Hof Amsterdam, 09-12-2014, nr. 200.065.778/01
ECLI:NL:GHAMS:2014:5191, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
09-12-2014
- Zaaknummer
200.065.778/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Financieel recht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:5191, Uitspraak, Hof Amsterdam, 09‑12‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:210, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:GHAMS:2014:3877, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑09‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:210, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 09‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Vervolg van tussenarrest 16 september 2014. Geen opt-outverklaring. Reeds daarom geen beroep op art. 1:88 BW mogelijk.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.065.778/01
zaaknummer rechtbank : 1042903/ DX EXPL 09- 238
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 december 2014
inzake
[APPELLANTE],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna wederom [appellante] en Dexia genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 16 september 2014 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar dat tussenarrest verwezen.
[appellante] heeft een akte, met producties, genomen.
Dexia heeft bij antwoord-akte gereageerd.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.
2. Feiten
2.1.
Bij beschikking van 25 januari 2007 heeft dit hof op de voet van artikel 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard (hierna: de WCAM-overeenkomst), welke overeenkomst een regeling inhoudt voor de afwikkeling van schade ontstaan uit effectenleasecontracten. Nu het feit dat [X] het Dexia Aanbod heeft aanvaard er niet aan in de weg stond dat [appellante], die het formulier betreffende dit aanbod niet had mee-ondertekend, een beroep deed op de in artikel 1:88 lid 1 sub d jo artikel 1:89 BW bedoelde vernietigingsgrond is onzekerheid blijven bestaan over de rechtsgeldigheid van de effectenleasecontracten, welke onzekerheid vatbaar was voor beëindiging door de WCAM-overeenkomst. Dit brengt mee dat [appellante] (en in zoverre ook [X]) als gerechtigde in de zin van artikel 2 van de WCAM-overeenkomst is aan te merken. De definitie van “gerechtigden” in artikel 2.3 en 2.4 van de WCAM-overeenkomst omvat ook expliciet echtgenoten van contractanten. Haar rechtsverhouding met Dexia wordt derhalve (mede) door de inhoud van deze overeenkomst geregeerd. Dit zou slechts anders zijn indien zij (dan wel [X]) zich door het tijdig uitbrengen van een zogenoemde opt-out verklaring aan de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst heeft onttrokken.
2.2.
Uit hetgeen door [appellante] in haar akte wordt gesteld maakt het hof op dat noch [appellante] noch [X] tot het indienen van een opt-out verklaring is overgegaan. [appellante] stelt zich echter op het standpunt dat dit er in de gegeven omstandigheden niet toe leidt dat zij aan de zogenoemde Duisenbergregeling (en dus de verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst) is gebonden. Zij stelt dat zij er immers op grond van mededelingen van Dexia vanuit mocht gaan dat het indienen van een opt-out verklaring zinloos was en voorts dat Dexia haar niet deugdelijk in kennis heeft gesteld van de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst en de opt-out mogelijkheid. In het licht van een en ander kan Dexia, zo begrijpt het hof het betoog van [appellante], haar niet aan de WCAM-overeenkomst houden.
2.3.
Dit betoog kan [appellante] niet baten om de volgende redenen.
Dat Dexia mededelingen van de door [appellante] gestelde strekking aan haar (dan wel aan [X]) heeft gedaan wordt door Dexia betwist en is door [appellante] niet voldoende duidelijk gesteld en onderbouwd. De omstandigheid dat Dexia aan (andere) cliënten en voorts op haar website mededelingen heeft gedaan die inhielden dat diegenen die het Dexia Aanbod hadden aanvaard geen gerechtigden waren in de zin van de WCAM-overeenkomst en mitsdien geen opt-out verklaring konden indienen (zoals valt op te maken uit door [appellante] ter staving van haar standpunt bij akte overlegde producties), rechtvaardigt niet de conclusie dat Dexia haar recht om in het onderhavige geval een beroep te doen op de toepasselijkheid van de WCAM-overeenkomst heeft verwerkt, reeds omdat uit de desbetreffende mededelingen niet (althans niet voldoende duidelijk) blijkt dat dat deze ook betrekking hadden op de situatie dat de aangeschreven cliënt een echtgenoot had die niet met hem/haar het Dexia Aanbod had geaccepteerd. Dat Dexia [X] en [appellante] niet per gewone brief in kennis heeft gesteld van de verbindendverklaring zoals voorzien in artikel 10.3 van de WCAM-beschikking leidt er evenmin toe dat Dexia [appellante] niet aan de WCAM-overeenkomst kan houden. Denkbaar is dat in een voorkomend geval het niet verzenden van bedoelde brief er toe leidt tot de opt-out termijn in het geval van de betrokken gerechtigde pas gaat lopen op het moment dat hij/zij geacht moet worden op andere wijze kennis te hebben gekregen van de verbindendverklaring en de (overigens ook uit de wet voortvloeiende) mogelijkheid om door een schriftelijke mededeling te laten weten aan de desbetreffende regeling niet gebonden te willen zijn. Of er aanleiding is om in een geval als het onderhavige een dergelijke consequentie aan het niet verzenden van een brief door Dexia te verbinden kan in het midden blijven. Uit hetgeen [appellante] in haar akte onder 1.5 stelt valt immers op te maken dat zij reeds in 2007 van de hierbedoelde feiten op de hoogte was, zodat in haar geval, ook indien de termijn voor het indienen van een opt-out verklaring niet op 31 juli 2007 (de laatste dag van de zesde maand nadat de aankondiging van het onherroepelijk worden van de WCAM-beschikking in door middel van paginagrote advertenties in diverse dagbladen had plaatsgevonden) maar eerst later verliep, deze inmiddels in elk geval reeds geruime tijd is verstreken.
2.4.
Het voorgaande brengt mee dat de WCAM-overeenkomst op de rechtsverhouding van partijen van toepassing is. Dit staat er reeds aan in de weg dat het beroep van [appellante] op de vernietiging van de door [X] gesloten effectenleasecontracten wordt gehonoreerd.
Hieruit volgt dat de kantonrechter terecht de vorderingen die uitgaan van de vernietiging van de oorspronkelijke leaseovereenkomsten heeft afgewezen. De grieven van [appellante] kunnen daarom niet tot een andere uitkomst van het geding leiden en treffen derhalve geen doel. Het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd, [appellante] dient als in het ongelijk gestelde partij de kosten van het geding in hoger beroep te dragen.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Dexia begroot op € 163,- aan verschotten en € 1.341,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken - Roell, M.P. van Achterberg en P.F.G.T. Hofmeijer - Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 december 2014.
Uitspraak 16‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Effectenleaseovereenkomst. Opt-outverklaring?
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.065.778/01
zaaknummer rechtbank : 1042903/ DX EXPL 09- 238
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 september 2014
inzake
[APPELLANTE],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellante] en Dexia genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 26 maart 2010, gerectificeerd bij exploit van 16 april 2010 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 10 februari 2010 heeft gewezen tussen [appellante] als eiseres en Dexia als gedaagde, met dien verstande dat blijkens de memorie van grieven het hoger beroep zich tevens uitstrekt tot de ter in deze zaak gehouden comparitie van 9 oktober 2009 genomen en in het daarvan opgemaakte proces-verbaal neergelegde beslissingen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met producties;
- memorie van antwoord, eveneens met producties.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw recht doende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ten aanzien van de onderhavige overeenkomsten voor recht zal verklaren dat deze rechtsgeldig zijn vernietigd op grond van het bepaalde in de artikelen 1: 88 - 89 BW en Dexia zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te voldoen al hetgeen aan haar is betaald onder deze overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag van elk van de betalingen aan Dexia tot aan die der uiteindelijke algehele voldoening, alsmede tot betaling van een door het hof in goede justitie vast te stellen schadevergoeding met rente en veroordeling van Dexia in de kosten van beide instanties, alsmede in de nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, de nakosten, begroot op € 205 zonder betekening van het arrest en op € 273 met betekening, indien [appellante] niet binnen 14 dagen na dagtekening van het arrest daaraan uitvoering heeft gegeven, daaronder begrepen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
De echtgenoot van [appellante], hierna te noemen: [X], heeft in 2000, nadat een eerder contract met winst was afgesloten, een drietal aandelen-lease-overeenkomsten gesloten met Dexia. Uit hoofde van de eerste daarvan heeft hij met inbegrip van een vooruitbetaling ter grootte van 30 maandtermijnen in totaal € 20.932,68 aan termijnen aan Dexia betaald en heeft hij € 3.777,10 aan dividenden ontvangen; uit hoofde van de tweede daarvan heeft hij (inclusief vooruitbetaling daarvoor en de verlenging in november 2003 daarvan) in totaal € 16.782,60 aan termijnbetalingen aan Dexia betaald en heeft Dexia € 1.673,59 aan hem aan dividenden uitgekeerd en tenslotte heeft [X] uit hoofde van de derde (inclusief de vooruitbetaling en de verlenging in november 2003 daarvan) € 16.887,25 aan termijnbetalingen betaald en heeft Dexia € 2.526,62 aan dividend aan hem uitgekeerd.
De eerste overeenkomst is ter comparitie in eerste aanleg beëindigd; met betrekking tot de tweede heeft Dexia op 8 november 2006 een eindafrekening opgesteld met een negatief eindresultaat van € 13.231,79, hetgeen na verrekening van de korting op grond van de Duisenbergregeling neerkwam op een restschuld van € 8.906,28. Dit bedrag heeft [X] op 1 december 2006 aan Dexia betaald. Met betrekking tot de derde overeenkomst heeft Dexia op 8 november 2006 een eindafrekening opgesteld met een negatief resultaat van € 8.197,35 hetgeen na verrekening van de korting op grond van de Duisenbergregeling resulteert in een restschuld van € 5.609,55. Ook dit bedrag heeft [X] op 1 december 2006 aan Dexia betaald.
[X] was in 2000 met [appellante] gehuwd; laatstgenoemde heeft geen (schriftelijke) toestemming verleend voor het aangaan van deze overeenkomsten. [X] heeft een zogenaamde “Overeenkomst Dexia Aanbod” ondertekend; [appellante] niet. Bij brief van 16 december 2005 (hierna: de vernietigingsbrief) heeft [appellante] met een beroep op artikel 1: 89 BW de nietigheid van de onderhavige aandelen-lease-overeenkomsten ingeroepen en terugbetaling gevorderd van alle door [X] betaalde termijnen.
3. Beoordeling
3.1.
De kantonrechter heeft vastgesteld en in hoger beroep is niet bestreden dat aan [X] bij de afrekening ter zake van de tweede en derde lease-overeenkomsten op grond van de Duisenbergregeling korting is verleend. Het hof houdt er op grond hiervan rekening mee dat door [X] indertijd geen opt-outverklaring is ingediend en de rechtsverhouding van Dexia met [X] en [appellante] derhalve wordt geregeerd door de door dit hof bij beschikking van 25 januari 2007 ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) verbindend verklaarde overeenkomst waarin genoemde regeling is vervat. Dit zou reeds meebrengen [appellante] geen beroep toekomt op de in artikel 1:88 lid 1 sub d jo artikel 1:89 BW bedoelde vernietigingsgrond en derhalve in het midden kan blijven of de bevoegdheid tot vernietiging is verjaard, zoals Dexia in dit geding betoogt en [appellante] betwist.
3.2.
Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om alvorens verder te beslissen partijen in de gelegenheid te stellen om zich omtrent het voorgaande bij akte uit te laten, eerst [appellante] en vervolgens Dexia. Indien deze door [X] is ingediend dient [appellante] daarbij een afschrift van de opt-outverklaring over te leggen.
4. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 14 oktober 2014 voor het nemen van een akte door [appellante] als bedoeld hierboven onder 3.2;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken - Röell, P.F.G.T. Hofmeijer - Rutten en E.J.H. Schrage en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 september 2014.