RvdW 2023/388
Witwassen en verbeurdverklaring 1. Tlgd. is o.m dat verdachte van een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 95.786,35, ‘heeft verborgen en/of verhuld wie (...) voornoemd geldbedrag, voorhanden heeft gehad’ a.b.i. art. 420bis lid 1 aanhef en onder a Sr onderscheidenlijk art. 420quater lid 1 aanhef en onder a Sr. Hof heeft hiervan bewezenverklaard dat verdachte ‘in totaal ongeveer 95.786,35 euro voorhanden heeft gehad’. Door verdachte vrij te spreken van zinsnede ‘heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd geldbedrag’, heeft hof iets anders bewezenverklaard dan is tlgd. Aldus heeft hof grondslag van tll. verlaten. Dat leidt echter niet tot cassatie, gelet op het volgende. Ten laste van verdachte is ook bewezenverklaard dat hij in totaal ongeveer € 95.786,35 heeft ‘overgedragen’. Uit bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte van in tll. genoemde geldbedrag van € 95.786,35, geldbedragen van in totaal € 86.276,35 heeft overgedragen aan in b.m. genoemde andere personen. Dat geldt echter niet voor resterende bedrag van € 9.510. Als dit onder verdachte inbeslaggenomen bedrag van € 9.510 — ten aanzien waarvan uit b.m. wel kan worden afgeleid dat verdachte dit ‘voorhanden heeft gehad’ a.b.i. art. 420bis lid 1 aanhef en onder b Sr onderscheidenlijk art. 420quater lid 1 aanhef en onder b Sr — niet zou zijn meegeteld in bewezenverklaarde geldbedrag, zouden aard en ernst van bewezenverklaarde niet zijn aangetast, terwijl ook kwalificatie ongewijzigd zou zijn gebleven. Daarom heeft verdachte onvoldoende belang bij cassatie. (Vgl. NJ 2021/404.) 2. In aanmerking genomen wat ten laste van verdachte is bewezenverklaard, is oordeel hof dat betreffende voorwerpen geheel of grotendeels ‘door middel van het tlgd. en bewezenverklaarde zijn verkregen’, niet z.m. begrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat uit beslissing niet blijkt dat hof (ook) op een of meer van de andere in art. 33a lid 1 Sr genoemde gronden verbeurdverklaring mogelijk heeft geacht. Volgt partiële vernietiging (uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring) en terugwijzing.
HR 21-03-2023, ECLI:NL:HR:2023:410
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21 maart 2023
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, C. Caminada, T. Kooijmans
- Zaaknummer
21/02438
- Conclusie
A-G mr. T.N.B.M. Spronken
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Sancties
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2023:410, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑03‑2023
ECLI:NL:PHR:2023:71, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑01‑2023
Essentie
Witwassen en verbeurdverklaring 1. Tlgd. is o.m dat verdachte van een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 95.786,35, ‘heeft verborgen en/of verhuld wie (...) voornoemd geldbedrag, voorhanden heeft gehad’ a.b.i. art. 420bis lid 1 aanhef en onder a Sr onderscheidenlijk art. 420quater lid 1 aanhef en onder a Sr. Hof heeft hiervan bewezenverklaard dat verdachte ‘in totaal ongeveer 95.786,35 euro voorhanden heeft gehad’. Door verdachte vrij te spreken van zinsnede ‘heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd geldbedrag’, heeft hof iets anders bewezenverklaard dan is tlgd. Aldus heeft hof grondslag van tll. verlaten. Dat leidt ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.