Hof Den Haag, 01-12-2020, nr. 22-005305-19.a
ECLI:NL:GHDHA:2020:2343
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
01-12-2020
- Zaaknummer
22-005305-19.a
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2020:2343, Uitspraak, Hof Den Haag, 01‑12‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:692
Uitspraak 01‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd n.a.v. het arrest van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2022:692.
Parketnummer: 09-204194-18
Gerechtshof Den Haag
enkelvoudige kamer voor strafzaken
Proces-verbaal
van de op 1 december 2020 in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof.
Tegenwoordig zijn:
mr. A.M.P. Gaakeer, voorzitter, en
mr. L.I. Appels, griffier.
Voorts is aanwezig mr. N.M. Boersma, advocaat-generaal.
De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen na te noemen verdachte.
De voorzitter stelt de identiteit van de ter terechtzitting aanwezige verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
naam: [achternaam],
voornamen: [voornaam],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
BRP-adres: [adres].
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. E. Tamas, advocaat te ‘s-Gravenhage.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en wijst erop dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
Desgevraagd door de voorzitter deelt de raadsman mede:
Ik blijf bij het getuigenverzoek dat ik bij appelschriftuur heb gedaan en dat door de poortraadsheer is afgewezen. Het verdedigingsbelang zit erin dat getuige [getuige] moet worden gehoord als zij voor de bewezenverklaring wordt gebruikt. Ik heb niet alleen aangevoerd dat haar naam verkeerd is, maar ook dat ze een ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd, omdat die niet overeenkomt met de verklaring van aangeefster. Ze zegt in eerste instantie dat ze niets heeft gehoord, daarna zegt ze van wel. De aangeefster heeft gezegd dat ze het gesprek heeft gehoord, maar dat staat nergens. Het gaat erom of ze het gesprek kon horen en dat lijkt mij niet. In dat opzicht is de verklaring van [getuige] dus onbetrouwbaar.
Desgevraagd door de voorzitter deelt de advocaat-generaal mede:
Ik merk op dat de verdachte niet ontkent dat er een ongeval heeft plaatsgevonden. Waar het om gaat is dat de verdachte daarna is doorgereden zonder zijn gegevens achter te laten. Er is voldoende gelegenheid geweest om de identiteit van aangeefster en de verdachte vast te stellen. Er was schade aan de fiets van aangeefster. Daar kan de getuige niets aan toevoegen. Of de identiteit van de verdachte voldoende kenbaar is gemaakt, is juist niet duidelijk, want de aangeefster wist niet met wie ze van doen had. Je moet je gegevens achterlaten na een ongeval. Deze getuige is niet noodzakelijk voor het bewijs. Het enkel horen op haar betrouwbaarheid leidt niet tot een ander oordeel. Er is daarom geen aanleiding om de getuige [getuige] te horen.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot het horen van de getuige [getuige] wordt afgewezen en wel om navolgende. Het feit dat de verklaring van [getuige] zoals die is gerelateerd in het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 februari 2017, niet op alle punten volledig overeenkomt met de verklaring van de aangeefster, betekent nog niet tot de conclusie leidt dat de verklaring van [getuige] onbetrouwbaar is. Er is dus om die reden geen belang om [getuige] nader te horen. Uit de stukken blijkt genoegzaam dat [getuige] gehuwd is geweest met [naam] hetgeen haar handtekening onder haar verhoor verklaart. Ook dit is geen reden om haar nader te horen. Waar het in deze zaak om gaat is dat aangeefster en getuige [getuige] beiden hebben waargenomen dat de verdachte na de aanrijding is weggereden zonder zijn gegevens achter te laten. Door het afwijzen van de getuige is het verdedigingsbelang niet geschaad.
Namens de verdachte geeft de raadsman te kennen dat het hoger beroep ziet op de bewezenverklaring.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
- een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 november 2020, betreffende de verdachte;
- de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek, voor zover van belang met het oog op enige door het hof te nemen beslissing, waaronder de stukken die door het hof als bewijsmiddel zijn gebezigd.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
Ik heb de aangeefster niet aangereden. Ik stond stil met mijn richtingaanwijzer aan om linksaf te slaan. Zij kwam aangefietst, terwijl ze twee andere fietsers inhaalde. Zij wilde rechtdoor gaan. Zij kwam tegen mijn voorbumper aan, waardoor zij viel. Ik stond stil en stapte uit de auto. Er was niets aan de hand, ze stond met de fiets in haar hand. Ik keek en er was geen schade. Bij mij was er ook geen schade. De schade die u zegt heeft de politie mij in de schoenen proberen te schuiven. Daar is mr. Tamas bij geweest. Ze lieten mij een foto zien waarop mogelijk schade te zien zou zijn. Die schade is op een plek waar een van de richtingaanwijzers zit, daar ontbreekt een nikkelen plaat. U laat mij foto’s uit het dossier zien. Toen die foto’s mij waren voorgehouden bij de politie, dacht ik dat er niets miste. Op die plek zitten de richtingaanwijzers, maar daar ontbreekt een nikkelen plaat. Het is niet zo dat er schade was. Die foto’s zijn genomen met slecht licht. De foto’s in het proces-verbaal van bevindingen waarop krasschade en veegschade is te zien, kloppen niet.
De aangeefster en ik hebben samen gekeken of er schade was, maar die was er niet. Ze heeft mij verder niets gevraagd. Ze zei alleen dat ik excuses moest aanbieden. Dat heb ik gedaan, terwijl ik haar niet heb aangereden. Zij is juist met haar voorband tegen mijn bumper gekomen. De politie heeft ten onrechte geconstateerd dat er schade is aan mijn auto. U houdt mij voor dat zowel de aangeefster als de getuige [getuige] zich niet konden herinneren dat de aangeefster twee fietsers heeft ingehaald. Die getuigen zijn uit de lucht komen vallen. Er wordt geprobeerd mij een zaak in de schoenen te schuiven. De aangeefster heeft mij niets gevraagd. We constateerden dat er geen schade was, ik weet niet hoe het komt dat de fietsenmaker zegt dat er schade was.
Ik ging die ochtend mijn kleinzoon naar school brengen. Ik rijd daar iedere ochtend langs. Op de hoek van de straat ben ik gestopt omdat ik drie fietsers zag aankomen. Twee reden gezamenlijk en de aangeefster reed erachteraan. Zij reed mij aan toen ze de andere twee fietsers wilde inhalen. Ik had die ochtend geen haast, omdat het eerste uur van mijn kleinzoon was uitgevallen. Hij zou het volgende lesuur aanvangen, dus ik had ruim de tijd om de jongen op school af te zetten. De politie heeft mijn kleinzoon niet willen horen. Hij heeft alles zien gebeuren.
Ik ben gepensioneerd en ik heb een pensioen. Ik heb geen andere contacten gehad met justitie. Ik ben getrouwd en ik heb geen problemen thuis.
De verdachte legt op vragen van de advocaat-generaal een verklaring af, inhoudende:
Er was geen aanleiding om telefoonnummers uit te wisselen, want er was geen schade. Ze zei meteen dat het in orde was en toen ging ze weer weg. Ik ging toen dus ook weg. Ik had geen schade, dus ik hoefde haar later ook niet te bereiken.
De advocaat-generaal voert hierna het woord en draagt de schriftelijke vordering voor.
De advocaat-generaal vordert vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde tot een geldboete van € 500, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, waarvan € 250 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en legt de vordering aan het gerechtshof over.
Ter onderbouwing van de vordering voert de advocaat-generaal aan:
Het gaat bij het verwijt van het verlaten van de plaats van het ongeval niet allereerst om wiens schuld het ongeval is. Een fiets en een auto zijn in botsing met elkaar gekomen. Het doel van de het achterlaten van de juiste gegevens is dat je contact met elkaar kunt opnemen als die schuldvraag opkomt. Als de verdachte redelijkerwijs kon vermoeden dat er schade is, dan had hij zijn gegevens moeten achterlaten. De schade aan de fiets bedroeg € 274,80, dat is behoorlijke schade. De verdachte had redelijkerwijs kunnen vermoeden dat die schade er was, want de kans daarop bij een botsing is groot. De aangeefster heeft tegen de verdachte gezegd dat er een schadeformulier ingevuld moest worden en de getuige [getuige] heeft dat gehoord. Ik acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zijn identiteit kenbaar te maken, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat er schade was.
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnotitie. In aanvulling hierop verzoekt de raadsman meer subsidiair bij bewezenverklaring om zijn cliënt schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
De advocaat-generaal en de raadsman krijgen de gelegenheid tot respectievelijk repliek en dupliek. Zij maken daarvan geen gebruik.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij deelt hiertoe mede:
Ik sluit me aan bij wat ik in het proces-verbaal heb gezegd en wat mr. Tamas nu ter terechtzitting heeft gezegd.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak.
Aantekening mondeling arrest
als bedoeld in artikel 425, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 6 november 2019, gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, alsmede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2020.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in ‘s-Gravenhage op/aan de Ranonkelstraat, op of omstreeks 9 februari 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [aangeefster]) letsel en/of schade was toegebracht.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Uitdrukkelijk onderbouwde standpunten
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat de verklaring van de getuige [getuige] onbetrouwbaar is en derhalve niet tot het bewijs kan worden gebezigd. De raadsman heeft hieraan de conclusie verbonden dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is en dat de verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de getuige en de aangeefster elkaar op hoofdlijnen ondersteunen.
Het hof overweegt als volgt.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verklaring van de getuige en die van de aangeefster – hoewel op onderdelen verschillend – elkaar op hoofdlijnen ondersteunen. Beide verklaren ze dat de auto waarvan de verdachte de bestuurder was linksaf sloeg zonder de aangeefster voor te laten gaan. Uit beide verklaringen blijkt dat de aangeefster daardoor tegen de linker voorzijde van de auto botste. Voorts hebben zowel de getuige als de aangeefster verklaard dat de aangeefster na het ongeluk haar fiets aan de kant zette en dat de verdachte op dat moment wegreed van de plaats van het ongeval. Hierbij heeft hij kennelijk geen contactgegevens achtergelaten.
Het scenario dat door de verdediging is geschetst, is daarom niet aannemelijk geworden. Het hof is dan ook van oordeel dat de getuigenverklaring van [getuige] betrouwbaar is en tot het bewijs kan worden gebezigd. Daarbij merkt het hof overigens nog op dat ook zonder die verklaring van [getuige] tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, zodat ook om die reden de verdediging geen belang heeft bij het nogmaals horen van die [getuige]. Nu bij het nogmaals herhaalde verzoek tot het horen van getuige [getuige] geen nadere, nieuwe onderbouwing is gegeven doch slechts een die gelijkluidend is aan het bij schriftuur en bij aanvang van de zitting in hoger beroep van heden gedane verzoek, wijst het hof het verzoek af nu de noodzaak niet is gebleken. Het hof verwerpt het verweer en komt aldus tot een bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in ‘s-Gravenhage op/aan de Ranonkelstraat, op of omstreeks 9 februari 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [aangeefster]) letsel en/of schade was toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het
bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
1.
De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2020 verklaard - zakelijk weergegeven -:
De aangeefster fietste tegen mijn auto aan. Zij kwam tegen mijn voorbumper aan, waardoor zij viel.
2.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 10 februari 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nr. [nummer], als de op 10 februari 2017 afgelegde verklaring van de aangeefster [aangeefster] – zakelijk weergegeven -:
Op 9 februari 2017 reed ik op de fiets op de Ranonkelstraat in de richting van de Goudsbloemlaan te ’s-Gravenhage. Ik zag dat er vanuit de richting van de Goudsbloemlaan een personenauto de Ranonkelstraat inreed. Ter hoogte van de Stokroosstraat sloeg de personenauto ineens de Stokroosstraat in. Ik schrok erg van de personenauto, want ik zag dat de bestuurder de richtingaanwijzer niet gebruikte om linksaf aan te duiden. De personenauto zag mij waarschijnlijk niet en reed mij aan de linkerzijde aan. Mijn fiets is door de aanrijding erg beschadigd. Mijn schade is € 274,80. Ik zei dat we een schadeformulier in moesten vullen. Ik zag dat de man wegreed.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 mei 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nr. [nummer], als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar – zakelijk weergegeven - :
Op 10 februari 2017 bevond ik mij op de Valkenboslaan 66 te ’s-Gravenhage naar aanleiding van een verlaten plaats ongeval, welke op 9 februari 2017 had plaatsgevonden. Het weggereden voertuig betrof een blauwkleurige personenauto van het merk Mercedes en het type C180, voorzien van het kenteken [kenteken]. Op de Valkenboslaan ter hoogte van perceel 66 stond de betreffende Mercedes geparkeerd. Ik dat dat op de linker voorzijde van de personenauto een veegschade zat van ongeveer 10 centimeter. Tevens zag ik dat op de voorzijde van het voertuig, op de kentekenplaat een krasschade zat van ongeveer 8 centimeter breed.
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 februari 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nr. [nummer], als de op 11 februari 2017 afgelegde verklaring van de getuige [getuige] – zakelijk weergegeven -:
Op 9 februari 2017 bevond ik mij op de hoek Stokroosstraat met Ranonkelstraat. Ik zag dat het blauwkleurige voertuig linksaf sloeg de Stokroosstraat in zonder de fietser, welke rechtdoor reed, voor te laten gaan. Ik zag dat het blauwkleurige voertuig met zijn linker voorzijde tegen de linkerzijde van de fietser aan reed. Ik zag dat er gesproken werd tussen de bestuurder en de fietser. Ik hoorde haar tegen de bestuurder zeggen dat er een schadeformulier ingevuld diende te worden. Ik zag dat de fietsster haar fiets tegen een boom plaatste. Ik zag dat er schade was aan haar voorwiel. Op dat moment reed de bestuurder in het blauwkleurige voertuig weg.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij redelijkerwijs in de veronderstelling kon verkeren dat hij geen verplichtingen heeft geschonden jegens aangeefster, nu de verdachte na de aanrijding een gesprek met haar heeft gevoerd, waarna de aangeefster de gespreksplek heeft verlaten.
Het hof overweegt als volgt.
Het scenario dat de verdachte heeft geschetst is – gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden – niet aannemelijk geworden. Nu het hof uitgaat van een ander feitencomplex is het van oordeel dat de verdachte op zijn minst redelijkerwijs moest vermoeden dat er schade was ontstaan en dat hij dus zijn contactgegevens diende achter te laten vooraleer door te rijden. Aangeefster heeft expliciet aan verdachte gevraagd een schadeformulier in te vullen, hetgeen door getuige [getuige] wordt bevestigd.
Het hof verwerpt aldus het verweer.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verlaten van de plaats van een ongeval, zonder dat hij daarbij zijn gegevens heeft achtergelaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat er schade was ontstaan. Door deze aanrijding heeft de aangeefster schade opgelopen. Met zijn handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 november 2020, is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbare feit.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte ook overigens een stabiel leven leidt en dat dit een eenmalig incident was. Het hof ziet daarom geen noodzaak hem een voorwaardelijke straf op te leggen. Dat gedeelte van de eis van de advocaat-generaal zal dan ook niet worden gevolgd.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezen verklaarde.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis.
De voorzitter deelt mede, dat de verdachte uiterlijk veertien dagen na heden beroep in cassatie kan instellen.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.