Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
Rb. Midden-Nederland, 02-11-2018, nr. NL17.11739
ECLI:NL:RBMNE:2018:5609
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
02-11-2018
- Zaaknummer
NL17.11739
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2018:5609, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 02‑11‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 02‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Exhibitievordering artikel 1019a jo 843a Rv. Relatieve bevoegdheid. Exclusieve bevoegdheid Den Haag ogv 80 ROW wenselijk, maar geldt niet voor deze vordering. Exhibitie toegewezen. Redelijk vermoeden van inbreuk op octrooien. Vertrouwelijkheidsregime.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL17.11739
Vonnis van 2 november 2018
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
TOMRA SORTING LTD.,
te Dublin (Ierland),
eiseres,
verweerster in tegenvordering,
hierna te noemen: Tomra
advocaat mr. A.A.A.C.M van Oorschot te Amsterdam,
tegen
KIREMKO B.V.,
te Montfoort,
verweerster,
eiseres in tegenvordering,
hierna te noemen: Kiremko
advocaat mr. W.A.J. Hoorneman te Amsterdam.
De zaak is voor Tomra inhoudelijk behandeld door de advocaat voornoemd, mr. T.D. Sigterman en mr. B.B. van Wansem, advocaten te Amsterdam, en ir. C. Box , octrooigemachtigde. De zaak is voor Kiremko inhoudelijk behandeld door mr. R.W. de Vrey, advocaat te Amsterdam en ir. P. Dorna, octrooigemachtigde.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de procesinleiding van 30 oktober 2017;
- -
het verweerschrift met een tegenvordering;
- -
het verweerschrift op de tegenvordering;
- -
de producties 1 tot en met 27 van Tomra;
- -
de producties 1 tot en met 39 van Kiremko;
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 augustus 2018 en de daarin vermelde stukken, waaronder de pleitaantekeningen van beide partijen;
- -
het gezamenlijk bericht van partijen van 13 september 2018 met het verzoek om vonnis te wijzen;
- -
de reactie op het proces-verbaal van mr. Van Oorschot van 1 oktober 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis (nader) bepaald op heden.
2. De feiten
Partijen
2.1.
Tomra is een producent van sorteer-, schil en verwerkingsmachines. Tomra is houder van de Europese Octrooien EP 1 289 385 en EP 1 587 379 (hierna ook: EP 385 en EP 379), die beide onder meer voor Nederland van kracht zijn.
2.2.
Kiremko is een fabrikant van machines voor de aardappelverwerkende industrie. Een van de machines die Kiremko vervaardigt is de Strata Invicta. De Strata Invicta kan al dan niet beschikken over een stoomuitlaat afsluiter die zij de ‘Magma Valve’ noemt.
EP 385 en de stand van de techniek
2.3.
EP 385 is een octrooi voor een “Steam peeling processing system”, dat is verleend op 29 maart 2006 op een aanvrage van 5 juni 2001. EP 385 roept de prioriteit in van de Ierse octrooiaanvrage IE 000456 van 6 juni 2000.
2.4.
De conclusies van EP 385 luiden in de – oorspronkeljike – Engelse tekst:
2.5.
De (onbestreden) Nederlandse vertaling van de conclusies van EP 385 luidt:
2.6.
De beschrijving van EP 385 bevat de volgende passages. Op bladzijde 2:
en (op bladzijde 4):
en op bladzijde 8 bij de beschrijving van de figuren:
2.7.
EP 385 bevat onder meer de volgende figuren:
2.8.
Tot de stand van de techniek op de prioriteitsdatum van EP 385 behoort de Engelse octrooiaanvrage GB 1 454 119 van Kiremko, gepubliceerd op 27 oktober 1976, voor een “Device for steam-heating potatoes or the like” (hierna: GB 119). GB 119 openbaart:
2.9.
GB 119 is tijdens de verleningsprocedure van EP 385 door de examiner van het Europees Octrooibureau (EOB) als nieuwheidsschadelijk aangemerkt voor de oorspronkelijke conclusies, waarin het kenmerk van een hefvoorziening, een lifting feature, (het kenmerkende deel van conclusie 1 zoals verleend) nog ontbrak. Daarop heeft de aanvrager toevoeging van dit kenmerk als karakteristiek deel van de conclusie 1 voorgesteld en is het octrooi verleend.
2.10.
Tot de stand van de techniek op de prioriteitsdatum van EP 385 behoort ook US 3959506 (hierna US 506) betreffende een ‘Method for peeling fruits and vegetables’. US 506 bevat de volgende figuur:
De figuur toont een stoomvat voor het pellen van zacht fruit en groente, waarin zich een holle cilinder 11 bevindt. US 506 openbaart dat deze cilinder fungeert als in- en uitlaat voor stoom in het vat:
2.11.
Tot de stand van de techniek op de prioriteitsdatum van EP 385 behoort voorts de Franse octrooiaanvrage FR 2497442 (hierna FR 442) voor een (in de Engelse vertaling) ‘device for steam peeling fruit and vegetables’. Conclusie 1 van FR 442 luidt als volgt:
FR 442 bevat de volgende figuren:
Blijkens het laatste deel van conclusie 1 fungeren organes de relevage 50, 50’ en 50’’ als hefvoorzieningen om aardappelen omhoog mee te nemen en te laten vallen tijdens het stoomproces.
EP 379 en de stand van de techniek
2.12.
EP 379 is een octrooi voor “pressure release arrangements, in particular for product processing system”, verleend op 13 april 2011 op een aanvrage van 12 januari 2004. EP 379 roept de prioriteit in van een Ierse aanvrage van 13 januari 2003.
2.13.
De conclusies van EP 379 luiden in de - oorspronkelijke - Engelse tekst als volgt:`
1. A self-sealing pressure release apparatus comprising:
a pressure vessel (1); a valve (61) for enabling release of pressurized steam from the pressure vessel
(1), the valve (61) comprising a displaceable closure member (67) which, in its closed dispositions,
is maintained in said closed disposition only by exposure to the pressure of the steam within the pressure vessel (1); and a double acting actuator (69) for displacing the closure member (67) from said closed disposition to an open disposition against the pressure of the steam within the pressure vessel (1) for said release of steam from the pressure vessel (1).
2. A self-sealing pressure release apparatus according to Claim 1, wherein said double-acting actuator (69) comprises an air-driven piston/cylinder device.
3. A self-sealing pressure release apparatus according to Claim 1 or Claim 2, wherein the closure member (67) is mounted at one axial end of a spindle (68) extending between the closure member (67) and said actuator (69).
4. A self-sealing pressure release apparatus according to any preceding claim, wherein the closure member (67) is mounted for substantially metal-to-metal contact with a valve seat portion (63), without interposition of any sealing element.
5. A self-sealing pressure release apparatus according to any preceding claim, wherein the closure member (67) has a face portion (67b, 67c) which is interchangeably secured to the remainder (67a) of the closure member (67).
6. A self-sealing pressure release apparatus according to any preceding claim, comprising a seat portion (64) for engagement by a face portion (67b, 67c) of the closure member (67), the seat portion (64) being interchangeably secured to a valve body portion (62) in the seat region.
7. A self-sealing pressure release apparatus according to any preceding claim, wherein the closure member (67) is mounted for substantially vertical displacement between said closed disposition and an open disposition of the valve (61).
8. A self-sealing pressure release apparatus according to any preceding claim, wherein the nominal flange size of the valve body at the steam exit side (66) is substantially greater than the nominal flange size of the valve body at the steam entry side (65).
9. A product treatment system comprising a self-sealing pressure release apparatus according to any preceding claim, wherein the valve (61) is mounted for release of pressurized steam into an expansion region (21) substantially at the point of entry of steam into said expansion region (21).
10. A product treatment system comprising a pressure vessel (1) and a solids trap (78), said solids trap (78) being in communication with an expansion region (21) to receive steam from the expansion region (21) at a substantially reduced pressure as compared with the steam pressure on initial entry into the expansion region (21), along with any entrained solid matter, characterised in that the expansion region (21) is adapted for receiving pressurised steam discharged from the pressure vessel (1) at the end of a steam treatment phase of said product treatment via a self-sealing pressure release apparatus according to any of Claims 1 to 9.
11. A product treatment system according to Claim 10, wherein said solids trap (78) acts in a cyclonic manner.
12. A product treatment system according to Claim 10 or Claim 11, comprising an exhaust stack (28) communicating between said solids trap (78) and atmosphere, said stack (28) including noise reduction means (91, 92).
13. A product treatment system according to Claim 12, wherein said noise reduction means (91, 92) is defined by a stack region of enlarged cross-section (91) transverse to the direction of exhaust flow, said enlarged cross-sectional region (91) comprising a plurality of spaced-apart perforated plates (92) each disposed transversely to said direction of exhaust flow.
14. A product treatment system according to any of Claims 10 to 13, wherein said pressure vessel (1) is rotatable, and said product treatment comprises steam peeling.
2.14.
De (onbestreden) Nederlandse vertaling van de conclusies luidt als volgt:
2.15.
De beschrijving van EP 379 bevat de volgende passages:
[0001] The field of the invention relates to the release
of pressure, e.g. steam pressure, especially product
processing systems, and in particular for systems for the
processing or treatment of food products. More specifically,
the field of the invention relates to steam peeling,
especially steam peeling systems, more particularly
steam peeling apparatus including a steam peeler pressure
vessel. The present invention is specifically directed
to pressure relief or reduction arrangements for steam
exhaust from a steam peeler pressure vessel, as well as
arrangements for environmental treatment of steam exhaust
or discharge from a steam peeler pressure vessel.
Description of the prior art
[0002] Reference is made to Applicant’s International
Patent Application No. PCT/IE 01/00076, Publication No.
WO/A/01/93704, in which there is described a pressure
vessel for steam treatment of product to be peeled in a
steam peeling system. The rotatable pressure vessel has
substantially the shape of a sphere with opposed flattened
side surfaces. Internal lifting features enable entraining
and raising of product relative to the axis of the
rotation of the pressure vessel during such rotation. Internal
regions closed off against ingress of steam during
product treatment define steam savers. A product treatment
system incorporating the rotatable pressure vessel
may also include a batcher for delivery of product to be
peeled. There may be provision for accelerated pressure
drop on completion of a peeling operation, as well as
arrangements for minimising release of entrained solid
matter and/or odours in exhaust steam. Control features
of the system enable unproductive displacement of the
pressure vessel to be minimised.
[0003] US 3,811,279 disclose a shut-off valve operated
via a servo-motor under the influence of the working
medium in the circuit. One side of the servo-piston is
connected to a first pressure point in the circuit while the
opposite side is connected to a second pressure point in
the circuit of different pressure, to open and close the
shut off valve.
[0004] In a known valve arrangement for controlling
release of steam from a peeling pressure vessel on completion
of a peeling operation, a balanced pressure valve
is held closed against the steam pressure in a non-rotatable
pressure vessel during the peeling operation. Discharge
of the steam pressure is enabled by release of
the biasing valve-closing force, so that the valve opening
action is assisted by the force of the steam exiting from
the pressure vessel.
Brief Summary of the Invention
[0005] It is an object of the invention to provide a pressure
release arrangement, especially for a product
processing system. It is a particular object of the invention
to provide further improved arrangements for accelerating
pressure relief in a steam peeling system. Yet another
objective of the invention relates to effecting improvements
in the manner of exhausting steam to atmosphere
in a steam peeling system.
[0006] According to a first aspect, the invention is directed
to a self-sealing pressure release apparatus comprising
a pressure vessel and a valve for enabling release
of pressurized steam from a pressure vessel, the valve
comprising a displaceable closure member which, in its
closed disposition, is maintained in said closed disposition
by exposure to the pressure of the steam within the
pressure vessel.
[0007] The closure member may be displaceable between
said closed disposition and an open disposition
by a double-acting actuator.
2.16.
EP 379 bevat onder andere de volgende figuren, waarbij figuur 5 een doorsnede van een in de stand van de techniek bekende druk aflaatinrichting toont en figuur 6 een volgens de leer van het octrooi verbeterde inrichting:
2.17.
Tot de stand van de techniek op de prioriteitsdatum van EP 379 behoort US 3811279 A1 (hierna: US 279). US 279 bevat onder andere de volgende figuur van een kegelvormig sluitorgaan in een buisdeel van een drukaflaat inrichting, waarbij het sluitorgaan 34 met behulp van een dubbelwerkende servo-cylinder 32 tussen de getoonde open stand en de gesloten stand kan bewegen waarbij het sluitorgaan 34 in de figuur naar rechts wordt bewogen en aanligt tegen de schuine wand van het vergrote buisdeel 70 in leiding 19:
2.18.
In een folder van het bedrijf Flowserve Valtek die het jaartal 2000 vermeldt, is een afsluiter getoond met de naam Quick-open plug, waarover wordt vermeld dat deze pluggen: “are used for on-off service and are primarily designed to produce maximum flow quickly”. Verder is in de folder vermeld dat voor high pressure drop applications geldt: "Flow direction is under the plug for fail-closed and over the plug for fail-open."
Overige feiten
2.19.
Tomra heeft op 2 oktober 2017, krachtens verlof van de voorzieningenrechter van 19 september 2017, bewijsbeslag gelegd onder Kiremko op bescheiden betreffende de Strata Invicta en de Magma Valve. Krachtens hetzelfde verlof heeft de deurwaarder, met assistentie van octrooigemachtigde ir. B.W.H. Langenhuijsen, in oktober 2017 tevens een gedetailleerde beschrijving gemaakt van de Strata Invicta en de Magma Valve op de voet van artikel 1019d van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv).
3. Het geschil
3.1.
Tomra vordert – samengevat – met uitvoerbaar bij voorraad verklaring, toestemming van de rechtbank voor, en een bevel aan Kiremko tot medewerking aan, inzage in en afschrift van de informatie die in bewijsbeslag is genomen en de gedetailleerde beschrijving (zoals vermeld in 2.19), versterkt met een dwangsom en veroordeling van Kiremko in de volledige proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv.
3.2.
Tomra legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Kiremko maakt met de Strata Invicta en de Magma Valve naar het zich laat aanzien inbreuk op conclusies 1, 2 en 6 van EP 385 en conclusies 1 tot en met 4 en 8 van EP 379, door de verhandeling van deze producten in Nederland en een aantal andere landen waar EP 385 en EP 379 van kracht zijn. Er is derhalve sprake van een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv. Ten aanzien van de inbreuk op EP 385 beschikt Tomra op dit moment, gelet op de op haar rustende bewijslast, nog niet over voldoende bewijs om aan te tonen dat de Strata Invicta beantwoordt aan alle kenmerken van de relevante conclusies, met name het kenmerk dat het drukvat tegenover elkaar gelegen, afgeplatte zijvlakken heeft. Ten aanzien van de inbreuk op EP 379 beschikt Tomra op dit moment nog niet over voldoende bewijsstukken om aan te tonen dat de Magma Valve beantwoordt aan alle kenmerken van de relevante conclusies. Met name ontbreekt informatie over de vraag hoe het afsluitorgaan in de gesloten toestand wordt gehouden als het stoomproces in het drukvat plaatsvindt. Tomra heeft derhalve een rechtmatig belang bij de door haar gevorderde exhibitie. Aan het verweer dat het gaat om bedrijfsvertrouwelijke informatie kan worden tegemoet gekomen door een procedure voor inzage en afschrift te bepalen zoals in het inleidende processtuk door Tomra voorgesteld.
3.3.
Kiremko vordert in de tegenvordering – samengevat – opheffing van het gelegde bewijsbeslag en de bewaring van de gedetailleerde beschrijving, met uitvoerbaar bij voorraad verklaring en veroordeling van Tomra in de volledige proceskosten.
3.4.
Kiremko legt aan haar tegenvordering ten grondslag dat zij geen inbreuk maakt op EP 385 en EP 379, zodat er geen rechtsbetrekking is waarop de exhibitie, het bewijsbeslag en de beschrijving gegrond kunnen worden en Tomra daarbij ook geen rechtmatig belang heeft. Om die reden is het beslag en de bewaring van de beschrijving onrechtmatig jegens Kiremko en heeft zij recht op opheffing van het beslag en teruggave van de in bewaring gegeven (kopieën van) bescheiden en de beschrijving. Kiremko voert daartoe aan dat EP 385 nietig is omdat het niet nieuw is ten opzichte van GB 119, FR 442 of US 506 en niet inventief is ten opzichte van een aantal combinaties van deze drie documenten of combinaties van een van deze documenten en de algemene vakkennis. Als EP 385 al geldig zou zijn, maakt de Strata Invicta daarop geen inbreuk omdat het drukvat daarvan een vrijwel perfecte bolvorm heeft, zonder afgeplatte zijvlakken. Ook EP 379 is nietig omdat het niet inventief is. Als EP 379 al geldig is, dan maakt de Magma Valve daarop geen inbreuk omdat de klep daarvan niet uitsluitend wordt dichtgehouden door stoomdruk, maar mede door een pneumatisch mechanisme.
3.5.
Partijen voeren over en weer gemotiveerd verweer. Op hun stellingen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Bevoegdheid
4.1.
De rechtbank baseert haar internationale bevoegdheid om kennis te nemen van de vorderingen op artikel 4 Brussel I bis-Vo1., omdat Kiremko in Nederland is gevestigd.
4.2.
De rechtbank acht zich ook relatief bevoegd. Kiremko heeft die bevoegdheid niet bestreden, maar de bevoegdheid dient ambtshalve te worden beoordeeld. In dat licht heeft de rechtbank zich afgevraagd of die relatieve bevoegdheid er wel is. Daarover overweegt zij als volgt.
4.2.1.
Artikel 99 Rv vormt de hoofdregel voor relatieve bevoegdheid. ‘Woonplaats gedaagde’ schept relatieve bevoegdheid, tenzij de wet anders heeft bepaald. Artikel 80 Rijksoctrooiwet (ROW) vormt een dergelijke afwijkende bepaling en schept exclusieve bevoegdheid voor de rechtbank Den Haag. Artikel 80 lid 2 ROW bepaalt dat de Haagse rechter exclusief bevoegd is voor – kort samengevat – vorderingen om octrooi-inbreuk te verbieden, schadevergoeding en winstafdracht, de in artikel 71 en 72 ROW bedoelde redelijke vergoeding en een verklaring van niet-inbreuk. Daarnaast komt de Haagse rechter op grond van artikel 80 lid 1 ROW exclusieve bevoegdheid toe bij – kort samengevat – octrooirechtelijke nietigheids- en opeisingsvorderingen en op grond van artikel 81 ROW in bestuursrechtelijke octrooigeschillen. Artikel 83 lid 1 ROW bepaalt dat de rechter die daartoe volgens de algemene regeling der rechtspraak bevoegd is, kennis neemt van alle andere octrooigeschillen dan de voornoemde.
4.2.2.
Naar de letter van de wet valt een zelfstandige exhibitie-vordering niet onder artikel 80 ROW, maar onder artikel 83 lid 1 ROW, ook als deze de opmaat is voor een octrooirechtelijke vordering die onder artikel 80 ROW valt. Deze lezing is ook gevolgd in eerdere jurisprudentie2.en wordt instemmend besproken door A-G Van Peursem in zijn conclusies bij het arrest AIB/Novisem en bij de cassatie in het belang der wet in de zaak Spin Master/High53..
4.2.3.
Anderzijds valt er veel te zeggen voor exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Den Haag voor exhibitievorderingen op grond van een vermeende octrooiinbreuk. De voor exhibitie in een octrooizaak aan te leggen maatstaf (zie 4.3) vereist een oordeel van de rechter over de vraag of er een redelijk vermoeden is van inbreuk. Veelal, zo ook in de onderhavige zaak, dient daartoe ook een voorlopig oordeel te worden geven over de vraag of het ingeroepen octrooi aan nietigheid blootstaat. Voor deze beoordeling is bij uitstek octrooirechtelijke deskundigheid nodig, net als in de inbreuk- en nietigheidszaken die om die reden, ook in kort geding, exclusief in Den Haag worden beoordeeld. Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 80 ROW4.is het concentreren van deskundigheid de achtergrond geweest voor het bepaalde in dat artikel. Ook in exhibitiezaken hebben partijen recht op een goede en deskundige rechtsbedeling. In de onderhavige zaak heeft Tomra in haar procesinleiding zelfs gevraagd om toedeling van de zaak aan een rechter-plaatsvervanger uit Den Haag en deze rechtbank heeft dat verzoek ingewilligd. Verdedigbaar is dat het belang voor de gedaagde partij om bij zijn eigen (arrondissements-) rechter berecht te kunnen worden, ondergeschikt moet zijn aan het belang van beide partijen tot toegang tot een voldoende deskundige rechter. Daarbij is van belang dat in octrooizaken doorgaans grote zakelijke belangen spelen, ook als de partijen tot het MKB behoren.
4.2.4.
Opmerking verdient dat een ruime interpretatie van artikel 80 ROW ook in de literatuur wordt verdedigd5..
4.2.5.
De rechtspraak lost het probleem op door op dergelijke zaken Haagse rechter-plaatsvervangers in te zetten. Organisatorisch werkt dat complicerend en vertragend. In de onderhavige zaak geldt bijvoorbeeld ander procesrecht dan in het ‘thuis-arrondissement’ van de rechter-plaatsvervanger. Het is, nu exhibitie een steeds grotere belangstelling geniet, ook niet de bedoeling dat de Haagse octrooirechters een soort ‘vliegende brigade’ worden. Dergelijke plaatsvervangerschappen dienen uitzondering te blijven. Dat deze oplossing nadelen heeft, geldt temeer als – anders dan in deze zaak – niet alle partijen bereid zijn naar Den Haag te komen voor de zitting.
4.2.6.
In een concept wetsvoorstel uit 2015 voor de Wijzigingswet Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht en Verordening (EU) 1257/2012 is artikel 80 ROW uitgebreid met exhibitievorderingen als de onderhavige. Onduidelijk is echter wanneer dat wetsvoorstel aangenomen en ingevoerd zal worden. Dat de wetgever hiervoor een wetsvoorstel nodig acht, duidt er echter wel op dat de huidige bepaling in de ogen van de wetgever geen zelfstandige exhibitie-vorderingen omvat.
4.2.7.
Gelet op dit laatste en het feit dat artikel 83 ROW er op duidt dat artikel 80 ROW niet extensief geïnterpreteerd dient te worden, acht de rechtbank zich in deze zaak (ook) relatief bevoegd.
Maatstaf voor exhibitie
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat degene die inzage, afgifte of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt zodanige feiten en omstandigheden dient te stellen en die met reeds voorhanden bewijsmateriaal dient te onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat inbreuk op een recht van intellectuele eigendom is of dreigt te worden gemaakt. De vraag wat in het kader van een vordering uit hoofde van artikel 1019a Rv als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, kan niet in algemene zin worden beantwoord. Daarbij komt het immers aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal. Wel is uitgangspunt dat niet behoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op een (dreigende) inbreuk gebaseerde vordering. Uit de stellingen en (zo mogelijk met bewijsmateriaal gestaafde) feiten en omstandigheden moet een redelijk vermoeden van (dreigende) inbreuk kunnen worden afgeleid.6.In de onderhavige zaak dient de door Tomra gevorderde exhibitie tot verkrijging van bewijs van ‘technische inbreuk’, dat wil zeggen bewijs van het feit dat de Strata Invicta en Magma Valve onder de beschermingsomvang van de conclusies van EP 385 en EP 379 vallen. Voor dergelijk bewijs is de drempel voor aannemelijkheid van de inbreuk relatief laag.
Geldigheid EP 385
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat EP 385 ongeldig wordt bevonden in een bodemprocedure vanwege een gebrek aan nieuwheid van conclusie 1 ten opzichte van GB 119, FR 442 en/of US 506 niet zo aanzienlijk is, dat dat meebrengt dat er geen redelijk vermoeden van inbreuk aanwezig is in deze procedure. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.5.
Partijen verdelen conclusie 1 in drie delen, waaraan de rechtbank eveneens zal refereren:
1.1
Een drukvat (1) voor een stoombehandeling van te schillen producten (3) in een stoomschilsysteem,
1.2
waarbij het drukvat (1) in wezen de vorm heeft van een bol met tegenover elkaar gelegen, afgeplatte zijvlakken (42,43),
1.3
met het kenmerk, dat het drukvat (1) ten minste een inwendige hefvoorziening (51a, 51b, 51c) heeft voor het meenemen en omhoog voeren van producten (3), ten opzichte van de draaiingsas (7) van het drukvat (1) gedurende de rotatie van het drukvat (1).
GB 119
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat GB 119 een drukvat als in kenmerk 1.1. openbaart. Zij verschillen wel van mening over de vraag of GB 119 de kenmerken 1.2 en 1.3 openbaart.
4.7.
GB 119 openbaart in figuur 1 een vat met een pilvorm, bestaande uit twee halve bolvormen en een cilindrisch middendeel. Daarmee is naar voorlopig oordeel sprake van in wezen (substantially) een bolvorm met twee (daartussen) tegenover elkaar gelegen afgeplatte zijvlakken. Het cylindrische deel is immers in één dimensie, de lengterichting, afgeplat. Dit deel van de wand vormt zijvlakken van het vat.
4.8.
Het betoog van Tomra dat met zijvlakken in conclusie 1 wordt gedoeld op de vlakken die haaks staan op de rotatie-as en dat dat duidelijk is voor de vakman als hij de figuren 12, 13 en 14 ziet (zie 2.7), baat haar niet. Zoals Tomra zelf in haar procesinleiding in herinnering brengt, dienen de figuren 12, 13 en 14 als uitvoeringsvoorbeeld en beperken zij de breedte van de conclusies niet. Anders dan Tomra betoogt, beperkt conclusie 1 de zijvlakken niet tot vlakken waar de rotatie-as aangrijpt. Conclusie 1 is veel ruimer dan de vorm van het vat in de figuren 12, 13 en 14, zodat dit deel van de conclusie (1.2) naar voorlopig oordeel door GB 119 wordt geanticipeerd.
4.9.
Ten aanzien van kenmerk 1.3 geldt het volgende. GB 119 openbaart een inwendig openingsdeksel in het drukvat, dat verbonden is met een scharnierende arm en ten opzichte van de wand van het drukvat richting het centrum van het vat uitsteekt (nummers 17 tot en met 20 in figuur 1 van GB 119). Kiremko voert aan dat dit deksel bij rotatie van het drukvat van GB 119 onvermijdelijk tot gevolg zal hebben dat de zich daarin bevindende aardappelen (of andere gewassen) die zich voor het deksel bevinden daardoor in zekere mate mee omhoog gevoerd zullen worden als het vat roteert.
4.10.
Als dat al juist is, is daarmee naar voorlopig oordeel echter nog niet gegeven dat dat technisch effect duidelijk en ondubbelzinnig is geopenbaard in GB 119. Het is de vraag of de vakman die GB 119 op de prioriteitsdatum leest, enkel uit figuur 1 en de beschrijving dat het vat roteert, duidelijk en ondubbelzinnig zal opmaken dat het blijkens figuur 1 naar binnen uitstekende deksel als technisch effect heeft dat bij rotatie de aardappelen in enige mate mee omhoog worden gevoerd. GB 119 beschrijft dat effect niet, zodat de vakman die functie uitsluitend uit figuur 1 zou moeten opmaken. Volgens vaste rechtspraak van de Boards of Appeal van het EOB moet de technische functie van een maatregel die alleen in een tekening is geopenbaard, daaruit voldoende duidelijk blijken7.. De vakman leest in de beschrijving van GB 119 dat de functie van het deksel is om te voorzien in een opening om aardappelen in en uit het vat te laden en het vat vervolgens af te sluiten. De vakman zal het deksel dus in de eerste plaats zien als een maatregel met die functie. Kiremko heeft in dit stadium van de procedure onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vakman daarnaast en alleen op basis van figuur 1 van GB 119 de technische leer zou afleiden dat het deksel tevens een hefvoorziening vormt. Voorshands is kenmerk (1.3) van conclusie 1 dan ook niet duidelijk en ondubbelzinnig geopenbaard, zodat EP 385 nieuw is ten opzichte van GB 119.
US 506
4.11.
Het voorgaande geldt ook voor US 506. Ook bij die openbaarmaking valt niet in te zien dat de vakman enkel uit de aanwezigheid van de holle cilinder 11, in combinatie met de informatie dat het vat roteert, duidelijk en ondubbelzinnig opmaakt dat die cilinder mede als een hefvoorziening fungeert. US 506 openbaart die functie niet in de beschrijving en conclusies, zodat de vakman dat ook bij US 506 zelf zou moeten afleiden uit de tekening en beschrijving. Waarom hij dat zou doen heeft Kiremko onvoldoende gemotiveerd. Daarmee is voorshands geen sprake van een nieuwheidsschadelijke openbaarmaking.
FR 442
4.12.
Ook FR 442 is voorshands niet nieuwheidsschadelijk voor EP 385. FR 442 openbaart weliswaar een drukvat en hefvoorzieningen, maar het vat van FR 442 heeft een in hoofdzaak cilindrische vorm, met aan beide uiteinden van het vat twee gebogen vlakken. Anders dan bij GB 119 kan bij deze vorm niet meer gezegd worden dat sprake is van een in wezen (substantially) bolvormig vat. FR 442 openbaart derhalve naar voorlopig oordeel niet kenmerk 1.2 van de conclusie, zodat EP 385 niet wordt geanticipeerd door FR 442.
Inventiviteit EP 385
4.13.
Kiremko’s eerste inventiviteitsaanval gaat uit van FR 442. Zij betoogt dat EP 385 een niet-inventieve variant is van FR 442, omdat de vakman het cilindrische deel van het vat van FR 442 sterk zou inkorten en daarmee tot EP 385 zou komen. Kiremko gaat daarbij uit van een partial problems benadering waarbij zij onderscheidt tussen het deelkenmerk ‘substantially the shape of a sphere’ en het deelkenmerk ‘with flattened side surfaces’. Die benadering acht de rechtbank op voorhand niet juist. Beide maatregelen zien op de vorm van het vat en hangen daarom functioneel samen. Kiremko heeft echter alleen een motivering uitgaande van een partial problems benadering gegeven voor het gebrek aan inventiviteit en geen motivering gegeven waarom deze vormgevingsmaatregelen ook in een geïntegreerde benadering voor de hand liggen, uitgaande van FR 442. Kiremko heeft met name geen uiteenzetting gegeven van de probleemstelling die aan de hand van de Problem Solution Approach (hierna: PSA) geformuleerd moet worden uitgaande van verschilkenmerk 1.2 van EP 385 als geheel ten opzichte van FR 442, terwijl zij blijkens haar conclusie zelf ook van mening lijkt te zijn dat de vorm van het vat in EP 385 voordelen biedt voor bijvoorbeeld sterkte, eenvoud van de bevestigingsconstructie en capaciteit van het vat. Het probleem kan dan ook niet worden geformuleerd als het vinden van een alternatief voor FR 442. Bij gebreke van een motivering hierover, is onduidelijk welk technisch effect de verschilkenmerken precies hebben, welke probleemstelling er geformuleerd moet worden en waarom de vakman bij het oplossen van dat probleem, uitgaande van FR 442 en zijn algemene vakkennis, volgens Kiremko tot de uitvinding zou komen. Uit het feit dat Kiremko heeft bepleit dat kenmerk 1.2 in partial problems opgedeeld dient te worden, lijkt bovendien te volgen dat een PSA waarin dat niet gebeurt, ook volgens haar tot de uitkomst leidt dat EP 385 inventief is ten opzichte van FR 442.
4.14.
Daarnaast betoogt Kiremko dat EP 385 niet inventief is uitgaande van GB 119 (of US 506) in combinatie met FR 442. Zoals hiervoor bij de nieuwheid overwogen, ontbreekt in GB 119 (en US 506) het kenmerk van een hefvoorziening. Uit EP 385 blijkt dat dat verschilkenmerk het technisch effect heeft dat de te stomen aardappelen of groente door elkaar worden gemengd, waardoor zij gelijkmatiger en met minder verlies van vruchtvlees van hun schil worden ontdaan. Het voor de vakman op te lossen probleem kan derhalve worden geformuleerd als het verkrijgen van een inrichting waarmee de te stomen aardappelen/groenten gelijkmatiger en met minder verlies van vruchtvlees van hun schil worden ontdaan.
4.15.
FR 442 bevindt zich ook op het terrein van stoomschilmachines voor aardappelen, zodat de vakman dit document zou betrekken bij zijn onderzoek naar de oplossing van het geformuleerde probleem. Daarbij is het zeer wel mogelijk dat de vakman de organes de relevage 50, 50’ en 50’’ uit FR 442 zou toevoegen aan het vat van GB 119 en daarmee tot de uitvinding zou komen. Tomra voert daar echter tegen aan dat de vakman beide documenten niet zou combineren omdat het vat van GB 119 en het vat van FR 442 op een geheel andere wijze roteren, nu GB 119 een zwenkende beweging maakt en FR 442 om haar lengte-as roteert en voorzien is van een inwendige kooi. Volgens Tomra zou de vakman niet inzien hoe hij de leer van beide documenten moet combineren, omdat de daarin geopenbaarde inrichtingen qua werking incompatibel zijn. De rechtbank vindt dit geen sterk argument, omdat de vakman uitgaande van het gedefinieerde probleem alleen maar middelen hoeft toe te voegen aan GB 119 die leiden tot een gelijkmatiger stoomproces. Daartoe volstaat dat de hefvoorziening bekend uit FR 442 wordt toegevoegd. Anderzijds openbaart FR 442 niet de technische leer dat met die hefvoorziening het effect wordt bereikt dat de te stomen aardappelen/groenten gelijkmatiger en met minder verlies van vruchtvlees van hun schil worden ontdaan. Om die reden is het de vraag of de vakman op de prioriteitsdatum op basis van zijn algemene vakkennis zou inzien dat het probleem wordt opgelost door de hefvoorzieningen van FR 442. De rechtbank heeft dan ook niet een zodanige zekerheid dat de combinatie van GB 119 en FR 442 schadelijk is voor de inventiviteit, dat zij kan oordelen dat EP 385 in een bodemprocedure hoogst waarschijnlijk vernietigd zal worden op deze grond. Voorts is nog relevant dat EP 385 in een bodemprocedure door hulpverzoeken in beperktere vorm overeind zou kunnen blijven.
4.16.
De overige inventiviteitsaanvallen die Kiremko naar voren heeft gebracht zijn (gelet op de betwisting door Tomra) niet zodanig gemotiveerd dat zij voorshands de conclusie rechtvaardigen dat er een zeer grote kans is dat EP 385 in een bodemprocedure vernietigd zal worden.
Redelijk vermoeden van inbreuk door Strata Invicta?
4.17.
Kiremko betwist ook dat de Strata Invicta onder de beschermingsomvang van EP 385 valt. Met name betwist zij dat het drukvat van de Strata Invicta voldoet aan het kenmerk dat het tegenoverliggende afgevlakte zijvlakken heeft. Als productie heeft zij echter een computersimulatie van het Strata Invicta vat overgelegd, waarbij wel tegenoverliggende licht afgevlakte zijvlakken te zien zijn, op de locaties waar de rotatie-as aangrijpt op het vat:
4.18.
Op grond van artikel 69 van het Europees Octrooiverdrag (EOV), dient de beschermingsomvang van EP 385 te worden bepaald door de conclusies, waarbij de beschrijving en tekeningen tot uitleg dienen. EP 385 vermeldt in paragraaf [0050] van de beschrijving dat het vat volgens het octrooi ‘in no way equates to a wholly spherical pressure vessel as known in the prior art’ en daarvan dient te worden onderscheiden door zijn aspect ratio waarbij de doorsnede van de sphere ten opzichte van de lengte van de rotatie-as tussen de beide afgevlakte zijvlakken tenminste 1.2:1 bedraagt. De afvlakking als bedoeld in conclusie 1 lijkt dus wel sterker te moeten zijn dan de afvlakkingen die het hierboven weergegeven vat vertoont. Zo op het oog is de ratio tussen de doorsnede van de bolvorm van het vat en de afstand tussen de vlakken waar de rotatie-as aangrijpt bij de in 4.17 weergegeven figuur in ieder geval niet groter dan 1.2:1. Dit is echter een computersimulatie van een tussenstadium in de productie van het Strata Invicta vat, zodat onduidelijk blijft wat, met name aan de binnenkant van het vat, de exacte vorm van de Strata Invicta is zoals die op de markt wordt gebracht. Het is juist die informatie die Tomra nodig heeft om haar inbreukvordering te kunnen onderbouwen. Voorshands kan derhalve niet worden uitgesloten dat het Strata Invicta vat voldoet aan het kenmerk dat het afgevlakte zijvlakken in de zin van EP 385 heeft. Dat de Strata Invicta hefvoorzieningen bezit en verder aan alle andere kenmerken van conclusie 1 van EP 385 voldoet, is tussen partijen niet in geschil. Gelet op dit een en ander is sprake van een voldoende vermoeden van inbreuk op EP 385 om aan de in 4.3 weergegeven drempel van een redelijk vermoeden van inbreuk te voldoen.
4.19.
Uit het voorgaande volgt dat de voor exhibitie vereiste rechtsbetrekking aanwezig is voor zover het gaat om de gestelde inbreuk op EP 385 door de Strata Invicta.
Geldigheid EP 379
4.20.
Dat brengt de rechtbank bij de vraag of er een redelijk vermoeden van inbreuk op EP 379 is. Kiremko heeft tegen de gestelde inbreuk op EP 379 het verweer gevoerd dat EP 379 nietig is omdat het niet inventief is. Zij baseert deze nietigheidsaanval in haar verweerschrift op figuur 5 uit EP 379 (zie 2.16) in combinatie met de Quick-open plug uit de Valtek folder (zie 2.18). Tussen partijen is niet in geschil dat figuur 5 in het octrooi een aflaat inrichting toont die als de meest nabije stand van de techniek aangemerkt kan worden. Zoals blijkt uit figuur 6 in het octrooi is het verschil met de uitvinding van EP 379 dat de stroomrichting van de stoom omgekeerd is, wat tot gevolg heeft dat de druk van de stoom de afsluiter in de gesloten stand houdt gedurende het stoomproces.
4.21.
Kiremko heeft bij deze inventiviteitsaanval geen analyse door middel van de PSA toegepast. Ook heeft zij niet anderszins gemotiveerd waarom de vakman op de prioriteitsdatum zonder inventieve arbeid, uitgaande van een aflaat inrichting volgens figuur 5, tot de geclaimde uitvinding zou komen. Waarom de vakman, gesteld voor de opdracht een oplossing te vinden voor de problemen waarvoor het octrooi een oplossing zegt te bieden (zie [0005] in 2.15), een inrichting volgens figuur 5 zou combineren met de Valtek Quick-open plug, heeft Kiremko ook niet duidelijk gemaakt. Ter zitting heeft Kiremko haar stellingen op dit punt, naar aanleiding van het schriftelijke verweer daartegen door Tomra niet nader aangevuld. Zij heeft daarmee onvoldoende gesteld om tot het oordeel te komen dat EP 379 naar alle waarschijnlijkheid vernietigd zal worden in een bodemprocedure vanwege een gebrek aan inventiviteit ten opzichte van de inrichting volgens figuur 5 in combinatie met de Valtek Quick-open plug.
4.22.
Ter zitting heeft Kiremko nog wel een andere aanval op de inventiviteit uitgewerkt. Zij betoogt dat EP 379 niet inventief is ten opzichte van US 279, als de bij de inbreukvraag door Tomra voorgestane ruime uitleg van conclusie 1 wordt gevolgd. Nog los van het feit dat dit betoog pas ter zitting – dus te laat – is uitgewerkt tot een geldigheidsverweer, kan het haar niet baten omdat Kiremko het standpunt inneemt dat US 279 niet schadelijk is voor de inventiviteit in de door haarzelf voorgestane uitleg van EP 379. Deze aanval zal dus hoogstens leiden tot een beperking van de beschermingsomvang van het octrooi tot de door Kiremko voorgestane uitleg. Zoals hierna wordt overwogen is er ook in dat geval sprake van een redelijk vermoeden van inbreuk, zodat deze aanval op de geldigheid geen nadere bespreking behoeft.
Redelijk vermoeden van inbreuk door de Magma Valve?
4.23.
Met betrekking tot de vraag of de Magma Valve inbreuk maakt op EP 379 spitst het geschil tussen partijen zich toe op de vraag of de Magma Valve voldoet aan het kenmerk van conclusie 1 dat het ‘in de gesloten stand ervan, in de genoemde gesloten stand ervan gehouden wordt alleen door blootstelling aan de druk van de stoom binnen in het drukvat’. Dat de Magma Valve aan alle andere kenmerken voldoet is niet in geschil. Partijen verschillen van mening over de vraag of ‘alleen’ begrepen moet worden als ‘uitsluitend’ (volgens Kiremko) of als ‘waarbij blootstelling aan de druk van stoom volstaat’ (volgens Tomra). Wat daarvan ook zij, als de rechtbank Kiremko volgt in haar lezing dat ‘alleen’ hier in de zin van ‘uitsluitend’ gelezen moet worden, is er ook een redelijk vermoeden van inbreuk. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.24.
Kiremko ontkent niet dat de afsluiter in de Magma Valve door stoomdruk in de gesloten toestand wordt gehouden, maar betwist dat dat de enige kracht is die op de afsluiter in de gesloten toestand wordt uitgeoefend. Zij wijst er op dat de Magma Valve een actuator omvat, die het sluitorgaan bedient en daarop ook druk uitoefent in de gesloten toestand. Dit blijkt volgens Kiremko uit het hieronder weergegeven pneumatiek schema dat zij als productie heeft overgelegd:
en uit de hieronder weergegeven afbeelding van de Magma Valve:
4.25.
Het pneumatiek schema toont volgens Kiremko aan dat de actuator wordt bediend met een zogenaamd 5/2 ventiel dat maar twee standen heeft, die corresponderen met de open en de gesloten stand van de afsluiter. Daarbij is er ten alle tijde of in de ene of in de andere drukkamer een verhoogde druk aanwezig. Deze actuator oefent in de gesloten toestand dus aldoor een kracht uit op de afsluiter en draagt dus eveneens bij aan het in de gesloten toestand houden van de afsluiter, aldus Kiremko.
4.26.
Tomra heeft betwist dat de afsluiter in de Magma Valve mede door de actuator in de gesloten toestand wordt gehouden en wijst er op dat het pneumatisch schema dat door Kiremko is overgelegd, onbegrijpelijk is. Dat er een pneumatisch ventiel wordt toegepast zegt niets, aldus Tomra, Een pneumatisch ventiel wordt in conclusie 2 van EP 379 onder bescherming gesteld en, zo begrijpt de rechtbank het betoog van Tomra, impliceert geenszins dat de afsluiter niet uitsluitend door de stoomdruk in gesloten toestand wordt gehouden.
4.27.
Het door Kiremko overgelegde pneumatiek schema en de toelichting van Kiremko daarop maken – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – voor de rechtbank volstrekt niet inzichtelijk dat de stelling van Tomra onjuist zou zijn. Tomra heeft ter zitting op dat schema gereageerd door op te merken dat het haar onduidelijk is hoe het pneumatiek schema het verweer van Kiremko onderbouwt. Kiremko heeft daarop geen nadere uitleg over het pneumatiek schema meer gegeven, zodat van een goed onderbouwd verweer geen sprake is. Daarbij is van belang dat dit kenmerk een negatieve voorwaarde vormt en dat Kiremko beschikt over de informatie waarmee de feitelijke juistheid van haar betoog gestaafd kan worden. Zoals al overwogen voldoet de Magma Valve aan alle overige kenmerken van conclusie 1 van EP 379. Onder deze omstandigheden is er sprake van een redelijk vermoeden dat de Magma Valve onder de beschermingsomvang van EP 379 valt.
4.28.
Uit het voorgaande volgt dat de voor exhibitie vereiste rechtsbetrekking aanwezig is voor zover het gaat om de gestelde inbreuk op EP 379 door de Magma Valve.
Rechtmatig belang
4.29.
Tomra heeft ook een rechtmatig belang bij exhibitie van informatie over de vorm van het Strata Invicta drukvat, alsmede over het technisch functioneren van de afsluiter in de Magma Valve en de krachten die daarop worden uitgeoefend bij blootstelling aan stoomdruk. Zoals uit 4.18 en 4.23 tot en met 4.27 volgt, heeft Tomra die informatie nodig om haar vordering te kunnen onderbouwen.
Bepaalde bescheiden
4.30.
Ten aanzien van deze rechtsbetrekkingen heeft Tomra exhibitie gevorderd van de bij het bewijsbeslag en beschrijving in bewaring genomen bescheiden. Verlof is verleend voor beslag op en/of bewaring van:
de (2D en/of 3D)(digitale) technische tekeningen van (onderdelen van) de buiten- en/of binnenzijde van het drukvat van de hierboven beschreven machine en van de hierboven beschreven afsluiter, door Kiremko in het handelsverkeer aangeduid als de Strata Invicta en de Magma Valve (die ook een andere -, of geheel geen naam zouden kunnen dragen op Kiremko's locatie);
overige documenten die (onderdelen van) de buiten- en/of binnenzijde van het drukvat van de hierboven beschreven machine en de hierboven beschreven afsluiter, door Kiremko in het handelsverkeer aangeduid als de Strata Invicta en de Magma Valve (die ook een andere of geheel geen naam zouden kunnen dragen op Kiremko's locatie) openbaren; in het bijzonder bedienings- en onderhoudshandleidingen, technische specificaties en verkoop- en/of trainingsmaterialen;
de door de deurwaarder opgemaakte gedetailleerde beschrijving.
4.31.
Deze bescheiden zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende bepaald. Het betreft immers allemaal documenten die informatie bevatten over de technische specificaties en werking van de Strata Invicta en de Magma Valve.
4.32.
Gelet op het bewijsbelang van Tomra, heeft zij echter alleen een rechtmatig belang bij exhibitie van de hiervoor in 4.31 onder a), b) en c) opgesomde bescheiden, voor zover deze informatie kunnen bevatten over de vorm van het drukvat van de Strata Invicta en de technische specificaties en werking van de Magma Valve. Gelet op de subsidiariteit heeft Tomra vooralsnog geen belang om inzage te verkrijgen in bedienings- en onderhoudshandleidingen en verkoop- en/of trainingsmaterialen. Voor zover zij daaruit bewijs zou kunnen verkrijgen, zal dat ook verkregen kunnen worden uit technische tekeningen en technische specificaties. Tomra heeft ook recht op exhibitie van 3D tekeningen, omdat die ook aan anderen dan de vakman inzicht geven over de constructie van de Strata Invicta en de Magma Valve. Dientengevolge kunnen deze tekeningen juist dienen ter onderbouwing van de stellingen van Tomra.
4.33.
De vordering tot het verlenen van verlof om inzage te krijgen in de in 4.33 nader omschreven bescheiden zal derhalve worden toegewezen op de wijze als in het dictum nader bepaald. Het gevorderde gebod aan Kiremko om de exhibitie toe te laten is eveneens toewijsbaar. De daaraan te verbinden dwangsom zal worden bepaald op € 2.500,- per dag, met een maximum van € 250.000,-.
Vertrouwelijkheid
4.34.
Kiremko heeft voorts betoogd dat de beslagen bescheiden bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten. Tomra voert daar in wezen alleen tegen aan dat er geen sprake is van bedrijfsgeheimen omdat de Strata Invicta stoomschilmachine en de Magma Valve publiek verhandelde inrichtingen/onderdelen zijn. Dat laatste is juist, maar dat neemt niet weg dat de technische tekeningen van (onderdelen van) de buiten- en/of binnenzijde van de stoomschilmachine en de afsluiter informatie zullen bevatten die vertrouwelijk is, omdat die niet of niet gemakkelijk verkregen kan worden uit het product zelf. Daar komt nog bij dat die informatie feitelijk slechts in de beperkte kring van de klanten van Kiremko bekend is/kan worden, omdat het om een kostbare inrichting gaat die niet gemakkelijk voor eenieder te verkrijgen en te onderzoeken is. Gelet op dit een en ander beschouwt de rechtbank deze informatie als vertrouwelijk. Op de voet van artikel 1019a Rv zal de rechtbank daarom voorwaarden bepalen om de vertrouwelijkheid van de in beslag genomen informatie en van de daaruit te verstrekken informatie te waarborgen.
4.35.
Tomra heeft daartoe zelf een procedure voorgesteld in haar procesinleiding, die er in bestaat dat een selectie wordt gemaakt van documenten door de advocaten en octrooigemachtigden van Tomra, die zich daartoe aan een geheimhoudingsverplichting jegens Tomra zullen verbinden, waarna de selectie door Kiremko zal worden beoordeeld. Ter zitting heeft Kiremko bepleit dat bij toepassing van die procedure slechts één advocaat van Tomra en een onafhankelijke octrooigemachtigde betrokken zouden mogen worden. De rechtbank zal Tomra toestaan een selectie te laten maken door maximaal één van haar advocaten en haar Nederlandse octrooigemachtigde ir. C. Box , (facultatief) in het bijzijn van deurwaarder(s) G. Bakker en/of J. Voogt en/of de ict-deskundigen die de deurwaarder bij de beslaglegging assisteerden. Nadat zij een selectie hebben gemaakt, wordt deze verstrekt aan de advocaten van Kiremko. Kiremko heeft vervolgens 15 werkdagen om deze selectie te evalueren en om gemotiveerd bezwaar te maken tegen (delen van) deze selectie op grond van vertrouwelijkheidsbelangen.
4.36.
De rechtbank zal aan alle in 4.36 genoemde personen die betrokken worden bij de selectie van bescheiden een verbod opleggen om mededelingen te doen aan derden, waaronder ook begrepen Tomra, van alle gegevens die zij inzien. Deze geheimhoudingsplicht vervalt jegens Tomra nadat tussen de advocaten van partijen overeenstemming is bereikt over de selectie van bescheiden waarvan aan Tomra afschrift wordt verstrekt, of de rechter heeft bepaald van welke bescheiden afschrift kan worden verstrekt, doch slechts uitsluitend ten aanzien van die selectie. Aan Tomra wordt een verbod opgelegd om mededeling te doen aan derden van gegevens uit de selectie waarvan zij inzage en afschrift verkrijgt, en om die gegevens te gebruiken voor enig ander doel dan als bewijs in een gerechtelijke procedure jegens Kiremko wegens octrooiinbreuk op EP 385 en/of EP 379. Aan deze geheimhoudingsverplichtingen zal een contractuele boete verbonden worden om de naleving ervan te verzekeren.
Tot slot
4.37.
Het verzoek van Tomra om de (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, is eveneens toewijsbaar. Gelet op de doelstelling van de exhibitie, het vergaren van bewijs voor een procedure en de daaraan verbonden voorwaarden, ziet de rechtbank geen aanleiding om dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zoals Kiremko heeft bepleit. De door Kiremko subsidiair nog verzochte zekerheidstelling bij uitvoerbaar bij voorraad-verklaring wordt niet toegewezen, bij gebreke van een concretisering van het daarbij passende bedrag en een motivering van de reden waarom zekerheidstelling in dit geval nodig is.
4.38.
Kiremko zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Tomra heeft een veroordeling in de volledige proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv gevorderd. Tomra heeft bij haar proceskostenopgave geen verdeling gemaakt tussen haar kosten voor haar eigen vordering en de kosten voor de tegenvordering. In de processtukken heeft zij (evenals Kiremko) niet meer dan een korte alinea gewijd aan deze tegenvordering. Omdat de tegenvordering volledig samenhangt met de vordering van Tomra, vormt haar verweerschrift tegen de tegenvordering in wezen een nadere onderbouwing van haar eigen vordering. Gelet daarop schat de rechtbank de kosten besteed aan de onderhavige vordering op 99% en de kosten besteed aan de tegenvordering op 1% van de proceskosten. Tomra heeft opgegeven dat haar totale kosten € 214.853,50 bedragen. Kiremko heeft bezwaar aangetekend tegen de hoogte van het totale bedrag van de proceskosten van Tomra, waarbij zij betoogt dat die voor een exhibitieprocedure veel te hoog zijn. Haar eigen kosten bedragen ongeveer de helft, terwijl het aan haar was om nietigheidsargumenten aan te voeren en daartoe onderzoek te doen, zo stelt zij. Zij wijst er op dat er zeer veel kosten zijn besteed aan het beslag en het verweerschrift in de tegenvordering (dat in feite een reactie vormt op het verweer van Kiremko tegen haar eigen vordering). Tot slot wijst zij er op dat er kosten lijken te zijn gemaakt die samenhangen met een kantooroverstap van één van de advocaten en het onderhavige dossier, waardoor er door nieuwe advocaten ingelezen moest worden.
4.39.
De rechtbank acht het door Tomra opgegeven bedrag zeer hoog voor een exhibitie vordering, zelfs al geldt dat in deze zaak twee octrooien ter beoordeling voorliggen. Ook dienen kosten die gemaakt zijn doordat nieuwe advocaten zich moesten inlezen, buiten de proceskostenveroordeling te blijven, nu Tomra zelf voor die wissel zal hebben gekozen. Alles afwegend acht de rechtbank een bedrag van € 150.000,- redelijk en evenredig. Gelet op dit één en ander begroot de rechtbank de kosten van Tomra voor de onderhavige vordering op 99% daarvan, derhalve op € 148.500,-. De gevorderde veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen op de wijze als in het vonnis bepaald.
5. De tegenvordering
5.1.
Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv wordt een conservatoir beslag onder meer opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Volgens vaste rechtspraak ligt het op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert om aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. Bij de beoordeling van de vordering tot opheffing van het beslag moeten ook de wederzijdse belangen van partijen worden betrokken. Dit betekent enerzijds dat het beslag niet noodzakelijkerwijs hoeft te worden opgeheven, als niet summierlijk van de deugdelijkheid van de vordering blijkt en anderzijds dat aan de orde kan zijn dat de vordering wel degelijk in bepaalde mate aannemelijk is, maar niet voldoende om de ingrijpende gevolgen van het beslag te rechtvaardigen.
5.2.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat er geen grond is voor opheffing van het beslag, zowel voor zover het bescheiden met informatie over de Strata Invicta als informatie over de Magma Valve betreft.
5.3.
Kiremko zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de tegenvordering. Gelet op hetgeen hierover in 4.40 en 4.41 is overwogen, begroot de rechtbank de kosten van Tomra in de tegenvordering op € 1.500,-.
6. De beslissing
De rechtbank
De vordering van Tomra
6.1.
bepaalt dat Tomra, op de in 6.3 nader bepaalde wijze, inzage krijgt in, en door afgifte afschrift krijgt van, de krachtens de beschikking van 19 september 2017 onder Kiremko in beslag genomen bescheiden en de krachtens die beschikking gemaakte gedetailleerde beschrijving, voor zover die gegevens bevatten die van belang zijn voor de vraag of het drukvat van de Strata Invicta beantwoordt aan (een van de conclusies van) EP 385 en/of de Magma Valve beantwoordt aan (een van de conclusies van) EP 379;
6.2.
beveelt Kiremko de onder 6.1 bedoelde inzage te gehengen en te gedogen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van op € 2.500,- per dag, dat Kiremko niet volledig voldoet aan dit bevel, met een maximum van € 250.000,-;
6.3.
bepaalt dat:
( i) de advocaten van Tomra aan Kiremko een schriftelijke verklaring zullen verstrekken waarin zij zich ten opzichte van Kiremko, op straffe van een boete van € 100.000,00, verplichten tot geheimhouding, ook jegens Tomra, totdat Kiremko of de rechter de inzage of afgifte zal hebben toegestaan. Voor gegevens waarvan Tomra geen inzage of afschrift verkrijgt, blijft de geheimhoudingsverplichting in stand jegens Tomra en de geheimhoudingsverplichting blijft geheel in stand ten opzichte van iedere andere derde;
(ii) Tomra aan Kiremko een schriftelijke verklaring zal verstrekken waarin zij zich ten opzichte van Kiremko, op straffe van een boete van € 100.000,00, verplicht alle gegevens uit de selectie waarvan zij inzage en/of afschrift verkrijgt geheim te houden, en zich verplicht om die gegevens niet te gebruiken voor enig ander doel dan als bewijs in een gerechtelijke procedure jegens Kiremko wegens octrooi-inbreuk;
(iii) eerst nadat de in (i) en (ii) bedoelde verklaringen zullen zijn verstrekt, de advocaten van Tomra gelegenheid krijgen om, met inachtneming van het bepaalde in 4.33, een selectie te maken van het in 6.1 genoemde materiaal dat zij aan Tomra wensen te verstrekken, op kosten van Tomra;
(iv) de advocaten van Tomra de onder (iii) genoemde selectie binnen 15 werkdagen nadat zij een aanvang hebben gemaakt met het maken daarvan, aan de advocaten van Kiremko dienen te verstrekken;
( v) Kiremko vervolgens de gelegenheid heeft om binnen 15 werkdagen na de dag waarop de advocaten van Kiremko de selectie bedoeld onder (iii en iv) hebben ontvangen, bezwaar te maken tegen afgifte of inzage van bepaald materiaal, op grond van de bescherming van vertrouwelijke informatie als bedoeld in artikel 1019a lid 3 Rv;
(vi) Kiremko geacht wordt haar bezwaren niet te handhaven als zij daarover niet binnen 14 dagen na het schriftelijk kenbaar maken van het bezwaar dit, door dagvaarding van Tomra in kort geding, ter zake ter beoordeling heeft voorgelegd aan de bevoegde voorzieningenrechter;
6.4.
veroordeelt Kiremko in de proceskosten, tot op heden begroot op € 148.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rent vanaf de derde werkdag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
6.7.
bepaalt, voor zover nodig, de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak in de zin van artikel 1019i Rv, op zes maanden na heden;
De tegenvordering van Kiremko
6.8.
wijst de vordering af;
6.9.
veroordeelt Kiremko in de proceskosten, aan de zijde van Tomra begroot op € 1.500,-;
6.10.
verklaart de in 6.9 bepaalde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. Bus, rechter-plaatsvervanger in deze rechtbank, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2018.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑11‑2018
Zie bijvoorbeeld Rechtbank Oost-Nederland 1 februari 2013, IEPT20130201 en Rechtbank Rotterdam 27 augustus 2014, IER 2014/68. Maar anders bijvoorbeeld: Vzr. rechtbank Arnhem 4 mei 2005, ECLI:NL:RBARN:2005:AT7634 inzake een wapperverbod.
Conclusie A-G bij HR 13 november 2015, ECLI:NL:PHR:2015:1664, r.o. 2.2 en Conclusie A-G 31 augustus 2018, ECLI:NL:PHR:2018:957, r.o. 3.24.
Kenbaar uit de conclusie van de A-G in de Spin Master/High5 zaak.
Zie bijvoorbeeld Industriële Eigendom deel 1, 3.5.7.2 en 3.7.3.7.
Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3304 (AIB/Novisem)
Zie I.C.4.6 van de Case Law of the Boards of Appeal en de daar vermelde beslissingen.