HR, 15-06-1999, nr. 109.873
ECLI:NL:HR:1999:ZD1496
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-06-1999
- Zaaknummer
109.873
- Conclusie
Mr van Dorst
- LJN
ZD1496
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:1999:ZD1496, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑06‑1999
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1999:ZD1496
ECLI:NL:HR:1999:ZD1496, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑06‑1999; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1999:ZD1496
- Wetingang
Conclusie 15‑06‑1999
Mr van Dorst
Partij(en)
Nr. 109.873
Mr van Dorst
Zitting 13 april 1999
Conclusie inzake:
[verzoeker = verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Wegens gekwalificeerde diefstal, meermalen gepleegd, heeft het gerechtshof te Arnhem verzoeker onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
2.
Namens verzoeker heeft mr R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel behelst de klacht dat de onder 1 bewezenverklaarde diefstal ontoereikend is gemotiveerd omdat het hof niet heeft gerespondeerd op het verweer dat de weggenomen goederen aan verzoeker toebehoorden, vermits de toenmalige eigenaar hem had gezegd dat hij die goederen na diens overlijden mocht hebben.
4.
Ten laste van verzoeker is onder 1 bewezenverklaard dat
"hij in de periode van 5 september 1995 tot en met 9 september 1995 in de gemeente Hengelo GLD, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een (kamer)woning heeft weggenomen 4 langspeelplaten en 42 prentkaarten en 2 geluidboxen en een multimeter en een koffiemolen en een (kruiden)rekje en een aantal films en 2 filmprojectoren en filmapparatuur en een aansteker toebehorende aan de erfgename van [betrokkene 2](...), waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van een valse sleutel".
5.
De gebezigde bewijsmiddelen houden, voor zover te dezen van belang, in
- -
als de ter terechtzitting in hoger beroep door verzoeker ten aanzien van de in bewezenverklaring vermelde goederen afgelegde verklaring:
"Deze goederen behoorden mij niet in eigendom toe."
- -
als verklaring van [betrokkene 3], de erfgename:
"Hetgeen is weggenomen behoorde mij dan wel mijn overleden echtgenoot toe. Niemand had het recht of toestemming de goederen weg te nemen en zich toe te eigenen."
- -
als verklaring van erfrecht, ondertekend door C.H.A.W., notaris:
"Betrokkene 3] is bevoegd en gerechtigd tot het in ontvangst nemen van alle tot de onderhavige boedel en nalatenschap behorende goederen, gelden en geldswaarden."
6.
Uit het voorgaande volgt dat, anders dan in het middel wordt betoogd, het door en namens verzoeker aangevoerde wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
7.
In het tweede middel wordt aangevoerd dat de bestreden uitspraak innerlijk tegenstrijdig is omdat de bewezenverklaring van feit 1 - voor zover inhoudende dat verzoeker een aansteker gestolen heeft - niet te rijmen is met 's hofs last tot teruggave aan verzoeker van de inbeslaggenomen aansteker.
8.
Ingevolge art. 353 lid 2 Sv kan de rechter ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen de teruggave daarvan gelasten aan de beslagene of aan de rechthebbende danwel de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten. Het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de huidige tekst van art. 353 Sv strekte onder meer tot verbetering van de positie van rechthebbenden op inbeslaggenomen voorwerpen. Desalniettemin is uitgangspunt gebleven
"dat de strafrechtelijke autoriteiten bij de beslissing over teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen niet moeten worden gedwongen op de stoel van de burgerlijke rechter te gaan zitten, dat wil zeggen geen definitieve beslissingen over eigendoms- en bezitskwesties zullen moeten geven."1.
9.
Een last tot teruggave als bedoeld in art. 353 Sv moet dus - anders dan in het middel wordt verondersteld - niet worden beschouwd als de vaststelling dat degene aan wie het voorwerp wordt teruggegeven, de rechthebbende is. Dat brengt mee dat 's hofs last tot teruggave van de aansteker aan verzoeker geen afbreuk doet aan de vaststelling dat verzoeker de aansteker heeft gestolen.2. Men kan van mening verschillen over het antwoord op de vraag naar de opportuniteit van een last als de onderhavige, maar die vraag is in casu niet aan de orde.3.
10.
Het derde middel betreft 's hofs (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van de door verzoeker aan diens auto toegebrachte schade.
11.
Het hof heeft de vordering van [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van fl. 750,= (met niet-ontvankelijkverklaring van [benadeelde partij] in zijn vordering voor het overige) met de overweging:
"Naar het oordeel van het hof is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van het onder 3 bewezen verklaard handelen schade heeft geleden tot na te melden bedrag."
12.1.
Ten laste van verzoeker is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 18 oktober 1995 te Hengelo, gemeente Hengelo GLD, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto (merk Volkswagen, kleur groen, kenteken [AA-00-AA]), toebehorende aan [benadeelde partij], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel"
12.2.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft verzoeker de autosleutels van de onderhavige auto weggenomen uit het appartement van een zekere [betrokkene 4] en heeft hij die sleutels gebruikt om de auto te starten, om daar vervolgens mee weg te rijden.
13.1.
Het door [benadeelde partij] ingevulde voegingsformulier houdt als omschrijving van de geleden schade in:
"auto total loss Golf-diesel f 2500,=
Contant geld f 125,=
Fiets f 150,="
13.2.
In eerste aanleg is [benadeelde partij] in zijn vordering (van fl. 2.775,=) niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij door de politierechter kan worden behandeld.
13.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"Ter terechtzitting is verschenen de benadeelde partij [benadeelde partij], die volhardt bij de door hem ingediende vordering en die verklaart dat de weggenomen auto f. 2.500,-- waard was en dat de auto, nadat deze was teruggevonden, naar de sloop is gebracht."
13.4.
Het proces-verbaal van evenbedoelde zitting houdt als verklaring van verzoeker onder meer in:
"Ik heb later de auto teruggebracht. Volgens mij was de auto niet total-loss en heb ik aan de auto geen schade toegebracht."
14.
In aanmerking genomen dat verzoeker de door [benadeelde partij] gestelde schade aan zijn auto heeft betwist en dat uit de bewezenverklaring van feit 3 en de daartoe gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat verzoeker die schade heeft veroorzaakt, is het oordeel van het hof dat [benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde feit schade heeft geleden tot een bedrag van fl. 750,= niet zonder meer begrijpelijk. Vgl. HR 14 april 1998, NJ 1998, 675; HR 17 november 1998, NJ 1999, 151. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
15.
De eerste twee middelen zijn ongegrond. Gronden waarop Uw Raad gebruik zou behoren te maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve in meer opzichten te vernietigen dan hierna zal worden aangegeven, heb ik niet aangetroffen.
16.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch - in de lijn van HR 14 april 1998, NJ 1998, 675 - uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en de tevens te dien aanzien opgelegde schadevergoedingsmaatregel, met verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑06‑1999
Daar komt nog bij dat het hof aan de benadeelde partij de vordering tot schadevergoeding (van fl. 1.330,=) tot een bedrag van fl. 570,= heeft toegewezen.
Zie hierover J.C.M. Leijten, Van vogels, vuurwapens en door rechters bevoordeelde dieven, in: Naar eer en geweten (Remmelink-bundel), 1987, blz. 309 ev. Zie ook HR 20 mei 1980, NJ 1981, 428 nt ALM.
Uitspraak 15‑06‑1999
Inhoudsindicatie
Uitspraak Hoge Raad van 15 juni 1999.
Partij(en)
15 juni 1999
Strafkamer
nr. 109.873
NS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 4 maart 1998 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden einduitspraak
1.1.
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Zutphen van 23 september 1996, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte ter zake van 1. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels", 3. "diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels", 4. "diefstal door twee of meer verenigde personen" en 5. "diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen in voege als in het arrest vermeld. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
1.2.
Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Van Dorst heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietiging, maar alleen wat betreft de beslissingen ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij] en de tevens te dien aanzien opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en de zaak zal verwijzen naar een ander gerechtshof opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof heeft verzuimd nadrukkelijk te beslissen op het verweer dat de verdachte meende de goederen, hoewel deze hem niet in eigendom toebehoorden, tot zich te mogen nemen.
3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 1998 is door de verdachte aangevoerd:
"Deze goederen behoorden mij niet in eigendom "toe. Ik dacht echter dat ik die goederen mocht "hebben. (...) [Betrokkene 1] had tegen mij gezegd dat ik "zijn goederen na zijn dood mocht hebben. Hij "had dat ook op papier gezet. (...)",
Blijkens voornoemd proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd:
"[Betrokkene 1] heeft ook een verklaring geschreven, "waarin staat dat hij zijn eigendommen na zijn "overlijden aan mijn cliënt gaf. (...)
"Mijn cliënt had een sleutel van de kamer en "dacht dat hij de goederen mocht wegnemen. Ik "ben van mening dat, nu [betrokkene 1] bij leven "en verstand beslist heeft dat hij alle goederen "aan mijn cliënt na zou laten, de goederen "feitelijk al van mijn cliënt waren (...)".
3.3.
Dit bewijsverweer vindt zijn weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Immers, ook een voor de dood van [betrokkene 1] gedane - schriftelijke - toezegging dat hij na diens dood bepaalde zaken aan de verdachte na zou laten, verschaft de verdachte geen titel om eigenmachtig die zaken weg te nemen na diens dood. De bewezenverklaring van het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening wordt niet uitgesloten enkel doordat de verdachte meende dat de in de bewezenverklaring bedoelde zaken reeds "feitelijk aan de verdachte toebehoorden".
3.4.
Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1.
Het middel bevat de klacht, dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft veroordeeld tot betaling van f 750,- aan de benadeelde partij [benadeelde partij] en hem ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, een daarmee corresponderende schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd.
5.2.
Het procesverloop met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is uiteengezet in de conclusie van het Openbaar Ministerie onder 11 tot en met 13.
5.3.
Noch uit de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde feit - ten aanzien waarvan [benadeelde partij] zich als benadeelde partij heeft gesteld - noch uit de daartoe gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat de verdachte de gevorderde schade heeft veroorzaakt. In aanmerking genomen het verweer dat de verdachte terzake heeft gevoerd, kan daarom niet worden gezegd dat 's Hofs beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] naar de eis der wet met redenen is omkleed. Datzelfde geldt voor de met de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] samenhangende aan de verdachte opgelegde verplichting om aan de Staat een bedrag van f 750,- te betalen ten behoeve van deze benadeelde partij.
5.4.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
6. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor onder 5.2. en 5.3. is overwogen volgt dat de bestreden uitspraak, voor wat betreft de ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] niet in stand kan blijven en in zoverre verwijzing moet volgen, terwijl de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de aan de verdachte opgelegde verplichting om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij], een bedrag te betalen van f 750,- en de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij];
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Corstens en Orie, in bijzijn van de griffier Bakker, en uitgesproken op 15 juni 1999.