Hof 's-Hertogenbosch, 22-06-2021, nr. 20-003081-18
ECLI:NL:GHSHE:2021:3596
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-06-2021
- Zaaknummer
20-003081-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:3596, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑06‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:850
Uitspraak 22‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep
Parketnummer : 20-003081-18
Uitspraak : 22 juni 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 september 2018, in de strafzaak met parketnummer
02-665100-17 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod (feit 1), opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod (feit 2), handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen categorie III, meermalen gepleegd, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (feit 3), handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (feit 4) en witwassen (feit 5) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden. Voorts heeft de rechtbank een beslissing genomen ten aanzien van het beslag.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank – inclusief de beslissing op het beslag – zal bevestigen, behoudens wat betreft de opgelegde straf, en, in zoverre opnieuw rechtdoende, een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, zal opleggen.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met uitzondering van de kwalificatie van feit 1, de opgelegde straf, de beslissingen op het beslag en de wettelijke voorschriften.
Aanvullende bewijsoverweging
In hoger beroep is door de raadsman net als in eerste aanleg vrijspraak bepleit, omdat sprake zou zijn van onrechtmatig verkregen bewijs dat dientengevolge van het bewijs zou moeten worden uitgesloten en waardoor vrijspraak zou moeten volgen bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe zijn de in eerste aanleg gevoerde verweren ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw naar voren gebracht.
Deze verweren vinden naar het oordeel van het hof reeds weerlegging in de door de rechtbank gebezigde bewijsmotivering (zoals weergeven onder “4.3 Het oordeel van de rechtbank – Bewijsuitsluiting?” in de eerste alinea op pagina 4 van het vonnis), waarmee het hof zich verenigt en welke het hof tot de zijne maakt. Aldus behoeven deze verweren thans geen verdere bespreking en worden deze ook in hoger beroep verworpen.
Verbetering van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde onder feit 1
In de tenlastelegging en bewezenverklaring van feit 1 ligt besloten dat het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van de middelen. De kwalificatie wordt mitsdien in die zin aangepast aan het bewezenverklaarde. Met inachtneming van het voorgaande leest het hof de kwalificatie van het onder feit 1 bewezenverklaarde als door de rechtbank neergelegd in het vonnis op pagina 11 onder 9 onder ‘Strafbaarheid’ voorts verbeterd in die zin dat deze komt te luiden:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit wordt gepleegd met betrekking tot een grote hoeveelheid.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en van cocaïne. De aangetroffen hoeveelheden waren van dien aard dat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en de drugshandel. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers daarvan. Bovendien zorgt de verspreiding van drugs ook voor onrust in de samenleving omdat dit doorgaans gepaard gaat met overlast en met allerlei andere vormen van criminaliteit, waaronder de door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze middelen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee vuurwapens met (bijbehorende) munitie en een gasdrukwapen. Het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke wapens en munitie brengt een groot gevaar voor de samenleving en een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Dat geldt in het bijzonder voor de aangetroffen vuurwapens. Dat dit risico niet denkbeeldig is, blijkt wel uit het feit dat de samenleving met grote regelmaat wordt geconfronteerd met schietincidenten in het gewone openbare leven, bijvoorbeeld het uitgaansleven, maar ook overdag, alsmede met liquidaties in het criminele circuit.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. De verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof eveneens gelet op de inhoud van een verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, hetgeen hem kennelijk er niet van heeft kunnen weerhouden wederom soortgelijke strafbare feiten te plegen. Voorts heeft het hof de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Het hof is van oordeel dat, gelet op het bovenstaande en de ernst van de feiten, in verband met een juiste normhandhaving, uit het oogpunt van vergelding en de omstandigheid dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke misdrijven, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor langere duur met zich brengt.
Alle omstandigheden afwegende is het hof van oordeel dat de door de rechtbank aan de verdachte opgelegde straf en de door de advocaat-generaal gevorderde straf in onvoldoende mate recht doet aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden.
Naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is het hof van oordeel dat een geldboete ter hoogte van € 5.000,00 op zijn plaats is. Kennelijk heeft de verdachte van de eerdere veroordelingen ter zake van de Opiumwet niet geleerd en heeft hij gedacht op deze manier snel veel geld te verdienen. Om de verdachte ervan te doordringen dat dit niet getolereerd wordt, moet hij derhalve ook in zijn portemonnee worden geraakt. Bij de vaststelling van de hoogte daarvan heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van de verdachte, de aard en ernst van het tenlastegelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Immers is op 11 september 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 22 juni 2021 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met circa 9 maanden overschreden, terwijl dit niet aan de verdachte valt toe te rekenen. Naar het oordeel van het hof zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen. Het hof zal daarom aan die overschrijding consequenties verbinden.
Zoals overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden alsmede een geldboete ter hoogte van € 5.000,00, passend en geboden zijn. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden alsmede een geldboete ter hoogte van € 5.000,00, opleggen.
Beslag
Net als de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan, beschouwt ook het hof het aan het vonnis gehechte overzicht als de door het openbaar ministerie overgelegde beslaglijst in het onderzoek ‘Goofy’. Op basis van het dossier stelt het hof echter vast dat het merendeel van de op die beslaglijst vermelde voorwerpen niet in beslag zijn genomen onder de verdachte, maar onder zijn vrouw [partner verdachte] , zodat het hof in deze zaak van de verdachte niet in staat is te beslissen over deze onder haar inbeslaggenomen goederen. Het hof zal zich hierna beperken tot de onder verdachte in beslag genomen, en nog niet teruggegeven, voorwerpen en voorts zal het hof, voor zover daarover nog geen eerdere beslissing is genomen, een beslissing nemen over de aangetroffen en in beslag genomen drugs en wapens en munitie.
Ten aanzien van de hierna te noemen voorwerpen (twee vuurwapens, munitie en een imitatiewapen die aan verdachte toebehoren en ter gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, zijn aangetroffen overweegt het hof dat deze vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, nu deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
Op grond van het bepaalde in artikel 13a van de Opiumwet zal het hof voorts de aangetroffen hennep en cocaïne onttrekken aan het verkeer.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld onder KVI 57, goednummer 1643221, te weten een computer, en goednummer 1643225, te weten 3 stuks valse edelstenen, overweegt het hof overeenkomstig de officier van justitie, de rechtbank en de advocaat-generaal dat deze teruggegeven kunnen worden aan de verdachte.
Voor zover er nog voorwerpen resteren die onder de verdachte in beslag zijn genomen en waarover nog geen beslissing zou zijn genomen, beslist het hof dat deze bewaard dienen te blijven ten behoeve van de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 3, 10, 11, 13a van de Opiumwet, de artikelen 23, 24, 24c, 36d, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van feit 1, de opgelegde straf en de beslissing op het beslag en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart het bewezenverklaarde onder feit 1 strafbaar en dit feit levert het volgende strafbare feit op:
feit 1: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit wordt gepleegd met betrekking tot een grote hoeveelheid.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, voor zover hierover niet eerder een beslissing is genomen, te weten:
- -
een pistool van het merk Feg, kaliber 9 mm Kurtz;
- -
een pistool van het merk CZ, model Z, kaliber 6.35 Br;
- -
zeven centraalvuur eenheidspatronen van het merk Sellier & Bellot, kaliber 6.35 mm Browning;
- -
een gasdrukwapen, merk onbekend, type 303;
- -
verdovende middelen (hennep), zoals vermeld op pagina 31 t/m 33 van het procesdossier, goednummers: 1641996, 1641990, 1641991, 1641992, 1641993, 1641984, 1641987, 1641989, 1641994;
- -
verdovende middelen (cocaïne), zoals vermeld op pagina 32 van het procesdossier, goednummer 1641998.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- -
KVI 57, te weten een computer, goednummer 1643221;
- -
3 valse diamanten in 2 doosjes.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van overige voorwerpen die onder de verdachte in beslag zijn genomen en waarover nog geen beslissing is genomen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. E.G.M. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 22 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.G.M. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.