Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken
Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/99:99 Inleiding
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/99
99 Inleiding
Documentgegevens:
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS582613:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie bijv. Krans 2010, p. 103 e.v.; Maas e.a. 2013, hoofdstuk 8; Wefers Bettink & Hoefnagel 2010, p. 336 e.v; Deurvorst 2012, p. 88 e.v.; Pinckaers 2011, p. 120 e.v.; Van Oorschot & Blomme 2009.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Op grond van art. 1019h Rv dient de in het ongelijk gestelde partij (desgevorderd) te worden veroordeeld in de redelijke en evenredige kosten van de in het gelijk gestelde partij, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Het moge inmiddels duidelijk zijn dat de vaststelling van (de mate van) het gelijk zo mogelijk nog prangender is voor partijen in IE-geschillen of geschillen met een IE-aandeel, nu daarbij in beginsel een vergoeding van de werkelijke proceskosten tot uitgangspunt wordt genomen in plaats van een vergoeding op basis van forfaitaire tarieven. In de praktijk zijn vragen gerezen rond de beslissingen over de proceskosten in (IE-) procedures waarin meer dan één vordering is ingesteld, op basis van meerdere grondslagen en/of meerdere rechten. In de literatuur is de nodige aandacht besteed aan de proceskostenveroordeling in dit soort meeromvattende zaken.1 Bij de bespreking van deze problematiek kan onderscheid worden gemaakt tussen (i) geschillen met een gemengde grondslag, ofwel geschillen waarbij vorderingen zijn gebaseerd op IE-rechten en het gemene recht (bijvoorbeeld slaafse nabootsing, oneerlijke concurrentie) en (ii) geschillen gebaseerd op meerdere IE-rechten (bijvoorbeeld meerdere octrooien, of een combinatie van auteursrecht en modelrecht). De jurisprudentie op dit gebied laat zien dat rechters een grote vrijheid hebben – en nemen – als het gaat om de bepaling van de (mate van) het gelijk en de verdeling van de proceskosten.