Hof Arnhem-Leeuwarden, 20-01-2015, nr. 200.137.332/01
ECLI:NL:GHARL:2015:344
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
20-01-2015
- Zaaknummer
200.137.332/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:344, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 20‑01‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Dexia zaak. Vervolg op HR 20 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:CA0258. Hof honoreert beroep op rechtsverwerking / vertrouwensbeginsel/ handelen in strijd met redelijkheid en billijkheid. De toegezonden eindafrekening van Dexia bevatte niet een voor de wederpartij kenbare fout. Dexia mocht hier niet 2,5 jaar later ten nadele van haar cliënte op terugkomen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.137.332/01
(zaaknummer rechtbank Breda 12/00753)
arrest van de eerste kamer van 20 januari 2015
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. P.F. van Esseveldt, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
Varde Investments Limited,
gevestigd te Dublin,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Varde,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens, kantoorhoudend te Spijkenisse.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van
19 november 2008 van de rechtbank Breda, sector kanton (hierna: de kantonrechter).
2. Het verloop van het geding in hoger beroep na verwijzing
2.1
Voor de voorgeschiedenis verwijst het hof naar het arrest van de Hoge Raad van 20 september 2013 (gepubliceerd onder: ECLI:NL:HR:2013:CA0258). Daarbij heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 22 november 2011 (gepubliceerd onder: ECLI:NL:GHSHE:2011:BU5643) vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar dit hof verwezen.
2.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- -
het oproepingsexploot door [appellante] aan Varde d.d. 17 oktober 2013;
- -
het herstelexploit door [appellante] aan Varde d.d. 11 november 2013;
- -
de memorie na verwijzing van [appellante] met de vordering tot het alsnog bekrachtigen, zonodig met verbetering van gronden, van het vonnis van de kantonrechter onder verwijzing van Varde in de kosten van het hoger beroep;
- -
de antwoordmemorie na verwijzing van Varde;
- -
een akte zijdens [appellante].
2.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
Op grond van het arrest tot verwijzing van de Hoge Raad van 20 september 2013 dient uitgegaan te worden van de navolgende vaststaande feiten, aangevuld met enige feiten die in de procedure tevens als vaststaand hebben te gelden:
3.1
Op 19 juni 2001 heeft [appellante] met een rechtsvoorganger van Dexia Nederland N.V. (hierna: Dexia) een effectenleaseovereenkomst gesloten, met contractnummer [nummer 1], voor de duur van 240 maanden. Ingevolge art. 2 van de overeenkomst had [appellante] het recht de overeenkomst dagelijks door middel van een schriftelijke mededeling aan Dexia te beëindigen. Ook haar toenmalige partner, [partner], heeft destijds met Dexia een effectenleaseovereenkomst gesloten, met contractnummer [nummer 2], voor de duur van 240 maanden.
3.2
[appellante] en/of [partner] heeft/hebben in juli 2004 een bedrag van
€ 19.140,80 over doen maken ten behoeve van Dexia. Op het desbetreffende rekeningafschrift is als kenmerk vermeld: “VOORUITBET OVK [nummer 1] E9570” en “VOORUITBET OVK [nummer 2] E9570”. Het bedrag is bij Dexia grotendeels administratief bijgeschreven ten gunste van [appellante].
3.3
Op verzoek van [appellante] is haar effectenleaseovereenkomst op 1 september 2004 tussentijds beëindigd. Blijkens de op 3 september 2004 door Dexia opgemaakte eindafrekening van contractnummer [nummer 1] resteerde na verkoop van de effecten een door [appellante] te ontvangen bedrag van € 3.203,48. Dexia heeft dat bedrag overgemaakt op de rekening van [appellante].
3.4
[appellante] was ten tijde van het aangaan van de effectenleaseovereenkomst woonachtig te [woonplaats 2]. Zij is nadien verhuisd naar haar huidige woning te [woonplaats 1].
3.5
Dexia heeft bij brief van 22 maart 2005, gericht aan [appellante] op het adres te [woonplaats 2], medegedeeld dat Dexia het in juli 2004 ontvangen bedrag per abuis in zijn geheel op overeenkomst [nummer 1] heeft geboekt, dat zij deze boeking inmiddels heeft gecorrigeerd en dat als gevolg daarvan op de overeenkomst [nummer 1] nog een door [appellante] te betalen bedrag van € 9.570,40 openstaat. Bij deze brief is een gecorrigeerde eindafrekening van overeenkomst [nummer 1] gevoegd, waaruit blijkt dat een te betalen bedrag resteerde van € 9.570,07. [appellante] heeft die brief destijds niet ontvangen.
3.6
Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij beschikking van 25 januari 2007 (verder: de WCAM-beschikking) de (gewijzigde) WCAM-overeenkomst van 8 mei 2006 (verder ook: de Duisenberg-regeling) verbindend verklaard voor de ‘gerechtigden’ als bedoeld in art. 2 van die overeenkomst, met dien verstande dat een gerechtigde tot schadevergoeding binnen zes maanden na de aankondiging dat de beschikking onherroepelijk is geworden door een schriftelijke mededeling kon laten weten niet gebonden te willen zijn. De aankondiging van de onherroepelijk geworden beschikking van het hof heeft plaatsgevonden op
31 januari 2007. Gezien de datum van aankondiging diende de opt-outverklaring vóór
1 augustus 2007 bij de in de WCAM-overeenkomst aangewezen notaris te worden ingediend.
3.7
Dexia heeft [appellante] bij brief van 22 februari 2007, verstuurd naar haar nieuwe adres te [woonplaats 1], een zogeheten Duisenbergoverzicht gestuurd waarop een totaal door [appellante] te betalen bedrag van € 0,00 stond vermeld. Onderaan deze brief is in een kader vermeld:
“In het Duisenbergoverzicht zijn de financiële consequenties van de Duisenberg-Regeling voor uw beëindigde effectenlease-overeenkomst(en) opgenomen. De Duisenberg-Regeling is bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam verbindend verklaard. (…)
Voor de contracten op wie de verbindendverklaring van toepassing is en die tijdig een zogenoemde opt-out verklaring afleggen of hebben afgelegd, is de regeling en dus dit overzicht niet onverkort van toepassing. (…)”
3.8
Bij brief van 6 maart 2007 heeft Dexia aan [appellante] medegedeeld dat het eerder gestuurde Duisenbergoverzicht onjuist was. In deze brief is voorts het volgende vermeld:
“Op 22 februari 2007 hebben wij u een Duisenbergoverzicht gestuurd omdat u na de verbindendverklaring van de Duisenberg-Regeling voor die regeling in aanmerking komt.
In dit overzicht is het totaal door u te betalen bedrag helaas onjuist vermeld.
Bij de berekening is/zijn (een deel van) de openstaande posten van uw effectenlease-overeenkomsten(en) ten onrechte niet meegenomen. Het bedrag van de vergoeding volgens de Duisenberg-Regeling is wel juist. Zo spoedig mogelijk ontvangt u van ons bericht welk bedrag u nog aan Dexia (…) dient te betalen.”
3.9
Dexia heeft [appellante] vervolgens bij brief van 12 maart 2007 bericht dat zij uit hoofde van de beëindigde effectenleaseovereenkomst, die onder de Duisenberg-regeling valt, aan Dexia een bedrag dient te betalen van € 7.092,82. Ook onderaan deze brief zijn de hiervoor onder 3.7 vermelde verwijzing naar de verbindendverklaring van de Duisenberg-regeling en de mogelijkheid om een opt-outverklaring af te leggen opgenomen.
3.10
In reactie hierop heeft [appellante] bij brief van 18 maart 2007 medegedeeld dat haar overeenkomst reeds in september/augustus 2004 financieel was afgehandeld en dat zij geen schuld meer aan Dexia had. "Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 12 maart jl., deel ik u mede, dat mijn contract reeds in augustus /september 2004 is afgehandeld. In die tijd had ik een hypotheek nodig en is alles toen afgekocht."
3.11
Dexia heeft [appellante] hierop bij brief van 20 april 2007 medegedeeld dat Dexia in haar aan [appellante] gestuurde brief van 22 maart 2005 uitleg heeft gegeven over het nog door [appellante] uit hoofde van de effectenlease-overeenkomst te betalen bedrag, en deze brief met de gecorrigeerde eindafrekening als bijlagen bij haar brief van 20 april 2007 gevoegd
3.12
[appellante] heeft naar aanleiding van die brief op - naar het hof verstaat -
23 april 2007 aan Dexia geschreven: "Graag wil ik een copie van beide contracten met alle correspondentie erover. Indien ik had geweten dat ik moest betalen, voor ruim 2 ½ jaar terug, had ik het heel anders aangepakt en het waarschijnlijk niet afgekocht. Nu stelt u mij na ruim 2 ½ jaar ineens voor het blok om een bedrag van € 9.570,40 even binnen 4 weken te betalen. Sorry maar dat geld heb ik gewoonweg niet. Nooit eerder heb ik ook maar iets van u vernomen dat er nog een schuld stond. Ik neem u dat zeer kwalijk."
3.13
Tussen [appellante] en Dexia is vervolgens uitvoerig gecorrespondeerd over de verschuldigdheid van het bedrag van € 7.092,82 door [appellante]. De gemachtigde van [appellante] heeft Dexia bij brief van 19 oktober 2007 medegedeeld dat de vordering wordt betwist en dat [appellante] zich op grond van de redelijkheid en billijkheid en in het kader van rechtsverwerking niet gehouden acht de door Dexia gestelde vordering te voldoen.
3.14
Dexia heeft haar vordering op [appellante] uit hoofde van de (gewijzigde) WCAM-overeenkomst gecedeerd aan Varde. Bij brief van 10 januari 2008 is namens Varde de overdracht van de desbetreffende vordering aan [appellante] medegedeeld. [appellante] heeft geen gevolg gegeven aan aanmaningen van Varde tot betaling.
4. Aanduiding van het geschil en het beslissingskader na verwijzing
4.1
Varde vordert in dit geding betaling door [appellante] van het bedrag van € 7.092,82, te vermeerderen met rente en kosten. De vordering is door de kantonrechter afgewezen, met als motivering dat tussen partijen in september 2004 een overeenkomst met betrekking tot een restschuld tot stand is gekomen, waarvan Varde geen vernietiging gevorderd heeft. Daarmee is er geen sprake van de door Varde gestelde vaststellingsovereenkomst die rechtstreeks voortvloeit uit de WCAM-beschikking en ontvalt de grondslag aan haar vordering met betrekking tot de hoofdsom.
4.2
Het hof 's-Hertogenbosch heeft de vordering, wat betreft de hoofdsom en de gevorderde rente, evenwel toegewezen. Daartoe overwoog het hof, samengevat, als volgt.
Anders dan de kantonrechter oordeelde, is door toezending van de eindafrekening aan [appellante] en betaling van het daarop vermelde bedrag aan haar, niet een overeenkomst gesloten met betrekking tot de restschuld. De eindafrekening is niet meer en niet minder dan een uit de effectenleaseovereenkomst op Dexia rustende verplichting om bij (tussentijdse) beëindiging van de overeenkomst de balans (de eindafrekening) op te maken van de verkoopopbrengst van de effecten, de gedane betalingen en (het restant van) de lening, en voorts om ingeval per saldo een aan de afnemer toekomend bedrag resteert, dit bedrag over te maken aan de betrokken afnemer. Ingeval een negatief saldo resteert, vloeit uit de effectenleaseovereenkomst voort dat de afnemer dit bedrag als een uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting aan Dexia dient te betalen. Ten tijde van de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst op 27 januari 2007 bestond tussen Dexia en [appellante] derhalve geen overeenkomst met betrekking tot de restschuld als door de kantonrechter aangenomen, noch een beëindigingsovereenkomst zoals door [appellante] gesteld.
4.2.1
[appellante] kon in elk geval na ontvangst van de brief van 12 maart 2007 bekend zijn met haar schade, zodat zij vanaf dat moment als gerechtigde tot een vergoeding als bedoeld in de WCAM-overeenkomst had te gelden en daaraan gebonden was. Ingevolge art. 7:908 lid 3 BW kunnen ook toekomstige benadeelden (degenen die pas na de aankondiging met hun schade bekend konden zijn) na het bekend worden van hun schade zich aan de verbindendheid van de WCAM-overeenkomst onttrekken. [appellante] moet in elk geval na ontvangst van de brief van Dexia van 12 maart 2007 op de hoogte zijn geweest van de verbindendverklaring van de Duisenberg-regeling en van de mogelijkheid om zich hieraan te onttrekken. Nu [appellante] geen opt-outverklaring heeft ingediend nadat zij bekend was geworden met haar schade, is zij wat betreft de gevolgen van de door haar gesloten effectenleaseovereenkomst gebonden aan de WCAM-overeenkomst. Dit betekent dat zij zich thans niet meer erop kan beroepen dat zij op grond van de redelijkheid en billijkheid en in verband met rechtsverwerking niet gehouden is de vordering van Dexia (thans Varde) te voldoen.
4.2.2
Genoemd hof heeft de meergevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
4.3
[appellante] heeft van dat arrest cassatie ingesteld. Varde is in cassatie niet verschenen. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof 's-Hertogenbosch dat door toezending van de eindafrekening aan [appellante] en betaling van het daarop vermelde bedrag aan haar, niet een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de restschuld, in stand gelaten.
4.4
De Hoge Raad heeft evenwel de verwerping door het hof 's-Hertogenbosch van het beroep op de redelijkheid en billijkheid, het vertrouwensbeginsel en rechtsverwerking gecasseerd. Voor deze beroepen heeft de WCAM-overeenkomst geen betekenis. Genoemde verweren zijn immers niet gegrond op een vordering van [appellante] voortvloeiend uit of verband houdend met de geldigheid, het aangaan en de uitvoering van de effectenleaseovereenkomst en de wijze waarop daarvoor reclame is gemaakt of anderszins het aangaan daarvan is bevorderd, aldus de Hoge Raad.
4.5
De in cassatie niet of tevergeefs bestreden oordelen zijn in gewijsde gegaan en het hof is daaraan gebonden. Dit brengt met zich dat het vonnis van de kantonrechter niet ongewijzigd in stand kan blijven nu de door de kantonrechter toegepaste redenering door het Hof 's-Hertogenbosch terecht is vernietigd. Het hof dient opnieuw te oordelen op het beroep van [appellante] dat Varde in strijd met redelijkheid en billijkheid en het vertrouwensbeginsel handelt c.q. haar recht om betaling van de restschuld te vorderen heeft verwerkt. In dat verband staat vast dat de brief van 22 maart 2005 [appellante] niet heeft bereikt en dat van dat niet-bereiken [appellante] geen verwijt kan worden gemaakt (arrest Hof 's-Hertogenbosch rechtsoverweging 4.6.4.).
Voorts is, voor zover Varde haar vordering tot vergoeding van de incassokosten handhaaft, die vordering niet toewijsbaar omdat de afwijzing daarvan door het hof 's-Hertogenbosch in cassatie niet is bestreden.
5. De beoordeling van het beroep op rechtsverwerking c.q. handelen in strijd met redelijkheid en billijkheid en het vertrouwensbeginsel
5.1
De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest, in navolging van het daartoe gedane beroep van [appellante], verwezen naar zijn arrest van 28 oktober 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1509, Citronas-Rotterdam. Dit betrof een geschil over een naheffing voor geleverde elektriciteit omdat volgens de elektriciteitsleverancier meer elektriciteit was geleverd dan op de gezonden afrekeningen in rekening was gebracht. De afnemer beriep zich op de toegezonden rekeningen. De Hoge Raad heeft toen overwogen dat met alle omstandigheden van het geval worden rekening gehouden, zoals de tekst van de afrekening en in het bijzonder de mate waarin daaruit valt af te leiden dat zij een definitief karakter draagt, de mate waarin de afrekening overeenstemt met voorafgaande afrekeningen, de deskundigheid van de afnemer en in verband daarmee diens vermogen om te begrijpen dat de in de afrekening vermelde hoeveelheid geleverde elektriciteit niet juist kon zijn, alsmede een eventueel nadeel voor de afnemer indien hij alsnog zou moeten betalen voor de niet in rekening gebrachte elektriciteit.
5.2
[appellante] heeft in haar memorie na verwijzing aangegeven dat zij redelijkerwijs mocht vertrouwen op de juistheid van de aan haar toegestuurde eindafrekening, dat zij geen enkele deskundigheid had op het gebied van effectenleaseovereenkomsten, dat Dexia het op de eindafrekening genoemde bedrag naar haar rekening had overgemaakt en bij het BKR had opgeven dat de effectenleaseovereenkomst was beëindigd. Dexia heeft haar eerst jaren later bericht dat een en ander op een vergissing berust. In haar nadere akte heeft zij daaraan nog toegevoegd dat [appellante] het ontvangen bedrag allang heeft uitgegeven en met terugbetaling geen rekening heeft hoeven houden. Dit laatste punt is op zich niet nieuw, het hof verwijst naar de onder 3.10 aangehaalde brief van 18 maart 2007.
5.3
Volgens Varde rechtvaardigt enkel tijdsverloop geen beroep op rechtsverwerking en is van enig opgewekt vertrouwen ten gevolge van de toezending van de eindafrekening van 1 september 2004 geen sprake. Blijkens de omschrijving van de vooruitbetaling door [appellante] en [partner] hebben zij kort voordien, op 21 juli 2004, een vooruitbetaling gedaan van in totaal €19.140,80 die 50-50 verdeeld moest worden over beider effectenleaseovereenkomsten, dus € 9.570 voor die van [appellante]. Zij had moeten zien dat de hele vooruitbetaling op haar eindafrekening is verwerkt.
5.4
Het hof stelt vast dat [appellante] zich niet enkel op tijdsverloop heeft beroepen, doch dat zij daarnaast een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen en op handelen overeenkomstig dat vertrouwen aan dit verweer tegen de vordering van Varde ten grondslag heeft gelegd. Uit het door Varde als productie 1 bij de memorie van grieven overgelegde rekeningafschrift van de derdenrekening van notariskantoor Lanen te Oudenbosch d.d. 21 juli 2007 blijkt dat vanaf die derdenrekening een bedrag van € 19.140,80 is overgeschreven naar Dexia met de opmerking "Telegiro zonder advies, vooruitbetaling ovk [nummer 1] E9570 en vooruitbetaling ovk [nummer 2] E9570". Deze betaling vanaf de derdenrekening van een notariskantoor is verenigbaar met de stelling van [appellante] dat het bedrag feitelijk al begin juni 2007 van de rekening van [appellante] en [partner] is afgeschreven.
5.5
De toegezonden eindafrekening van 1 september 2004 zag er (zonder briefhoofd) als volgt uit:
Eindafrekening
Mevrouw [appellante]
[adres]
[postcode] [woonplaats 2]
Product: 10 = 20 Effect
Contractnummer: [nummer 3]
Relatienummer: [1]
Koers(en) per: 01 -09-2004
Fondsen Aantal Koers Waarde
Euro Effect Certificaat 2,79 € 2914,64 € 8.121,21
Opbrengst verkoop € 8.121,21
Restitutie vooruitbetaling Bij € 9.435,15
Tegoeden contract [nummer 1] Bij € 9.570,07
Subtotaal bij: € 27.126,43
202 Resterende termijnen à € 136,13 Af € 27.498,26
Contant gemaakt tegen 5,00% Af € 18.716,17
Eerste aflossingstermijn Af € 45,38
Contant gemaakte restant hoofdsom Af € 5.161,40
Subtotaal af: € 51.421,21
Totaal nog door u te ontvangen / dan wel her te beleggen € 3.203,48
5.6
De volgens Dexia juiste eindafrekening (nog zonder toepassing van de Duisenbergkorting), luidt als volgt:
Eindafrekening
Mevrouw [appellante]
[adres]
[postcode] [woonplaats 2]
Product: 10 = 20 Effect
Contractnummer: [nummer 1]
Relatienummer: [1]
Koers(en) per: 07-09-2004
Fondsen Aantal Koers Waarde
Euro Effect Certificaat 2,79 € 2914,64 € 8.121,21
Opbrengst verkoop € 8.121,21
Restitutie vooruitbetaling Bij € 9.435,15
Subtotaal bij € 17.556,36
202 Resterende termijnen à € 136,13 Af € 27.498,26
Contant gemaakt tegen 5,00% Af € 18.716,17
Eerste aflossingstermijn Af € 45,38
Reeds door u ontvangen Af € 3.203,48
Contant gemaakte restant hoofdsom Af € 5.161,40
Subtotaal af: € 27.126,43
Totaal nog door u te voldoen € 9.570,07
5.7
Uit niets blijkt dat Dexia bij de toegezonden eerste afrekening nog enige verdere toelichting heeft gevoegd.
5.8
Het hof verwerpt de stelling van Varde dat [appellante] uit deze eindafrekening van 1 september 2004 eenvoudigweg had kunnen afleiden dat de vooruitbetaling dubbel was verwerkt. Immers in de eindafrekening komt noch het bedrag van € 19.140,80 noch tweemaal een bedrag van € 9.570,- voor met eenzelfde omschrijving.
Uit de tweede eindafrekening volgt dat volgens Dexia de restitutie van de vooruitbetaling slechts voor een bedrag van € 9.435,15 in de afrekening wordt betrokken. Elke uitleg over het verschil tussen het volgens Dexia zelf daarvoor gestorte bedrag van € 9.570, - en dit bedrag ontbreekt. Klaarblijkelijk is in de optiek van Dexia (en Varde) in de op
1 september 2004 toegezonden afrekening het bedrag van € 9.570,07 met als omschrijving tegoeden contract [nummer 1] ten onrechte opgenomen. Nu daarbij wel het juiste contractnummer van [appellante] is opgenomen en de omschrijving niets met restitutie en vooruitbetaling van doen heeft, kan het hof Varde niet volgen in haar stelling dat het voor [appellante] direct helder had moeten zijn dat dit de restitutie van de vooruitbetaling van het contract van haar partner, met contractnummer [nummer 2] betrof. Het hof laat nog daar dat de 7 Eurocent waarop het bedrag eindigt evenmin door Varde op wat voor manier dan ook maar is verklaard. Het hof onderschrijft derhalve niet het standpunt van Varde dat het voor [appellante] duidelijk had moeten zijn dat Dexia een fout had gemaakt in de eindafrekening. De eindafrekening is verre van helder en ontbeert node een toelichting. Dat Dexia met onbegrijpelijke bedragen werkt en niet voor een duidelijke uitleg heeft zorggedragen, dient voor rekening van Varde te blijven.
5.9
Ook de stelling van Varde dat [appellante] op grond van de overeenkomst een totale leasesom verschuldigd was van € 44.508,59 kan haar niet baten. Volgens Varde had [appellante] uit dat bedrag moeten afleiden dat de eindafrekening niet juist was. Het hof overweegt dat dit bedrag de totale leasesom is bij een regelmatige looptijd. Vaststaat dat deze leaseovereenkomst regulier tussentijds is beëindigd. Artikel 3 van de overgelegde leaseovereenkomst bevat de bepaling dat alsdan een korting van 50% wordt verleend op de resterende maandtermijnen. Die korting komt in de overlegde eindafrekeningen niet voor.
De stelling van Varde dat de toegepaste contantmaking in het voordeel van [appellante] is, kan het hof bepaald niet volgen. Immers het totaal van de resterende termijnen bedraagt volgens beide overgelegde eindafrekeningen € 27.498,26. Bij een korting van 50% komt dit neer op een bedrag van € 13.749,13. Dexia heeft evenwel een bedrag van € 18.716,17 in rekening gebracht. Het hof acht ook in dit licht de stelling van Varde niet navolgbaar dat [appellante] uit de omschrijving van de leasesom uit de overeenkomst had moeten begrijpen dat zij een grotere schuld aan Dexia had dan uit de eindafrekening blijkt.
5.10
Uit de overgelegde correspondentie blijkt voldoende dat [appellante] zich door de handelwijze van Dexia op het verkeerde been gezet voelde en zij er in september 2004 vanuit ging dat alles was geregeld en daar ook vanuit mocht gaan. Het komt naar 's hofs oordeel, gelijk ook het hof 's-Hertogenbosch op dat punt al had overwogen, voorts voor rekening van Dexia dat zij per gewone brief zonder adresverificatie haar eigen veronderstelde fouten aan [appellante] heeft kenbaar gemaakt, hoewel Dexia uit de afschrijving van een notariële derdenrekening had kunnen afleiden dat de woonsituatie van [appellante] wel eens zou kunnen gaan wijzigen. Daarna heeft zij, bij haar brief van 22 februari 2007 die wel aan het nieuwe juiste adres van [appellante] was gericht, nogmaals bericht dat [appellante] € 0,00 aan Dexia diende te betalen. Eerst op 12 maart 2007 heeft Dexia echt werk getracht te maken van haar stelling dat [appellante] toch nog enig bedrag aan haar schuldig was, overigens zonder ooit een deugdelijke, begrijpelijke eindafrekening met voldoende toelichting aan [appellante] te doen toekomen.
De slotsom
5.11
Het hof is van oordeel dat in het licht van al deze feiten en omstandigheden het beroep van [appellante] op bij haar gewekt vertrouwen slaagt, en daarmee ook het beroep op rechtsverwerking / handelen in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter, met verbetering van gronden, bekrachtigen en Varde in de kosten van het hoger beroep, daaronder begrepen de procedure na verwijzing veroordelen, te begroten op 3 punten naar tarief I.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te [woonplaats 1] van 19 november 2008 met verbetering van gronden;
veroordeelt Varde in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] vastgesteld op € 1.896, - voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 72,25 voor verschotten;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.M.A. Wind en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
20 januari 2015.