Hij is toen met een mes de kamer ingekomen en is toen met sussen weggegaan. Ik heb hem nog betaald omdat ik geen bonje wilde. Het ging om een klein bedrag van fl. 200,-- of fl. 300,--. Ik heb hem toen betaald ... "Ik ben nog wel eens bij zijn vrouw geweest met [betrokkene 5]. Maar ik wilde vanwege het gedrag van hun kinderen niet meer met hen omgaan. Ik heb hen feitelijk maar een keer na het voorval in 1995 gezien." en verder: "De reden dat ik niet meer bij hen ben geweest was dat toen ik een keer bij hen was, zij mij gestolen cd-cleaners liet zien. Ik herkende ze als mijn eigen cd-cleaners en die kwamen uit mijn bus en waren gestolen. Ik herkende ze aan het merk. Ze kwamen namelijk uit Engeland. Ik kon ze terugkopen voor fl. 7,50. Ik heb ze gewaarschuwd met woorden als vuile kankerleijers, vuile gestoorde debielen, kanker even gauw op. Ze zijn heel asociaal. Het is een stelletje junks, alcoholisten en ze zijn compleet gestoord."
'[Betrokkene 1]' bevestigt in zijn verklaring bij de politie (V07/1) alsmede in zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris op 12 december 2007 het bestaan van dit conflict. [Betrokkene 1] verklaart hierover in zijn verhoor bij de rechter-commissaris als volgt: "Het klopt dat we bonje met elkaar hebben gehad. Dat was over geld, niet eens veel, misschien 150 gulden. We hebben niet echt ruzie gehad, maar ik heb op een gegeven moment een gozer uit de wijk naar zijn huis gestuurd en die heeft het opgelost" ... en voorts "Ik heb het geld gehad, ik geloof zelfs van [verdachte]" ... en voorts ... "[slachtoffer] was boos op mij en ik op hem. Ik heb nooit meer contact met hem gehad".
Voorts heeft [betrokkene 1] in het verhoor bij de rechter-commissaris erkend dat hij [slachtoffer] meerdere malen heeft opgelicht en dat hij vroeger nogal gewelddadig is geweest. [Betrokkene 1] heeft verklaard dat hij onder meer veroordeeld is voor wapenbezit en een poging moord. Overigens verschilt hetgeen [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris over dit conflict heeft verklaard op een aantal punten van zijn verklaring bij de politie op 24 september 1999. In dit verhoor bij de politie heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij circa tien à vijftien maal voor [slachtoffer] op een markt of een braderie heeft gestaan. Voorts heeft [betrokkene 1] in dit verhoor verklaard dat hij circa 1.000,-- gulden van [slachtoffer] tegoed had en uiteindelijk 1.500,-- gulden van [slachtoffer] betaald heeft gekregen.
Uit de verklaring van cliënte en [betrokkene 1] leidt de verdediging af dat de relatie tussen cliënte en [slachtoffer] enerzijds en [betrokkene 1] anderzijds nogal gebrouilleerd is geraakt en dat beide partijen een gloeiende hekel aan elkaar hadden.
Het criminele verleden van [betrokkene 1] en het feit dat hij dit zakelijk conflict eveneens op een intimiderende en/of gewelddadige manier heeft opgelost, althans betaling heeft afgedwongen, geven naar de mening van de verdediging blijk van het soort hout waaruit [betrokkene 1] is gesneden. Reeds deze gegevens vragen naar de mening van de verdediging dan ook om een zeer kritische beoordeling door uw hof van deze getuige.
Het zakelijke conflict tussen [betrokkene 1] enerzijds en cliënte en [slachtoffer] anderzijds is in de optiek van de verdediging een reëel motief geweest voor [betrokkene 1] en [betrokkene 2] om cliënte een hak te zetten en een valse verklaring over haar af te leggen.
Dit vindt eveneens bevestiging in het dubieuze moment waarop en de omstandigheden waaronder [betrokkene 1] voor de eerste maal tegenover de politie over cliënte heeft verklaard.
Uit het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (AH/13) blijkt dat [betrokkene 1] tijdens een spontane en toevallige ontmoeting met de politie op 11 september 1999, op straat en in beschonken toestand, ineens een verklaring over cliënte heeft afgelegd over een vermeend door cliënte aan hem gedaan voorstel om [slachtoffer] van het leven te beroven, welk voorstel volgens [betrokkene 1] anderhalf jaar eerder, dus begin 1998 gedaan zou zijn. Bovendien staat vast dat [slachtoffer] twee dagen eerder, op 9 september 1999 dood werd aangetroffen in zijn winkel.
Deze gang van zaken vindt de verdediging op z'n zachtst gezegd uiterst opmerkelijk. Niet alleen het moment waarop en de omstandigheden waaronder [betrokkene 1] voor de eerste maal contact zoekt met de politie ondersteunt in de optiek van de verdediging de valse motieven bij [betrokkene 1] om over cliënte te verklaren, maar ook het feit dat [betrokkene 1] tijdens deze eerste 'spontane' ontmoeting met de politie te kennen heeft gegeven fl. 20.000,-- zwijggeld van cliënte te willen vragen. Immers, binnen het leefmilieu van cliënte en [slachtoffer] was het geen geheim dat cliënte en [slachtoffer] geen vlekkeloos huwelijk hadden. Ook [betrokkene 1] was hiervan als voormalig goed kennis op de hoogte.
Hoewel het tussen cliënte en [slachtoffer] in de periode voor zijn dood juist veel beter ging, vormt een moeizaam en/of slecht huwelijk in de optiek van justitie in een moordzaak al snel een potentieel motief voor moord en dus een reden om iemand als verdachte aan te merken.
Met deze wetenschap en het feit dat haar echtgenoot [slachtoffer] twee dagen eerder dood was aangetroffen in zijn winkel, heeft [betrokkene 1] zeer waarschijnlijk zijn kans schoon gezien en besloten dat dit een ideaal moment zou zijn om belastend over cliënte te verklaren en haar aldus een hak te kunnen zetten voor het in het verleden ontstane conflict. Sterker nog, uit het eerder genoemde proces-verbaal (AH/13) blijkt zelfs dat [betrokkene 1] heeft overwogen om cliënte met dit verzonnen verhaal zodanig onder druk te zetten dat zij mogelijk bereid zou zijn aan hem 20.000,-- gulden zwijggeld te betalen.
Het feit dat [betrokkene 1] niet in alle discretie een afspraak heeft gemaakt met de politie om over een dergelijke precaire aangelegenheid te verklaren, het feit dat [betrokkene 1] pas op 11 september 1999, uitgerekend twee dagen na de dood van [slachtoffer], een verklaring heeft afgelegd over zaken die zich circa anderhalf jaar eerder zouden hebben afgespeeld en het feit dat [betrokkene 1] gespeeld heeft met de gedachte om van cliënte zwijggeld te vragen bevestigen in de optiek van de verdediging niet alleen de valse motieven bij [betrokkene 1] om belastend over cliënte te verklaren maar maken bovendien duidelijk dat we niet te maken hebben met een rechtschapen en eerlijke figuur wiens geweten op enig moment is gaan opspelen maar met iemand die uit is op wraak en/of financieel gewin.
Dit blijkt eens te meer uit de verklaring van [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris op 12 december 2007. [betrokkene 1] heeft op vragen van de verdediging onder meer het volgende verklaard: "Ik geloof dat er bij Opsporing verzocht een bedrag van 10.000,-- gulden werd uitgeloofd. Dat was niet de eerste reden waarom we belden, maar het speelde wel in onze achterhoofd."
Voorts blijkt de onbetrouwbaarheid en de ongeloofwaardigheid van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 4] uit het feit dat zij op voor de strafzaak cruciale en relevante details wisselend en tegenstrijdig hebben verklaard. Ter toelichting wenst de verdediging daarover het volgende op te merken.
Het moment, althans de periode waarbinnen [betrokkene 1] door cliënte zou zijn benaderd Uit het proces-verbaal van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 12 september 1999 (AH/13) blijkt dat [betrokkene 1] in zijn eerste verklaring ten overstaan van de politie heeft aangegeven dat hij circa anderhalf jaar eerder, dus circa begin 1998 door cliënte zou zijn benaderd.
In zijn verhoor bij de politie op 24 september 1999 heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij anderhalf à twee jaar eerder door cliënte zou zijn benaderd, dus mogelijk zelfs eind 1997.
Weer later, in zijn derde verhoor bij de politie (V07/3) wordt [betrokkene 1] door de betreffende verbalisant gevraagd nog eens goed na te denken over het moment waarop cliënte hem zou hebben benaderd. [betrokkene 1] verklaart dan dat cliënte hem een jaar voor het overlijden van [slachtoffer] zou hebben benaderd, dus in het najaar van 1998. In zijn eerste verklaring als getuige bij de rechter-commissaris op 16 december 2002 heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij sinds 1998 geen contact meer met cliënte had. Voorts heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij in de periode daarvoor persoonlijk telefonisch contact met cliënte had, waarin cliënte zou hebben aangegeven dat zij bang zou zijn dat [slachtoffer] van haar wilde scheiden en dat [slachtoffer] om die reden weg moest. Uit deze verklaring leidt de verdediging af dat cliënte [betrokkene 1] zou hebben benaderd in een periode gelegen voor 1998, dus ergens in 1997, mogelijk nog eerder.
In zijn tweede verhoor als getuige bij de rechter-commissaris op 12 december 2007 heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij niet meer weet in welk jaar cliënte hem zou hebben benaderd. [Betrokkene 2] heeft over het moment waarop cliënt [betrokkene 1] voor het eerst zou hebben benaderd in haar verklaring bij de politie op 23 september 1999 (Gl6/1) verklaard dat dat circa een jaar geleden zou zijn geweest, dus circa september 1998.
In haar tweede verklaring als getuige bij de politie op 8 november 2000 (Gl6/2) heeft [betrokkene 2] hierover anders verklaard. Volgens deze verklaring zou cliënt [betrokkene 1] voor het eerst hebben benaderd kort voor of na de zomer van 1999.
Ook [betrokkene 4] heeft wisselend verklaard over de periode, althans het moment waarop cliënte [betrokkene 1] met het bewuste verzoek zou hebben benaderd. Uitgaande van de eerste verklaring (V08/1) van [betrokkene 4] zou het verzoek van cliënte in het voorjaar van 1999 gedaan zijn of eerder. Uit zijn tweede verklaring (V08/2) leidt de verdediging af dat cliënte [betrokkene 1] omstreeks juni 1999 benaderd zou hebben of eerder.
De duur van het vermeende contact tussen cliënte en [betrokkene 1]
Uit het proces-verbaal d.d. 12 september 1999 (AH/13) leidt de verdediging af dat het contact tussen cliënte en [betrokkene 1], volgens de eerste verklaring van [betrokkene 1] ten overstaan van de politie ruim een jaar zou hebben geduurd.
In zijn verhoor als verdachte op 24 september 1999 heeft [betrokkene 1] verklaard dat het 'moordverhaal' in totaal ongeveer vier à vijf maanden heeft geduurd.
In zijn tweede verhoor als getuige bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 1] verklaard dat cliënte over het vermeende voorstel tussen de twee à drie maanden contact met [betrokkene 1] heeft gehad.
[Betrokkene 2] heeft in haar verklaring op 23 september 1999 verklaard dat het vermeende contact tussen cliënte en [Betrokkene 1] een maand na het eerste verzoek gestopt zou zijn, dus circa oktober 1998. In haar verklaring op 8 november 2000 heeft [betrokkene 2] verklaard dat het contact na enkele weken sinds het eerste verzoek kort voor of na de zomer van 1999 zou zijn gestopt, dus einde zomer 1999.
Hoogte Beloning
In zijn allereerste verklaring (zie: proces-verbaal d.d. 12 september 1999 (AH/13)) heeft [betrokkene 1] verklaard dat hem door cliënte een beloning van 800.000,-- gulden in het vooruitzicht zou zijn gesteld.
In zijn eerste verhoor als verdachte op 24 september 1999 (V07/01) heeft [betrokkene 1] verklaard dat de beloning 500.000,-- gulden zou bedragen.
In haar eerste verklaring als getuige bij de politie op 23 september 1999 (G16/l) weet [betrokkene 2] slechts te verklaren dat [betrokkene 1] voor de vermeende opdracht een heleboel geld zou krijgen van cliënte.
In haar tweede verklaring op 8 november 2000 (Gl6/2) weet [betrokkene 2] ineens te verklaren dat de beloning een half miljoen gulden zou bedragen.
In haar verklaring als getuige ter terechtzitting op 26 januari 2004 heeft [betrokkene 2] als volgt verklaard: "Ik dacht dat [betrokkene 1] daar een groot geldbedrag voor zou krijgen."
In haar eerste verklaring als getuige bij de rechter-commissaris op 16 december 2002 heeft [betrokkene 2] verklaard dat [betrokkene 1] haar zou hebben verteld dat hij eerst een bedrag vooruit zou krijgen en dat daarna de rest zou volgen. [Betrokkene 2] verklaart in tegenstelling tot haar eerdere verklaringen nu ineens over een voorschot.
In haar tweede verklaring als getuige bij de rechter-commissaris op 12 december 2007 heeft [betrokkene 2] verklaard dat zij niet meer weet hoeveel geld [betrokkene 1] van cliënte zou krijgen.
Reactie van [betrokkene 1] op het vermeende voorstel van cliënte
Volgens zijn allereerste verklaring ten overstaan van de politie (zie: proces-verbaal d.d. 12 september 1999, AH/13) zou [betrokkene 1] aan cliënte hebben toegezegd [slachtoffer] te zullen doden. Voorts zou [betrokkene 1] samen met [betrokkene 3] en met geladen vuurwapens achter [slachtoffer] zijn aangereden, maar zou het afschieten van [slachtoffer] niet zijn doorgegaan omdat [slachtoffer] met anderen in zijn auto zou hebben gezeten.
In zijn eerste verklaring als verdachte op 24 september 1999 (V07/1) heeft [betrokkene 1] hierover anders, althans strijdig verklaard. In dit verhoor heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij het aanbod van cliënte zou hebben afgeslagen. Dat hij zou hebben voorgesteld aan cliënte om hiervoor een ander, een zekere [betrokkene 3] te benaderen. Deze [betrokkene 3] zou volgens [betrokkene 1] een keer alleen achter [slachtoffer] zijn aangereden, maar op een zeker moment zijn omgedraaid omdat hij het risico te groot zou hebben gevonden.
In zijn tweede verhoor als verdachte (V07/2) heeft [betrokkene 1] op dit punt weer anders verklaard. Tijdens dit verhoor heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij tot tweemaal toe samen met [betrokkene 3] in zijn auto op pad zou zijn geweest om [slachtoffer] te volgen. In tegenstelling tot zijn eerste verklaring zouden hij en [betrokkene 3] geen vuurwapens bij zich hebben gehad.
In zijn eerste verklaring als getuige bij de rechter-commissaris op 16 december 2002 heeft [betrokkene 1] weer anders verklaard. [Betrokkene 1] heeft in dit verhoor verklaard dat hij in het geheel niet op het aanbod van cliënte is ingegaan. Ook verklaart [betrokkene 1] in tegenstelling tot zijn eerdere verklaringen tijdens dit verhoor in het geheel niet over de vermeende acties van [betrokkene 3]. In zijn tweede verhoor als getuige bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 1] op dit punt andermaal wisselend verklaard. [Betrokkene 1] heeft gedurende dit verhoor verklaard dat hij enige tijd over het voorstel van cliënte zou hebben nagedacht, maar dat hij het zou hebben laten doodbloeden. Voorts heeft [betrokkene 1] in dit verhoor in strijd met zijn eerdere verklaringen verklaard dat hij eenmaal met [betrokkene 3] achter [slachtoffer] zou zijn aangereden, maar dat zij rijdend in de richting van Duitsland zijn omgekeerd en teruggereden. [Betrokkene 2] heeft in haar verhoren bij de politie op dit punt een andere verklaring afgelegd dan [betrokkene 1].
[Betrokkene 2] heeft in haar verhoor van 23 september 1999 verklaard dat [betrokkene 1] nooit achter [slachtoffer] is aangereden. In haar verhoor van 8 november 2000 herhaalt [betrokkene 2] dat [betrokkene 1] volgens haar nooit enige actie heeft ondernomen. Ook in haar verklaring als getuige bij de rechter-commissaris van 16 december 2002 heeft [betrokkene 2] verklaard dat [betrokkene 1] in het geheel niet op het voorstel van cliënte is ingegaan.
In haar verklaring als getuige ter terechtzitting d.d. 26 januari 2004 komt [betrokkene 2] ineens terug op haar eerdere verklaringen bij de politie. [Betrokkene 2] heeft tijdens dit verhoor verklaard dat [betrokkene 1] een keer actie zou hebben ondernomen nadat cliënte zou hebben gebeld. [Betrokkene 1] zou toen zijn weggegaan, maar [betrokkene 2] weet niet waar naar toe.
Wie was en/of waren bij de gesprekken tussen [betrokkene 1] en cliënte aanwezig?
In zijn eerste verklaring bij de politie (proces-verbaal 12 september 1999, AH/13) heeft [betrokkene 1] verklaard dat cliënte hem tot tweemaal toe zou hebben benaderd met het verzoek om [slachtoffer] dood te schieten in het bijzijn van [betrokkene 2] en de dochter van cliënte.
In zijn eerste verhoor als verdachte (V07/1) heeft [betrokkene 1] verklaard dat alleen [betrokkene 2] een aantal maal bij gesprekken tussen hem en cliënte aanwezig is geweest. Uit het tweede verhoor van [betrokkene 1] als verdachte (V07/2) leidt de verdediging af dat niemand anders behalve hij en cliënte de gesprekken hebben bijgewoond. Dit valt naar de mening van de verdediging ook af te leiden uit zijn verklaring als getuige bij de rechter-commissaris op 16 december 2002.
In zijn tweede verhoor als getuige bij de rechter-commissaris op 12 december 2007 weet [betrokkene 1] zich niet meer te herinneren of cliënte tijdens haar eerste bezoek/verzoek alleen was of in het gezelschap van haar dochtertje.
[Betrokkene 2] was hier zo blijkt uit dit verhoor in elk geval niet bij. Voorts heeft [betrokkene 1] tijdens dit verhoor verklaard dat hij denkt dat [betrokkene 2] wel bij een vervolggesprek onder een kop koffie op de bank aanwezig zou zijn geweest, maar zeker weten doet hij dit in elk geval niet.
[Betrokkene 2] heeft op dit punt eveneens wisselend en strijdig verklaard. Zo heeft [betrokkene 2] in haar eerste verklaring als getuige (Gl6/1) verklaard dat zij eenmaal bij een gesprek tussen cliënte en [betrokkene 1] aanwezig zou zijn geweest.
Uit haar verhoren als getuige bij de rechter-commissaris blijkt echter weer dat [betrokkene 2] niet bij de gesprekken tussen [betrokkene 1] en cliënte aanwezig was.
In het kader van de onbetrouwbaarheid van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] wenst de verdediging uw hof voorts nog te attenderen op het volgende. Op 11 mei 2006 is op verzoek van de verdediging [verbalisant 1] gehoord bij de rechter-commissaris. [Verbalisant 1] was de rechercheur tegenover wie [betrokkene 1] op 11 september 1999 als eerste zijn verhaal heeft gedaan. Hetgeen [verbalisant 1] als getuige bij de rechter-commissaris over zijn ontmoeting met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] alsmede de inhoud van hun verhaal heeft verklaard, raakt in de optiek van de verdediging eveneens de betrouwbaarheid van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
[Verbalisant 1] heeft bij de rechter-commissaris onder meer het volgende verklaard: "Het was een hele opvallende gebeurtenis. Zoiets komt niet vaak voor. Wat mij zo opviel was dat er zo openhartig gesproken werd over iets waar je normaal niet over spreekt. Die mensen vertelden heel openhartig, zoiets doe je eigenlijk alleen als je heel dronken bent, of je hart wil luchten of uit rancune of iets dergelijks. Ik werk al 30 jaar bij de politie. Twaalf jaar daarvan heb ik bij de recherche gewerkt. Meestal is het zo dat je na heel lang verhoren iets dergelijks te horen krijgt maar in dit geval deden deze mensen zonder enige verhoortechniek een heel verhaal."
Samengevat hebben we in dit dossier te maken met getuigen:
• die een conflict met cliënte en haar man [slachtoffer] hadden, welk conflict door een gewelddadige en/of intimiderende actie van de zijde van [betrokkene 1] dusdanig uit de hand is gelopen dat partijen elkaar niet meer konden luchten of zien;
• die op voor de strafzaak relevante details uiterst wisselende en zeer tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd;
• die hebben overwogen om zwijggeld van cliënte te vragen;
• die anderhalf a twee jaar zouden hebben gewacht met het doen van hun verhaal;
• van een zeer laag allooi zijn en een gewelddadig en/of crimineel verleden hebben;
• enorm verslaafd zijn en/of waren aan alcohol
De verdediging is op grond van alle genoemde argumenten van mening dat de conclusie gerechtvaardigd is dat de getuigen [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 4] valse motieven hebben gehad om belastend over cliënte te verklaren en louter hebben gezinspeeld op wraak dan wel enig financieel voordeel. Dit klemt te meer nu hun verklaringen tal van tegenstrijdigheden en discrepanties bevatten en in het geheel niet worden ondersteund door andersoortig (objectief) bewijs.
De verdediging is dan ook van mening dat de verklaringen van de genoemde getuigen door uw Hof niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd en verzoekt uw Hof expliciet alle verklaringen van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 4] uit te sluiten van het bewijs. Dit heeft tot gevolg dat uw hof cliënte dient vrij te spreken van feit 1 vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal."
2.5. Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 4] kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door verklaringen van genoemde getuigen voor het bewijs te bezigen, maar heeft - in strijd met art. 359, tweede lid, Sv - niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 september 2010.
Conclusie 01‑06‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage wegens 1. ‘Poging om een ander door beloften en door het verschaffen van inlichtingen te bewegen om een moord te begaan’ veroordeeld tot twee jaar en zes maanden gevangenisstraf met aftrek, met opheffing van het bevel tot gevangenneming d.d. 3 juli 2008.
2.
Namens de verdachte heeft mr. P.J. Zandt, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof is afgeweken van het door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat het bewijs eigenlijk is terug te brengen tot enkel de getuigenverklaring van [betrokkene 1], omdat de andere getuigenverklaringen, van getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 4] ‘de auditu’ verklaringen betreffen, die ontleend zijn aan wat zij van getuige [betrokkene 1] hebben gehoord, zonder dat het Hof daartoe in het bijzonder de redenen heeft opgegeven.
4.
Door de verdediging is dienaangaande aangevoerd hetgeen in de toelichting op het middel is weergegeven. Zakelijk weergegeven houdt het standpunt van de verdediging in dat uit de diverse getuigenverklaringen slechts kan volgen dat getuige [betrokkene 4] zijn wetenschap slechts heeft ontleend aan wat hij van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft gehoord, en ten aanzien van de verklaringen van getuige [betrokkene 2] dat zowel zijzelf als getuige [betrokkene 1] wel eens hebben verklaard dat zij het plan van verdachte van verdachte zelf heeft gehoord, doch dat met name uit de diverse verhoren van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris volgt dat [betrokkene 2] niet uit eigen waarneming of wetenschap heeft verklaard.
5.
Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is sprake indien het standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht.1. Het in de toelichting op het middel weergegeven standpunt voldoet hier mijns inziens aan. Daarbij merk ik wel op dat hetgeen ten aanzien van de verklaringen van [betrokkene 2] is aangevoerd direct raakt aan de selectie en waardering van het bewijs welke is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, en die zijn beslissing dienaangaande in beginsel niet nader hoeft te motiveren.
6.
Het Hof heeft in zijn arrest onder het kopje ‘Door het hof op basis van de wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden’ het volgende overwogen:
‘De verdachte heeft [betrokkene 1] meermalen benaderd met de vraag of hij haar man [slachtoffer] wilde vermoorden. Hij mocht het zelf doen, maar hij mocht ook anderen inschakelen. Als hij op dit verzoek zou ingaan, zou hij van de verdachte 500.000 gulden als beloning ontvangen.
Haar man wilde scheiden en hij moest opgeruimd worden, dood, voor de scheiding.1.
De verdachte heeft als reden voor haar verzoek te kennen gegeven dat haar man van haar wilde scheiden en dat zij dan haar centjes kwijt zou zijn.2.
De verdachte heeft dit verzoek aan [betrokkene 1] voor het eerst gedaan ongeveer een jaar voor de dood van [slachtoffer] op 9 september 1999, en wel in de slaapkamer van de woning van [betrokkene 1]. De verzoeken zijn gestopt (enkele) maanden voor de dood van [slachtoffer].3.
[Betrokkene 1] woonde destijds op het adres [a-straat 1a] te [plaats]4., samen met [betrokkene 2].5.
[Betrokkene 1] heeft samen met zijn vriendin [betrokkene 2] gesproken met [betrokkene 4] over het verzoek van de verdachte.6. [Betrokkene 4] heeft dit bevestigd7., [betrokkene 2] ook.8.
[Betrokkene 2] heeft ook zelf van de verdachte gehoord dat haar man [betrokkene 1] van de verdachte een groot geldbedrag zou krijgen als hij [slachtoffer] zou vermoorden.9.
De verdachte heeft [betrokkene 1] na deze verzoeken regelmatig gebeld en gaf dan aanwijzingen waar [slachtoffer] zich op dat moment bevond, zodat hij hem dan kon vermoorden.
De verdachte heeft hem ook een foto van [slachtoffer] gegeven, omdat een ander ([betrokkene 3]) erbij kwam.
[Betrokkene 1] had geprobeerd om deze [betrokkene 3] te benaderen, omdat die niets te verliezen had, want hij ging toch dood. [Betrokkene 1] is één keer samen met [betrokkene 3] achter hem aangereden naar Frankrijk, maar weer terug gegaan.10.’
7.
Ten aanzien van de verklaringen van de getuige [betrokkene 4] gaat dus ook het Hof er van uit dat [betrokkene 4] zijn wetenschap enkel door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft verkregen. Het Hof wijkt dus niet af van het standpunt van de verdediging terzake de verklaringen van [betrokkene 4].
8.
Ten aanzien van de verklaringen van de getuige [betrokkene 2] is het Hof wel afgeweken van het standpunt van de verdediging. Uit de overweging van het Hof dat [betrokkene 2] ook zelf van de verdachte heeft gehoord dat haar man van verdachte een groot geldbedrag zou krijgen indien hij de partner van verdachte zou vermoorden, volgt duidelijk dat het Hof voor een andere selectie en waardering van de bewijsmiddelen heeft gekozen dan de verdediging voor ogen stond, en dat het Hof anders oordeelt over de verklaring van de getuige [betrokkene 2] die zij heeft afgelegd ter zitting in eerste aanleg van 26 januari 2004. Veel meer valt daar niet over te zeggen.
9.
Ik meen dan ook dat in het onderhavige geval, mede in aanmerking genomen dat het hier gaat om de selectie en waardering van het bewijs, de uitspraak voldoende gegevens bevat in de gebezigde bewijsmiddelen waarin de nadere motivering besloten ligt.2.
10.
Het middel faalt derhalve.
11.
Het tweede middel bevat de klacht dat het Hof is afgeweken van het door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 4] en [betrokkene 1] onbetrouwbaar hebben verklaard, hetgeen zou moeten leiden tot uitsluiting van alle verklaringen van deze getuigen, zonder dat het Hof daartoe in het bijzonder de redenen heeft opgegeven.
12.
Door de verdediging is dienaangaande aangevoerd hetgeen in de toelichting op het middel is weergegeven. Dit standpunt voldoet volgens mij aan de eisen te stellen aan een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, zoals hierboven onder 5 weergegeven.
13.
Zoals ook in de toelichting op het middel wordt aangevoerd is het Hof blijkens zijn vaststellingen in zijn arrest onder het kopje ‘Door het hof op basis van de wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden’ afgeweken van dit standpunt van de verdediging. Kennelijk achtte het Hof de verklaringen van de getuigen betrouwbaar. Het Hof heeft — in strijd met art. 359, tweede lid, Sv — echter niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid.3.
14.
Anders dan in het eerste middel valt ook niet uit het enkele gebruik van die verklaringen tot het bewijs op te maken waarom het Hof is afgeweken van het standpunt van de verdediging. Hier speelt ook niet de vraag naar de selectie en waardering van het bewijs, maar de vraag naar de betrouwbaarheid van de verklaringen. Het antwoord op die vraag vergt een uitdrukkelijker motivering.
15.
Het middel is terecht voorgesteld.
16.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
17.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en tot terugwijzing/verwijzing opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑06‑2010
De verklaring van de getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 januari 2 004.
De verklaring van de getuige [betrokkene 1] bij de rechtercommissaris d.d. 28 november 2007, 2e pagina boven.
De verklaring van de getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 januari 2004.
Aanhef voor verklaring [betrokkene 1] d.d. 24 september 1999 (V07/1) in dossieronderdeel Project CD-ROM Zaak 1.
Aanhef en eerste deel verklaring [betrokkene 2] d.d. 8 november 2000 (G16/2) in dossieronderdeel Project CD-ROM Zaak 1.
De verklaring van de getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 januari 2004.
De verklaring van [betrokkene 4] bij de rechter-commissaris d.d. 11 juli 2005.
De verklaring van de getuige [betrokkene 2] ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 januari 2004.
De verklaringen van de getuige [betrokkene 2] d.d. 8 november 2000 (G16/2) in dossieronderdeel Project CD-ROM Zaak 1 en ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 januari 2004.
De verklaringen van de getuige [betrokkene 1] d.d. 24 september 1999 (V07/1) in dossieronderdeel Project CD-ROM Zaak 1 en ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 januari 2004.
Vgl. HR 11 april 2006, NJ 2006, 393, m.ntY. Buruma, r.o. 3.8.2 onder (i).
Vgl. HR 15 mei 2007, NJ 2007, 374, m.nt P.A.M. Mevis.