Hof Arnhem-Leeuwarden, 18-06-2021, nr. 21-005529-19
ECLI:NL:GHARL:2021:6176
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
18-06-2021
- Zaaknummer
21-005529-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:6176, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑06‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1720
Uitspraak 18‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor (onder meer) mensenhandel: uitbuiting van twee jonge, kwetsbare mannen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005529-19
Uitspraak d.d.: 18 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 10 oktober 2019 met parketnummer 18-850011-19 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans verblijvende in P.I. Leeuwarden EMD te Leeuwarden.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 7 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal oplegging van een maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van vijf jaar gevorderd, inhoudende een contactverbod met betrekking tot [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] en een gebiedsverbod met betrekking tot de gebieden [plaats1] , [plaats2] , [plaats3] en [plaats4] . De advocaat-generaal heeft tot slot gevorderd dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen geheel zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. L.C. de Lange, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte bij voornoemd vonnis veroordeeld ter zake van het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 primair, 5 primair, 6 en 7 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] toegewezen tot een bedrag van € 7087,36 en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] toegewezen tot een bedrag van € 31.723,18, beide vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De tenlastelegging is in hoger beroep gewijzigd. Het hof zal het vonnis waarvan beroep daarom vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot en met 9 november 2018 te [plaats4] , (althans) in de gemeente [gemeente1] ,
A) een ander, te weten [benadeelde partij2] , (telkens) door dwang, geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde partij2] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [benadeelde partij2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°) en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten die [benadeelde partij2] , (sub 6°),
immers heeft hij, verdachte:
- tegen die [benadeelde partij2] gezegd dat hij die [benadeelde partij2] financieel wel kon helpen en/of voorgesteld om een hennepkwekerij te plaatsen in de woning van die [benadeelde partij2] en/of
- ( vervolgens) tegen die [benadeelde partij2] gezegd dat die [benadeelde partij2] een schuld had van 10.000,- euro in verband met de aankoop van apparatuur voor die hennepkwekerij en/of dat er mensen achter die [benadeelde partij2] aan zouden komen in verband met die schuld en/of
- die [benadeelde partij2] laten verblijven in zijn, verdachtes, woning en/of tegen die [benadeelde partij2] gezegd dat hij nergens heen mocht en/of/aldus die [benadeelde partij2] sociaal geïsoleerd en/of
- tegen die [benadeelde partij2] gezegd dat die [benadeelde partij2] moest helpen in de huishouding en/of moest koken en/of boodschappen moest doen en/of in de hennepkwekerij(en) van hem, verdachte, werkzaamheden moest verrichten en/of daarvoor die [benadeelde partij2] niet heeft betaald en/of
- die [benadeelde partij2] (meerdere keren per week) geslagen, onder meer met een houten lat/plank en/of met de vuist/hand(en) en/of met zijn hoofd tegen de deurpost en/of een kast, als die [benadeelde partij2] iets niet (goed) had gedaan en/of als het eten niet klaar was en/of niet goed gekruid was en/of
- die [benadeelde partij2] met de steel van een hamer op/tegen het hoofd geslagen, waardoor die [benadeelde partij2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurd en/of geperforeerd trommelvlies (met blijvende gehoorschade tot gevolg) heeft opgelopen;
- gedreigd die [benadeelde partij2] over het balkon te gooien als hij iets tegen anderen zou zeggen en/of weg zou gaan en/of
- die [benadeelde partij2] (een gedeelte van) zijn weekgeld heeft laten afstaan en/of hiervan boodschappen heeft laten doen voor hem, verdachte en/of
- tegen die [benadeelde partij2] gezegd dat hij binnen 2 weken een schuld van 1.000,- euro moest betalen en/of dat die [benadeelde partij2] wel in de prostitutie kon werken om deze schuld te betalen en/of dat hij, die [benadeelde partij2] , zijn plan om seksuele handelingen voor geld te verrichten maar moest gaan uitvoeren
terwijl die [benadeelde partij2] onder bewindvoering stond en/of over een beperkt inkomen beschikte en/of begeleiding nodig had van maatschappelijk werk en/of (aldus) gebruik heeft gemaakt van de afhankelijksheids- en/of kwetsbare positie van die [benadeelde partij2] , waardoor die [benadeelde partij2] zich niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die uitbuiting door hem, verdachte;
artikel 273f lid 1 aanhef en onder 1 en/of 4 en/of 6 Sr juncto artikel 273f lid 3 aanhef en onder 2 en/of 3 Sr juncto artikel 273f lid 4 Sr
2.primairhij in of omstreeks de periode van 20 augustus 2018 tot en met 2 oktober 2018, althans in het jaar 2018, te [plaats4] , (althans) in de gemeente [gemeente1] , aan [benadeelde partij2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurd en/of geperforeerd trommelvlies en/of een beschadigde oogkas (waardoor die [benadeelde partij2] blijvende schade heeft aan zijn gezichts- en/of hoorvermogen), heeft toegebracht door die [benadeelde partij2] met (de steel van) een hamer op het
hoofd te slaan;
2.subsidiairhij in of omstreeks de periode van 20 augustus 2018 tot en met 2 oktober 2018, althans in het jaar 2018, te [plaats4] , (althans) in de gemeente [gemeente1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [benadeelde partij2] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij2] met (de steel van) een hamer op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (ten gevolge waarvan die [benadeelde partij2] een gescheurd en of geperforeerd trommelvlies en/of een beschadigde oogkas heeft opgelopen);
2.meer subsidiairhij in of omstreeks de periode van 20 augustus 2018 tot en met 2 oktober 2018, althans in het jaar 2018, te [plaats4] , (althans) in de gemeente [gemeente1] , [benadeelde partij2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij2] (met de steel van een hamer) op het hoofd te slaan (ten gevolge waarvan die [benadeelde partij2] een gescheurd en/of geperforeerd trommelvlies en/of een beschadigde
oogkas heeft opgelopen);
3.hij in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 9 november 2018, te [plaats4] , (althans) in de gemeente [gemeente1] ,
A) een ander, te weten [benadeelde partij1] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die
[benadeelde partij1] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [benadeelde partij1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°) en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten die [benadeelde partij1] , (sub 6°),
immers heeft hij, verdachte:
- tegen die [benadeelde partij1] gezegd dat hij wel bij hem, verdachte, kon wonen toen die [benadeelde partij1] ruzie met zijn moeder had en/of
- tegen die [benadeelde partij1] gezegd dat die [benadeelde partij1] moest helpen in de huishouding en/of moest koken en/of boodschappen moest doen en/of in de hennepkwekerij(en) van hem, verdachte, werkzaamheden moest verrichten en/of andere klussen voor/met hem, verdachte, moest verrichten en/of daarvoor die [benadeelde partij1] niet heeft betaald en/of
- die [benadeelde partij1] (meerdere keren per week) heeft geslagen, onder meer met een houten lat/plank en/of een koekenpan en/of een tegel en/of met de vuist/hand(en), als die [benadeelde partij1] iets niet (goed) had gedaan en/of als het eten niet klaar was en/of niet goed gekruid was en/of
- die [benadeelde partij1] met de deksel van een pan tegen de slaap heeft geslagen en/of op/tegen het hoofd heeft geschopt en/of op het hoofd heeft gestampt, ten gevolge waarvan die [benadeelde partij1] bewusteloos raakte en/of levensgevaar voor die [benadeelde partij1] te duchten was en/of
- heeft gedreigd die [benadeelde partij1] te slaan en/of de familie van die [benadeelde partij1] iets aan te doen als die [benadeelde partij1] , iets niet wilde doen en/of
- heeft gedreigd die [benadeelde partij1] over het balkon te gooien als hij iets tegen anderen zou zeggen en/of weg zou gaan en/of
- die [benadeelde partij1] (een gedeelte van) zijn inkomen heeft laten afstaan en/of hiervan boodschappen heeft laten doen voor hem, verdachte,
terwijl die [benadeelde partij1] een beperkt IQ en/of sociale vaardigheden heeft en/of (aldus) gebruik heeft gemaakt van de afhankelijkheids- en/of kwetsbare positie van die [benadeelde partij1] , waardoor die [benadeelde partij1] zich niet kon en/of durfde
te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die uitbuiting door hem, verdachte;
artikel 273f lid 1 aanhef en onder 1 en/of 4 en/of 6 Sr juncto artikel 273f lid 3 aanhef en onder 2 en/of 3 Sr juncto artikel 273f lid 4 Sr
4. primairhij op of omstreeks 4 februari 2019 te [plaats4] , (althans) in de gemeente [gemeente1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [benadeelde partij3] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een bezemsteel op/tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam van die [benadeelde partij3] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. subsidiairhij op of omstreeks 4 februari 2019 te [plaats4] , (althans) in de gemeente [gemeente1] , [benadeelde partij3] heeft mishandeld door die [benadeelde partij3] met een bezemsteel te slaan;
5. primairhij in of omstreeks de maand oktober 2018, te [plaats4] , (althans) in de gemeente [gemeente1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [benadeelde partij3] ,) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een koevoet richting het hoofd en/of tegen de arm van die [benadeelde partij3] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5. subsidiairhij in of omstreeks de maand oktober 2018, te [plaats4] , (althans) in de gemeente [gemeente1] , [benadeelde partij3] heeft mishandeld door die [benadeelde partij3] met een koevoet tegen de arm te slaan;
6.hij in of omstreeks de periode van 27 oktober 2016 tot en met 12 februari 2019, te [plaats4] , (althans) in de gemeente [gemeente1] , althans in Nederland, een voorwerp, te weten (een) hoeveelhe(i)d(en) geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van (een) hoeveelhe(i)d(en) geld gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
7.hij in of omstreeks de maand november 2018 te [plaats4] en/of te [plaats3] , in de gemeente [gemeente1] , opzettelijk een of meer valse of vervalste bankbiljetten van 500,- euro (te weten in totaal 4.000,- euro) heeft uitgegeven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 3: mensenhandel [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd, omdat – kort gezegd – geen sprake is van uitbuiting van [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] en evenmin van werven of huisvesten met het oogmerk van uitbuiting. Ook heeft de verdediging bepleit dat de verklaringen van [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt, althans dat deze verklaringen terughoudend en kritisch moeten worden bezien.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van beide tenlastegelegde mensenhandelfeiten, inclusief de strafverzwarende omstandigheden die in hoger beroep aan de tenlastelegging zijn toegevoegd.
Het hof is van oordeel dat de namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende. [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1] zijn beide ongeveer twintig jaar jonger dan verdachte. [benadeelde partij1] heeft ODD en een significant beperkt IQ. [benadeelde partij1] had ruzie thuis, waarop verdachte hem aanbood om bij hem (verdachte) te komen wonen. [benadeelde partij1] ging daar eind 2016 op in. [benadeelde partij2] stond onder bewindvoering, had een ambulant begeleider en had/heeft ADHD, een agressieregulatiestoornis en een epileptische aandoening.
De relatie van [benadeelde partij2] was net beëindigd toen verdachte [benadeelde partij2] halverwege 2018 voorstelde een hennepkwekerij in de woning van [benadeelde partij2] op te zetten. [benadeelde partij2] stemde hiermee in. Verdachte vertelde [benadeelde partij2] vervolgens dat hij een schuld van 10.000,- had voor het opzetten van de kwekerij. [benadeelde partij2] is op een gegeven moment ook bij verdachte en [benadeelde partij1] gaan wonen en verklaart dat hij daarna niet meer naar huis mocht.
[benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] moesten werkzaamheden verrichten in diverse hennepkwekerijen van verdachte en daarnaast moesten zij huishoudelijke taken verrichten in de woning van verdachte en boodschappen doen.
[benadeelde partij1] deed dit alles aanvankelijk naast zijn baan van veertig uur per week. Op den duur verloor [benadeelde partij1] deze baan, omdat hij vaak te laat en moe op zijn werk verscheen. Als [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] iets niet goed deden in de ogen van verdachte mishandelde hij hen, onder meer door hen te slaan met verschillende voorwerpen. Ook dreigde verdachte hen te mishandelen, bijvoorbeeld indien ze iets niet goed zouden doen. [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] moesten ook een groot deel van hun inkomsten afstaan aan verdachte of moesten daar boodschappen van doen. Daarbij voelde [benadeelde partij2] zich genoodzaakt zich te gaan prostitueren, omdat hij van verdachte binnen twee weken een schuld van € 1.000,- aan hem moest afbetalen. Het geld dat hij daarmee verdiende stond hij vervolgens ook aan verdachte af. Op enig moment is [benadeelde partij2] uit de woning gevlucht en ondergedoken uit angst voor verdachte. Vervolgens is [benadeelde partij1] door zijn familie bij verdachte weggehaald.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door schending van de normen van artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1⁰, 4⁰ en 6⁰ van het Wetboek van Strafrecht.
De kern van de strafbaarstelling als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1⁰, Sr, bestaat erin – voor zover in deze relevant - dat de verdachte een ander met het oogmerk van uitbuiting door dwang c.q. andere middelen zekere gedragingen doet ondergaan (werven, etc.). De kern van de strafbaarstelling als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 4⁰, Sr, bestaat erin – voor zover in deze relevant – dat de verdachte een ander door dwang c.q. een ander onder 1⁰ genoemd middel dwingt/beweegt tot het verrichten van arbeid. Daarbij verdient aantekening dat ‘uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 4⁰, Sr (vgl. HR:2016:554). De strafbaarstelling als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 6⁰, Sr, bestaat erin dat de verdachte opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander.)
Vooropgesteld dient te worden dat het in art. 273f, eerste lid, Sr voorkomende bestanddeel "(oogmerk van) uitbuiting" in de wet niet is gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder "gedwongen of verplichte arbeid of diensten". De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Daar komt bij dat voor de vervulling van de delictsomschrijving niet nodig is dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit (vgl. HR:2018:1945, r.o. 2.4).
Het hof overweegt omtrent de aard en de duur van de tewerkstelling het volgende. [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] verrichtten huishoudelijke werkzaamheden en werkten in de hennepkwekerijen van verdachte. Daarnaast verrichtte [benadeelde partij2] prostitutiewerkzaamheden. Uitbuiting omvat ingevolge artikel 273f, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorts (onder meer) uitbuiting van strafbare activiteiten. Een deel van de werkzaamheden die [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] voor verdachte moesten verrichten, waren strafbare activiteiten, te weten de werkzaamheden in de hennepkwekerijen. [benadeelde partij1] werkte in een periode van ongeveer twee jaar, grotendeels in de avonduren, om de dag zo’n anderhalf tot twee uur in de kwekerijen. [benadeelde partij2] werkte in een periode van zeven maanden zo’n twintig uur per week in de hennepkwekerijen. In diezelfde periode deden zij de huishoudelijke werkzaamheden en heeft [benadeelde partij2] zich tien tot vijftien keer geprostitueerd.
Omtrent de beperkingen voor [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] overweegt het hof dat [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1] voor hun werkzaamheden niet werden betaald door verdachte en daarnaast hun inkomsten grotendeels bij verdachte moesten inleveren. [benadeelde partij2] werd beperkt in de mogelijkheden om naar zijn eigen huis te gaan en beiden werden regelmatig door verdachte mishandeld. [benadeelde partij1] verrichtte de werkzaamheden voor verdachte grotendeels naast zijn fulltime baan, hetgeen extra belastend voor hem was en waardoor hij vaak vermoeid op zijn werk verscheen. Mede hierdoor is [benadeelde partij1] zijn baan uiteindelijk verloren.
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat er geen sprake was van economisch voordeel, maar dat [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] een ‘gewone’ financiële bijdrage leverden in de woonkosten. Daartoe heeft de raadsman een huurcontract tussen [benadeelde partij1] en verdachte overgelegd.
Het hof is echter van oordeel dat verdachte economisch voordeel genoot. [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] leverden hun inkomsten bij verdachte in. Al zou een deel daarvan ter compensatie voor de woonkosten zijn, betekent dat nog niet dat het overige geen economisch voordeel voor verdachte is geweest. Daarbij betaalde verdachte [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] niet voor hun werkzaamheden en ontving hij eveneens de opbrengsten uit de prostitutie van [benadeelde partij2] . Het geld dat verdachte ontving staat ook in geen verhouding tot de wederprestatie van verdachte: het verschaffen van onderdak.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de aangevers overweegt het hof het volgende. Uit het dossier volgt inderdaad dat aangevers (en diverse getuigen) met elkaar over de zaak hebben gesproken, (deels) alvorens er verklaringen bij de politie zijn afgelegd. Dat maakt dat deze verklaringen weliswaar kritisch op hun betrouwbaarheid moeten worden getoetst, maar het betekent niet dat ze per definitie onbetrouwbaar zijn. De verschillende verklaringen zijn gedetailleerd, zoals bijvoorbeeld die van de collega's van [benadeelde partij1] die verklaren over zowel het letsel van [benadeelde partij1] als over de verandering die zij in zijn functioneren hebben waargenomen. Ook worden de verklaringen van [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] op diverse punten ondersteund door bewijs uit andere, meer objectieve bronnen. Ten aanzien van het laten werken van [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1] in hennepkwekerijen wijst het hof op het aantreffen van aan de hennepteelt gerelateerde voorwerpen bij verdachte thuis en op de op de telefoons van [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1] aangetroffen foto's van hennep - daterend uit de periode dat [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1] nog (lang) geen aangifte tegen verdachte hadden gedaan. Ten aanzien van het afdragen van inkomsten zijn er (onder meer) de bankgegevens en door verdachte verzonden WhatsApp-berichten inhoudend dat [benadeelde partij1] zijn loon van zijn rekening moet halen en rekeningen moet betalen. Uit de WhatsApp-berichten volgt naar het oordeel van het hof ook dat verdachte [benadeelde partij1] opdrachten gaf, kleineerde en dreigde te mishandelen. Dit beeld komt geheel overeen met het door aangevers (en deels door getuigen) geschetste beeld van verdachte en hoe hij zich gedroeg ten opzichte van (onder meer) [benadeelde partij1] . Alles afwegend acht het hof de afgelegde verklaringen betrouwbaar en zal het deze gebruiken voor het bewijs.
Al met al is het hof van oordeel dat sprake is geweest van uitbuiting van [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] en dat verdachte hen met de middelen geweld, dreiging met geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie gedwongen of bewogen heeft tot het verrichten van werkzaamheden voor verdachte. [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1] waren kwetsbare mannen waarvan kan en moet worden vastgesteld dat zij door hun afhankelijke positie jegens de verdachte niet staat waren zich tegen hem teweer te stellen. De verdachte heeft deze machtspositie op zodanige wijze misbruikt dat meerdere varianten van het misdrijf mensenhandel ex art. 273f Sr hebben plaatsgehad. Verdachte bepaalde wat er in de woning gebeurde en had zoveel overwicht dat [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] alles van hem accepteerden, zoals de mishandelingen en eveneens het afstaan van hun inkomens. Ook voelde [benadeelde partij2] zich dusdanig onder druk gezet door de schulden die verdachte hem voorspiegelde, dat hij geen andere keuze zag dan zich te prostitueren. Verdachte heeft aldus ervaren hoeveel overwicht hij op hen beiden had en maakte misbruik van dat overwicht door hen onder meer huishoudelijk werk te laten doen en in zijn hennepkwekerijen te laten werken, zonder hen daarvoor te betalen. Daarnaast werden aangevers bewogen tot het verrichten van de werkzaamheden doordat misbruik werd gemaakt van hun hiervoor omschreven kwetsbare positie. Uit de bewijsmiddelen vloeit voort dat verdachte wist van de kwetsbare positie van [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] . Zij waren bang en angstig en bevonden zich in een situatie waarin een persoon geen andere keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.
Door [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] onder deze omstandigheden onderdak te bieden, hen onbetaald verschillende soorten werkzaamheden te laten verrichten en hen de inkomsten laten afstaan, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde mensenhandel.
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman aangevoerd dat [benadeelde partij1] verklaard heeft dat het samenwonen met verdachte het eerste jaar goed ging en pas later omsloeg. Aldus kan volgens de raadsman geen sprake zijn van huisvesting met het oogmerk van uitbuiting. Met betrekking tot [benadeelde partij2] heeft de raadsman aangevoerd dat er in het geheel geen sprake is geweest van huisvesten.
Het hof is van oordeel dat, hoewel het weliswaar mogelijk is dat verdachte ten aanzien van [benadeelde partij1] aanvankelijk goede bedoelingen had, het oogmerk van uitbuiting in ieder geval gedurende de tenlastegelegde periode is ontstaan en dat verdachte [benadeelde partij1] dus in die (latere) periode heeft gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting. Ten aanzien van [benadeelde partij2] is het hof van oordeel dat, hoewel niet vast staat wanneer [benadeelde partij2] precies bij verdachte is gaan wonen, wel uit het dossier blijkt dát [benadeelde partij2] in de tenlastegelegde periode bij verdachte woonde. Het hof komt aldus tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde artikel 273f lid 1 sub 1 en sub 4 Sr. Daarnaast acht het hof bewezen dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit die uitbuiting, zodat het hof het tenlastegelegde artikel 273f lid sub 6 Sr ook bewezen acht.
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof niet bewezen dat verdachte [benadeelde partij2] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en evenmin dat er levensgevaar voor [benadeelde partij1] te duchten was, zodat verdachte van deze strafverzwarende onderdelen van de tenlastegelegde feiten als bedoeld in art. 273f, derde lid, aanhef en onder 2⁰ en 4⁰, Sr zal worden vrijgesproken. Nu de mensenhandel jegens zowel [benadeelde partij2] als [benadeelde partij1] wel gepaard is gegaan met geweld is de strafverzwarende omstandigheid ex art. 273f, derde lid, aanhef en onder 3⁰, Sr wel aan de orde.
Feit 2: (poging) zware mishandeling [benadeelde partij2]
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard omdat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij2] .
De raadsman heeft gesteld dat zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde niet bewezen kan worden, omdat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel en evenmin kan worden bewezen dat verdachte [benadeelde partij2] met de steel van een hamer heeft geslagen, nu dat enkel blijkt uit de verklaring van [benadeelde partij2] en het een kwalificerend en strafverzwarend onderdeel van de tenlastelegging betreft dat aanvullend bewijs behoeft.
Het hof overweegt als volgt. [benadeelde partij2] verklaart dat het letsel is ontstaan doordat verdachte hem met de steel van een hamer sloeg. Ook [benadeelde partij1] verklaart dat verdachte hem en [benadeelde partij2] regelmatig met voorwerpen sloeg. Naar oordeel van het hof vindt de verklaring van [benadeelde partij2] daarmee voldoende ondersteuning in het overige bewijsmateriaal.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij2] . Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel. Een beschadigde oogkas, zoals ten laste gelegd, blijkt niet uit het dossier. Verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Weliswaar is sprake geweest van letsel bij [benadeelde partij2] , maar is niet aannemelijk geworden dat het ten gevolge van het handelen van verdachte veroorzaakte letsel van dien aard is geweest dat medisch ingrijpen noodzakelijk was. Ook uit de in hoger beroep aan het dossier toegevoegde medische informatie omtrent het herstel blijkt niet eenduidig dat het letsel van [benadeelde partij2] als ‘blijvend’ kan worden aangemerkt. Het hof zal verdachte aldus vrijspreken van hetgeen onder 2 primair ten laste is gelegd.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wel bewezen kan worden. Door met de steel van een hamer – zijnde een hard voorwerp – op het hoofd, een kwetsbaar lichaamsdeel van [benadeelde partij2] , te slaan, bestond de aanmerkelijke kans dat [benadeelde partij2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard.
Feit 4 & 5: (poging tot) zware mishandeling van [benadeelde partij3] ,
De raadsman heeft ten aanzien van feit 4 aangevoerd dat er voor het slaan met een bezem geen steunbewijs bestaat en dat het slaan met een bezem niet zonder meer de aanmerkelijke kans op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met zich brengt, zodat verdachte van het onder 4 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van [benadeelde partij3] als het gaat over feit 4, het slaan met een bezemsteel, wordt ondersteund door onder meer de medische gegevens en de verklaring van verdachte inhoudende dat hij [benadeelde partij3] ‘te grazen heeft genomen’ in combinatie met de verklaringen van [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] inhoudende dat verdachte regelmatig sloeg met voorwerpen. Dat er buiten de verklaring van [benadeelde partij3] geen bewijsmiddel is voor het slaan met een bezemsteel staat naar het oordeel van het hof niet in de weg aan bewezenverklaring van dit onderdeel van feit 4, nu niet voor elk onderdeel van de tenlastelegging meer dan een bewijsmiddel nodig is.
feit 6: witwassen.
Met betrekking tot feit 6 heeft de raadsman aangevoerd dat, indien er al sprake is van inkomsten uit misdrijf, het gaat om een eigen misdrijf en daarvoor een verhullingshandeling vereist is. Een dergelijke handeling ontbreekt, zodat verdachte partieel moet worden vrijgesproken.
Zoals eerder overwogen ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde is het hof van oordeel dat verdachte financieel voordeel heeft verkregen door de uitbuiting van [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] . Ook volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte inkomsten had uit hennepkwekerijen. Deze inkomsten zijn aan te merken als voorwerpen afkomstig uit eigen misdrijf. Conform vaste jurisprudentie is voor een bewezenverklaring van witwassen van voorwerpen uit eigen misdrijf nodig dat in het geval van het enkele verwerven of voorhanden van deze voorwerpen hebben sprake is van een gedraging van verdachte gericht op het verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Het hof is met de raadsman van oordeel dat daarvan in de onderhavige zaak geen sprake is. Echter, voor het eveneens tenlastegelegde overdragen, omzetten en gebruikmaken van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen geldt dit extra vereiste voor een bewezenverklaring niet. Nu verdachte naar het oordeel van het hof (een deel van) het van [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] afkomstige geld heeft gebruikt voor de aanschaf van een auto, voor boodschappen, om rekeningen van te betalen en een deel van het geld door hem of op zijn verzoek door anderen naar Oekraïne is verzonden, kan het onder 6 tenlastegelegde witwassen door het overdragen, omzetten en gebruikmaken van een misdrijf afkomstig goed bewezen worden.
Feit 7
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat weliswaar uit de bewijsmiddelen zou kunnen worden afgeleid dat verdachte bekend was met de valsheid van de bankbiljetten. Echter, als iemand vals geld heeft uitgegeven dat door hem of haar zelf is vervalst of bij ontvangst waarvan hij bekend was met de valsheid, is kwalificatie onder artikel 213 van het Wetboek van Strafrecht niet mogelijk. Bij een bewezenverklaring dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof stelt vast dat uit de bewijsmiddelen voortvloeit dat verdachte vals geld in huis had en bekend was met de valsheid daarvan. Toen [benadeelde partij2] uit de woning was vertrokken, heeft verdachte tassen met spullen van [benadeelde partij2] voor de deur van de familie van [benadeelde partij2] gezet. In deze tassen heeft hij ook dit valse geld gestopt, een bedrag van in totaal € 4.000,-. [benadeelde partij1] verklaart dat verdachte dit geld heeft gekregen doordat hij weed had verkocht en daarbij was opgelicht.
Gelet op deze feitelijke gang van zaken acht het hof het niet aannemelijk dat verdachte bij ontvangst van het geld bekend was met de valsheid daarvan. Daarbij dient voor een bewezenverklaring van artikel 213 van het Wetboek van Strafrecht – het opzettelijk uitgeven van vals geld – de opzet nou juist (onder meer) gericht te zijn op de valsheid van het geld; zie (onder meer) Hoge Raad 10 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1927. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 primair, 5 primair, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot en met 9 november 2018 te [plaats4] , (althans) in de gemeente [gemeente1] ,
A) een ander, te weten [benadeelde partij2] , (telkens) door dwang, geweld en of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde partij2] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [benadeelde partij2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°) en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten die [benadeelde partij2] , (sub 6°),
immers heeft hij, verdachte:
- tegen die [benadeelde partij2] gezegd dat hij die [benadeelde partij2] financieel wel kon helpen en/of voorgesteld om een hennepkwekerij te plaatsen in de woning van die [benadeelde partij2] en/of
- ( vervolgens) tegen die [benadeelde partij2] gezegd dat die [benadeelde partij2] een schuld had van 10.000,- euro in verband met de aankoop van apparatuur voor die hennepkwekerij en/of dat er mensen achter die [benadeelde partij2] aan zouden komen in verband met die schuld en/of
- die [benadeelde partij2] laten verblijven in zijn, verdachtes, woning en/of tegen die [benadeelde partij2] gezegd dat hij nergens heen mocht en/of/aldus die [benadeelde partij2] sociaal geïsoleerd en/of
- tegen die [benadeelde partij2] gezegd dat die [benadeelde partij2] moest helpen in de huishouding en/of moest koken en/of boodschappen moest doen en/of in de hennepkwekerij(en) van hem, verdachte, werkzaamheden moest verrichten en/of daarvoor die [benadeelde partij2] niet heeft betaald en/of
- die [benadeelde partij2] (meerdere keren per week) geslagen, onder meer met en/of een houten lat/plank en/of met de vuist/hand(en) en/of met zijn hoofd tegen de deurpost en/of een kast, als die [benadeelde partij2] iets niet (goed) had gedaan en/of als het eten niet klaar was en/of niet goed gekruid was en/of
- die [benadeelde partij2] met de steel van een hamer op/tegen het hoofd geslagen, waardoor die [benadeelde partij2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurd en/of geperforeerd trommelvlies (met blijvende gehoorschade tot gevolg) heeft opgelopen;
- gedreigd die [benadeelde partij2] over het balkon te gooien als hij iets tegen anderen zou zeggen en/of weg zou gaan en/of
- die [benadeelde partij2] (een gedeelte van) zijn weekgeld heeft laten afstaan en/of hiervan boodschappen heeft laten doen voor hem, verdachte en/of
- tegen die [benadeelde partij2] gezegd dat hij binnen 2 weken een schuld van 1.000,- euro moest betalen en/of dat die [benadeelde partij2] wel in de prostitutie kon werken om deze schuld te betalen en/of en dat hij, die [benadeelde partij2] , zijn plan om seksuele handelingen voor geld te verrichten maar moest gaan uitvoeren en/of
terwijl die [benadeelde partij2] onder bewindvoering stond en/of over een beperkt inkomen beschikte en/of begeleiding nodig had van maatschappelijk werk en/of (aldus) gebruik heeft gemaakt van de afhankelijksheids- en/of kwetsbare positie van die [benadeelde partij2] , waardoor die [benadeelde partij2] zich niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die uitbuiting door hem, verdachte;
artikel 273f lid 1 aanhef en onder 1 en/of 4 en/of 6 Sr juncto artikel 273f lid 3 aanhef en onder 2 en/of 3 Sr juncto artikel 273f lid 4 Sr
2. subsidiair hij in of omstreeks de periode van 20 augustus 2018 tot en met 2 oktober 2018, althans in het jaar 2018, te [plaats4] , (althans) in de gemeente [gemeente1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [benadeelde partij2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij2] met de steel van een hamer op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, ten gevolge waarvan die [benadeelde partij2] een gescheurd en/of geperforeerd trommelvlies en/of een beschadigde oogkas heeft opgelopen;
3. hij in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 9 november 2018, te [plaats4] , (althans) in de gemeente [gemeente1] ,
A) een ander, te weten [benadeelde partij1] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde partij1] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [benadeelde partij1] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°) en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten die [benadeelde partij1] , (sub 6°),
immers heeft hij, verdachte:
- tegen die [benadeelde partij1] gezegd dat hij wel bij hem, verdachte, kon wonen toen die [benadeelde partij1] ruzie met zijn moeder had en/of
- tegen die [benadeelde partij1] gezegd dat die [benadeelde partij1] moest helpen in de huishouding en/of moest koken en/of boodschappen moest doen en/of in de hennepkwekerijen van hem, verdachte, werkzaamheden moest verrichten en/of andere klussen voor/met hem, verdachte, moest verrichten en/of daarvoor die [benadeelde partij1] niet heeft betaald en/of
- die [benadeelde partij1] (meerdere keren per week) heeft geslagen, onder meer met een houten lat/plank en/of een koekenpan en/of een tegel en/of met de vuist/hand(en), als die [benadeelde partij1] iets niet (goed) had gedaan en/of als het eten niet klaar was en/of niet goed gekruid was en/of
- die [benadeelde partij1] met de deksel van een pan tegen de slaap heeft geslagen en/of op/tegen het hoofd heeft geschopt en/of op het hoofd heeft gestampt, ten gevolge waarvan die [benadeelde partij1] bewusteloos raakte en/of levensgevaar voor die [benadeelde partij1] te duchten was en/of
- heeft gedreigd die [benadeelde partij1] te slaan en/of de familie van die [benadeelde partij1] iets aan te doen als die [benadeelde partij1] , iets niet wilde doen en/of
- heeft gedreigd die [benadeelde partij1] over het balkon te gooien als hij iets tegen anderen zou zeggen en/of weg zou gaan en/of
- die [benadeelde partij1] een gedeelte van zijn inkomen heeft laten afstaan en/of hiervan boodschappen heeft laten doen voor hem, verdachte,
terwijl die [benadeelde partij1] een beperkt IQ en/of sociale vaardigheden heeft en/of (aldus) gebruik heeft gemaakt van de afhankelijkheids- en/of kwetsbare positie van die [benadeelde partij1] , waardoor die [benadeelde partij1] zich niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die uitbuiting door hem, verdachte;
artikel 273f lid 1 aanhef en onder 1 en/of 4 en/of 6 Sr juncto artikel 273f lid 3 aanhef en onder 2 en/of 3 Sr juncto artikel 273f lid 4 Sr
4. primair hij op of omstreeks 4 februari 2019 te [plaats4] , (althans) in de gemeente [gemeente1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [benadeelde partij3] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een bezemsteel op/tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam van die [benadeelde partij3] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5. primair hij in of omstreeks de maand oktober 2018, te [plaats4] , (althans) in de gemeente [gemeente1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [benadeelde partij3] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een koevoet richting het hoofd en tegen de arm van die [benadeelde partij3] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6. hij in of omstreeks de periode van 27 oktober 2016 tot en met 12 februari 2019, te [plaats4] , (althans) in de gemeente [gemeente1] , althans in Nederland, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een hoeveelheid geld gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
7. hij in of omstreeks de maand november 2018 te Hoogezand en/of te [plaats3] , in de gemeente [gemeente1] , opzettelijk een of meer valse of vervalste bankbiljetten van 500,- euro, te weten in totaal 4.000,- euro, heeft uitgegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 3 bewezenverklaarde levert telkens op:
Mensenhandel, terwijl de feiten zijn voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld, meermalen gepleegd.
Het onder 2 subsidiair, 4 primair en 5 primair bewezenverklaarde levert telkens op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en maatregel
Straf
Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren. De verdediging heeft aangevoerd dat een gevangenisstraf van vier jaar, zoals door de rechtbank is opgelegd, en zeker een gevangenisstraf van zes jaar, te hoog is voor de onderhavige feiten. Daarbij is inmiddels sprake van detentiefasering, loopt er reclasseringstoezicht en is er woonruimte gerealiseerd.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof acht een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden, gelet op de aard en ernst van de feiten. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Mensenhandel is een ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft zich gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan de uitbuiting van [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] , twee kwetsbare mannen, en misbruik gemaakt van het overwicht dat hij op hen had. Hij nam hen in huis, liet hen voor zich werken en oefende geregeld geweld op hen uit. Bovendien betaalde hij niets aan [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] voor hun werkzaamheden, maar dienden zij hun inkomsten aan verdachte af te staan. [benadeelde partij2] heeft zich uiteindelijk zelfs geprostitueerd. Uit het dossier blijkt hoe angstig aangevers zijn geweest. Door zo te handelen heeft verdachte op indringende wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangevers en voorts op de vrijheid die zij zouden moeten hebben om hun eigen leven vorm te geven. Verdachte heeft [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] uitgebuit en hun belangen bij het behoud van hun waardigheid en zelfbeschikkingsrecht volledig ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen belangen. Het hof rekent de verdachte zwaar aan dat hij geen inzicht heeft getoond in de verwerpelijkheid van zijn handelen noch zijn verantwoordelijkheid neemt voor de manier waarop hij grote impact heeft gehad op het leven van [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] . Ook rekent het hof de verdachte, evenals de rechtbank, zwaar aan dat hij zichzelf – en het Oekraïense datingbureau waar hij veel geld naartoe stuurde – schaamteloos heeft verrijkt ten koste van twee kwetsbare mannen.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan drie pogingen tot zware mishandeling, witwassen en het uitgeven van vals geld.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof rekening met de huidige persoonlijke omstandigheden en met het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 6 mei 2021, waaruit blijkt dat verdachte, afgezien van een veroordeling voor mishandeling in 2002, in Nederland niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft geconstateerd dat tussen het instellen van hoger beroep en het arrest van het gerechtshof een te lange periode is verstreken. Dit houdt echter een geringe overschrijding in. Een duidelijk aanwijsbare oorzaak hiervoor is niet te geven. Het hof zal echter volstaan met de constatering en hieraan geen verdere consequenties verbinden, nu de geringe overschrijding in hoger beroep teniet gedaan wordt door de snelheid van de totale behandeling.
Gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten acht het hof een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof niettemin geen aanleiding om een langere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan. Daarbij speelt een rol dat verdachte zich in detentie goed heeft gedragen, inmiddels (feitelijk) niet meer gedetineerd is en zich inzet voor een succesvolle terugkeer in de samenleving. Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft voorgebracht, passend en geboden is.
Maatregel
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten zal het hof, gelet op de gevolgen voor de slachtoffers en gezien het feit dat verdachte het kwalijke van zijn handelen nog steeds niet inziet aan verdachte vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen, inhoudende een contactverbod met aangevers [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] en een gebiedsverbod voor de gebieden [plaats2] , [plaats3] en [plaats4] , de woonomgeving van aangevers. Het hof bepaalt voorts dat telkens wanneer niet aan de maatregel wordt voldaan, vervangende hechtenis voor de duur van een week zal worden toegepast, met dien verstande dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [benadeelde partij2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.151,23, bestaande uit € 10.000,- aan immateriële en € 6.151,23 aan materiële schade en proceskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.087,36, waarvan € 2.087,36 materiële schade en € 5.000 immateriële schade.
De benadeelde partij [benadeelde partij1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 35.466,00, waarvan € 5.000,- aan immateriële schade en € 30.466,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 31.723,18, waarvan € 5.000,- aan immateriële schade en € 26.723,18 aan materiële schade.
Beide benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vorderingen.
Benadeelde partij [benadeelde partij2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij2] als gevolg van het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het hierna te melden bedrag.
Immateriële schade.
Naar oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat [benadeelde partij2] immateriële schade heeft geleden. Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat het op grond van het dossier evident is dat de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij vanwege de bewezenverklaarde uitbuiting en geweldplegingen is aangetast. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat het hof de hoogte van de schade van de benadeelde partij [benadeelde partij2] op € 5.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Het hof zal de vordering van [benadeelde partij2] toewijzen tot een bedrag van
€ 5.000,-. Het hof zal [benadeelde partij2] voor het overige, een bedrag van € 5.000,-, niet ontvankelijk verklaren. [benadeelde partij2] kan die vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade
Misgelopen inkomsten
Werkzaamheden hennepkwekerij en huishoudelijke werkzaamheden
De rechtbank heeft de door [benadeelde partij2] gevorderde inkomsten uit de hennepkwekerij afgewezen, nu dit een illegale activiteit betreft. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal – kort gezegd – gevorderd dat, ondanks het illegale karakter van de werkzaamheden in de hennepkwekerij, de vordering ook voor dit deel geheel kan worden toegewezen. Ook de advocaat van [benadeelde partij2] heeft zich op dat standpunt gesteld. Daarnaast heeft [benadeelde partij2] een vergoeding gevraagd voor de door hem verrichte huishoudelijke werkzaamheden.
Het hof van is van oordeel dat behandeling van deze vordering ten bedrage van in totaal € 3.766,23 een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in deze vordering niet worden ontvangen en kan die vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Werkzaamheden prostitutie
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de gevorderde vergoeding van het door [benadeelde partij2] afgestane geld (€ 2.000,-) dat hij in de prostitutie heeft verdiend, voor toewijzing in aanmerking komt. Hierop is onvoldoende verweer gevoerd en naar oordeel van het hof staat dit in rechtstreeks verband met feit 1. Het hof zal deze vordering toewijzen.
Overige materiële posten [benadeelde partij2]
De door [benadeelde partij2] gevorderde proceskosten, te weten de reiskosten – in eerste aanleg bijgesteld naar een bedrag van € 87,36 – zal het hof toewijzen. Ook het door [benadeelde partij2] gevorderde eigen risico, ten bedrage van € 385,-, zal het hof toewijzen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Benadeelde partij [benadeelde partij1]
Gebleken is dat de benadeelde partij [benadeelde partij1] als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Immateriële schade.
Naar oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat [benadeelde partij1] immateriële schade heeft geleden. Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat het op grond van het dossier evident is dat de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij vanwege de bewezenverklaarde uitbuiting en geweldplegingen is aangetast. Verdachte is tot vergoeding van die schade ten bedrage van € 5.000,- gehouden. Het hof zal de vordering tot immateriële schade van [benadeelde partij1] aldus geheel toewijzen.
Materiële schade
Misgelopen inkomsten - werkzaamheden hennepkwekerij en huishoudelijke werkzaamheden De rechtbank heeft de door [benadeelde partij1] gevorderde inkomsten uit hennepkwekerij afgewezen, nu dit een illegale activiteit betreft. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal – kort gezegd – gevorderd dat, ondanks het illegale karakter van de werkzaamheden in de hennepkwekerij, de vordering ook voor dit deel geheel kan worden toegewezen. Ook de advocaat van [benadeelde partij1] heeft zich op dat standpunt gesteld. Daarnaast is een vergoeding gevraagd voor de door [benadeelde partij1] verrichte huishoudelijke werkzaamheden.
Het hof van is van oordeel dat behandeling van deze vordering van in totaal € 5.977,78 –een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in deze vordering niet worden ontvangen en kan die vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Overige materiele posten [benadeelde partij1]
De vordering van [benadeelde partij1] bestaat voor het overige uit kosten die zien op de uitgaven die [benadeelde partij1] heeft gemaakt ten behoeve van de woning (elektriciteit) en de auto (belastingen en boetes) van verdachte, overboekingen aan verdachte en de huur van de garagebox. Dit betreffen kosten die [benadeelde partij1] niet zou hebben gemaakt als hij niet onder de invloed van verdachte had gestaan. Gelet op de omstandigheden zoals omschreven met betrekking tot feit 3 en de toegepaste middelen kon [benadeelde partij1] niet in staat worden geacht te weigeren deze kosten te maken. Het hof zal, evenals de rechtbank, deze kosten – een totaalbedrag van € 24.314,97 – toewijzen. Tot slot overweegt het hof dat de benadeelde partij een bedrag van in totaal € 30.466,00 heeft gevorderd, maar de materiële schade bedraagt opgeteld
€ 30.292,75. Het hof zal het resterende bedrag van € 173,25 daarom afwijzen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 primair, 5 primair, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 primair, 5 primair, 6 en 7 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren zich niet zal ophouden in de navolgende plaatsen: [plaats2] , [plaats3] en [plaats4] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij1] , geboren op 9 november 1997, en [benadeelde partij2] , geboren op 19 augustus 1993. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] ter zake van het onder 1, 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 7.385,00 (zevenduizend driehonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 2.385,00 (tweeduizend driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 87,36 (zevenentachtig euro en zesendertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij2] , ter zake van het onder 1, 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.385,00 (zevenduizend driehonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 2.385,00 (tweeduizend driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 71 (eenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 november 2018.
Vordering van de benadeelde partij S.R. [benadeelde partij1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij S.R. [benadeelde partij1] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 29.314,97 (negenentwintigduizend driehonderdveertien euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 24.314,97 (vierentwintigduizend driehonderdveertien euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 173,25 (honderddrieënzeventig euro en vijfentwintig cent) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd S.R. [benadeelde partij1] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 29.314,97 (negenentwintigduizend driehonderdveertien euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 24.314,97 (vierentwintigduizend driehonderdveertien euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 181 (honderdeenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 november 2018.
Aldus gewezen door
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. M.C. Fuhler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 18 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.D. den Hartog is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.