Rb. Rotterdam, 16-05-2007, nr. 242272 / HA ZA 05-2016
ECLI:NL:RBROT:2007:BA6186
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
16-05-2007
- Zaaknummer
242272 / HA ZA 05-2016
- LJN
BA6186
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2007:BA6186, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 16‑05‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2010:BM3475, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 16‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Verzet tegen dwangbevel tot inning van een dwangsom.Vordering wordt afgewezen.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 242272 / HA ZA 05-2016
Uitspraak: 16 mei 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser sub 1],
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
opposanten,
procureur mr. H.L. Verweel,
advocaat mr. E. Lolcama te Spijkenisse,
- tegen -
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
geopposeerde,
procureur mr. R.W. van Harmelen,
advocaat mr. S.C. Borger te Rotterdam.
Opposanten blijven hierna afzonderlijk aangeduid als "[eiser sub 1]" respectievelijk "[eiser sub 2]" en gezamenlijk als "[eisers]". Geopposeerde blijft hierna aangeduid als "de gemeente".
1. Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- -
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 1 maart 2006, waarbij de incidentele vordering van de gemeente om de schorsing van de tenuitvoerlegging van de op 9 november 2004 uitgevaardigde dwangbevelen op te heffen, is afgewezen;
- -
conclusie van repliek, met producties;
- -
conclusie van dupliek;
- -
pleitnotities aan de zijde van [eisers].;
- -
notities schriftelijk pleidooi aan de zijde van de gemeente;
- -
pleitnotities in de tweede termijn aan de zijde van [eisers].;
- -
antwoordnotities schriftelijk pleidooi aan de zijde van de gemeente.
2. De verdere beoordeling
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- a)
Bij besluiten van 6 mei 2004 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie aan [eiser sub 1] en aan [eiser sub 2] een aanschrijving gezonden, die - voor zover relevant - als volgt luidt:
“Gelet op het bovenstaande en artikel 125 Gemeentewet, artikel 40 lid 1, van de Woningwet en de artikelen 5:32 t/m 5:36 Algemene wet bestuursrecht schrijven wij u onder oplegging van een last onder dwangsom aan om binnen twaalf weken na verzenddatum van deze beschikking een einde te maken aan de illegale situatie. Dit dient te gebeuren door:
de containers op het perceel [adres] te verwijderen en verwijderd te houden.
De dwangsom bedraagt hierbij een bedrag van € 80.000,--,- ineens (tachtigduizend euro). Indien wij na afloop van de hierboven gestelde termijn constateren dat de illegale situatie niet geheel ongedaan is gemaakt, zult u dit bedrag verbeuren.”
- b)
Naar aanleiding van een verzoek van [eisers]. als bedoeld in artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) om de besluiten van de gemeente van 6 mei 2004 inhoudende oplegging van een last onder dwangsom te schorsen, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank (sector bestuursrecht) bij uitspraak van 26 juli 2004 onder meer als volgt overwogen:
“De gestelde termijn van 12 weken, gedurende welke verzoekers de last kunnen uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd, acht de voorzieningenrechter niet in strijd met het recht. Ter zake van deze begunstigingstermijn, die op 29 juli 2004 afloopt, merkt de voorzieningenrechter nog op dat (de vertegenwoordiger van) verweerder ter zitting heeft aangegeven bereid te zijn een ordemaatregel te treffen in die zin dat verzoekers extra tijd wordt gegund om na de uitspraak de zeecontainers te verwijderen. Verweerder zal gedurende twee weken na de uitspraak geen controle op de aanwezigheid van de zeecontainers uitvoeren.”
- c)
Blijkens een notitie d.d. 18 augustus 2004 is tijdens een controle op 16 augustus 2004 op het terrein van [eisers]. door de bouwinspecteur van de afdeling handhaving van de gemeente Rotterdam rond 14.00 uur het volgende geconstateerd:
“De aan de achterzijde geplaatste containers zijn nog aanwezig, in twee van deze units werden werkzaamheden verricht (reparatie auto).
De rest vermoedelijk in gebruik voor opslag.”
- d)
Het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie heeft bij besluiten van 9 november 2004 tegen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dwangbevelen uitgevaardigd, die zijn betekend op 11 januari 2005, inhoudende het bevel tot het betalen van € 80.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente, de incassokosten en de kosten tot inning van de dwangsom.
- e)
Nadat het door [eisers]. gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 6 mei 2004 ongegrond is verklaard, hebben [eisers]. tegen deze besluiten op bezwaar beroep ingesteld. De enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken van deze rechtbank heeft dit beroep van [eisers]. ongegrond verklaard bij uitspraak van 30 maart 2005.
- f)
Bij uitspraak van 12 april 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het door [eisers]. ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van 30 maart 2005 van deze rechtbank ongegrond verklaard.
- g)
De betreffende containers op het terrein van de [adres] zijn in de week van 8 augustus 2005 door of namens [eisers]. verwijderd.
2.2
De rechtbank stelt voorop dat [eisers]. de tegen de dwangsombesluiten openstaande rechtsgang hebben doorlopen en dat de besluiten in stand zijn gebleven. Derhalve dient de rechtbank er in deze verzetsprocedure vanuit te gaan dat de dwangsombesluiten zowel wat hun inhoud als wat hun wijze van tot stand komen betreft in overeenstemming zijn met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. Dit wordt ook wel het beginsel van de formele rechtskracht genoemd.
2.3
[eisers]. stellen dat in casu de formele rechtskracht wordt doorbroken omdat zij bij verzoekschrift van 4 oktober 2006 hun geschil aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) hebben voorgelegd en er derhalve nog geen onherroepelijke eindbeslissing is. Dit betoog treft geen doel. De enkele omstandigheid dat [eisers]. hun geschil hebben voorgelegd aan het EHRM staat er niet aan in de weg dat de rechtbank in deze procedure uit moet gaan van de onaantastbaarheid – de formele rechtskracht – van de dwangsombesluiten.
2.4
Voor een uitzondering op het beginsel van de formele rechtskracht is in een geval als het onderhavige alleen plaats indien moet worden geoordeeld dat in de procedure bij de bestuursrechter die het bestreden besluit in stand heeft gelaten, is gehandeld in strijd met een fundamenteel rechtsbeginsel waardoor niet meer gesproken kan worden van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
2.5
Niet is gesteld noch is gebleken dat de bestuursrechter in eerste dan wel in tweede aanleg heeft gehandeld in strijd met een fundamenteel rechtsbeginsel waardoor niet meer gesproken kan worden van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Indien en voor zover [eisers]. hebben bedoeld te stellen dat sprake is van een dergelijke schending omdat de lasten onder dwangsom jegens hen een punitief karakter hebben (aangezien zij geen overtreders en machthebbers zijn en zij dus niet aan de last kunnen voldoen) en derhalve op grond van artikel 6 EVRM de strafrechtelijke waarborgen in acht hadden moeten worden genomen, hetgeen niet is gebeurd, verwerpt de rechtbank deze stelling. Voor het aannemen van de stelling dat de dwangsombesluiten jegens [eisers]. een punitief karakter hebben, dient eerst te worden aangenomen dat [eisers]. niet als overtreders zijn aan te merken. Hiervoor bestaat geen aanleiding. De bestuursrechter heeft in beroep en opnieuw in hoger beroep overwogen dat [eisers]. als overtreders zijn aan te merken. Door [eisers]. zijn in het kader van de onderhavige procedure geen argumenten aangevoerd die niet reeds door de bestuursrechters in hun beoordeling zijn betrokken. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [eisers]. als overtreders zijn aan te merken en dat zij derhalve aan de last konden voldoen. Derhalve kunnen de dwangsombesluiten niet worden aangemerkt als maatregelen met een punitief karakter en is er geen sprake van schending van enige strafrechtelijke waarborg.
2.6
Het voorgaande brengt mee dat de stellingen van [eisers]. die strekken tot het buiten effect stellen van de dwangbevelen wegens inhoudelijke bezwaren tegen de dwangsombesluiten op de formele rechtskracht van deze dwangsombesluiten afstuiten.
2.7
De beoordeling beperkt zich tot de vraag of de opgelegde lasten door [eisers]. zijn overtreden zodat dwangsommen zijn verbeurd en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, of de gemeente in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot invordering van de dwangsommen.
Dwangsommen verbeurd
2.8
Naar de rechtbank begrijpt, stellen [eisers]. bij conclusie van repliek onder 7 e.v. ter zake het volgende. De begunstigingstermijn is op 29 augustus 2004 verstreken. Omdat de gemeente alleen op 16 augustus 2004 heeft geconstateerd dat de zeecontainers nog aanwezig waren en na afloop van de begunstigingstermijn en voorafgaand aan de besluiten tot uitvaardiging van de dwangbevelen op 9 november 2004 door de gemeente niet (opnieuw) is gecontroleerd op aanwezigheid van de containers stond op het moment van verbeurte van de dwangsommen onvoldoende vast dat [eisers]. de hen opgelegde last hadden overtreden. [eisers]. suggereren in dit verband dat de containers mogelijk tijdelijk zijn verwijderd en nadien zijn teruggeplaatst.
De gemeente heeft bij conclusie van dupliek ter zake het volgende aangevoerd. Uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juli 2004 volgt dat de gemeente – in weerwil van de begunstigingstermijn die op 29 juli 2004 afliep – heeft toegezegd binnen twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter geen controles uit te voeren, zodat in die periode geen sprake zou zijn van verbeurte van een dwangsom. Aangezien de uitspraak werd gedaan op 23 juli 2004 kon de gemeente gelet op haar toezegging eerst na 6 augustus 2004 via een controle constateren of (per 30 juli 2004) dwangsommen zouden zijn verbeurd. Aangezien bij een controle op 16 augustus 2004 bleek dat de containers nog aanwezig waren, hebben [eisers]. in de visie van de gemeente per 30 juli 2004 dwangsommen verbeurd.
De rechtbank acht het namens de gemeente ingenomen standpunt, dat door [eisers]. niet is weersproken, juist.
De rechtbank wijst er in dit verband bovendien op dat namens [eisers]. niet is gesteld en dat ook niet is gebleken dat de zeecontainers vóór 29 augustus 2004 verwijderd zijn geweest zodat zelfs als wordt uitgegaan van de door [eisers]. gestelde afloop van de begunstigingstermijn op 29 augustus 2004 dit niet tot de conclusie kan leiden dat zij wel aan de hen opgelegde last hebben voldaan. Voor zover [eisers]. meenden dat zij wel aan de hen opgelegde last hadden voldaan, lag het op hun weg om dat voldoende gemotiveerd – en eventueel gedocumenteerd – te stellen. De enkele suggestie dat de zeecontainers mogelijk tijdelijk zijn verwijderd en nadien zijn teruggeplaatst, zonder dat deze suggestie op enige wijze wordt geconcretiseerd, is daartoe onvoldoende.
2.9
Het voorgaande in aanmerking nemende, is de rechtbank van oordeel dat de gemeente zich terecht op het standpunt stelt dat [eisers]. de opgelegde dwangsommen hebben verbeurd.
Toetsing invorderingsbesluit
2.10
[eisers]. stellen zich op het standpunt dat invordering van de dwangsommen door de gemeente niet (meer) kan plaatsvinden omdat de overtreding inmiddels is beëindigd en dus het beoogde doel, namelijk reparatie, is bereikt.
2.11
De rechtbank stelt voorop dat dwangsommen van rechtswege worden verbeurd doordat niet binnen de gestelde termijn (volledig) wordt voldaan aan de last. Zou dit anders zijn dan zouden de dwangsombesluiten het karakter van dwangmiddel al snel verliezen. Dit neemt niet weg dat bijzondere omstandigheden denkbaar zijn waarin het niet gerechtvaardigd is tot inning van de (gehele of gedeeltelijke) dwangsom over te gaan.
2.12
Een dergelijke bijzondere omstandigheid is naar het oordeel van de rechtbank niet de door [eisers]. gestelde omstandigheid dat de illegale situatie na de verbeurte van de dwangsommen alsnog is beëindigd. Door het enige tijd na afloop van de begunstigingstermijn opheffen van de illegale situatie, worden de dwangsombesluiten niet alsnog onrechtmatig. Er is derhalve geen enkele reden om de uitvoering van deze besluiten niet gerechtvaardigd te achten.
2.13
Een dergelijke omstandigheid is evenmin dat de aan de orde zijnde dwangsombesluiten nog onder de internationale rechter zijn en dringende redenen voor het desalniettemin uitvoeren van deze besluiten ontbreken.
Zoals de rechtbank hiervoor onder 2.3 reeds heeft overwogen, staat het bij het EHRM ingestelde beroep niet aan de formele rechtskracht van de dwangsombesluiten in de weg. Er is geen reden om aan te nemen dat deze omstandigheid wel in de weg staat aan het uitvoeren van de dwangsombesluiten.
2.14
Een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld zou eventueel kunnen zijn gelegen in een nieuwe ontwikkeling waarmee geen rekening kon worden gehouden bij het opleggen van de last onder dwangsom. Dergelijke nieuwe ontwikkelingen hebben [eisers]. niet gesteld en zijn de rechtbank ook niet gebleken.
Dwangsom disproportioneel
2.15
[eisers]. hebben voorts betoogd dat de verbeurde dwangsommen van in totaal € 160.000,-- in geen enkele verhouding staan tot de objectieve geringe ernst van de overtreding (kleine objecten, weinig uitstraling, milieueffecten hebben geen rol gespeeld) en zij verzoeken om deze reden om de dwangsommen te matigen. Terzake overweegt de rechtbank als volgt.
De bedragen van de dwangsommen maken onderdeel uit van de dwangsombesluiten die, naar de rechtbank hiervoor reeds heeft vastgesteld, formele rechtskracht hebben.
Zowel in de procedure bij de rechtbank (sector bestuursrecht) als in de procedure bij de Raad van State heeft de bestuursrechter geoordeeld dat de in de dwangsombesluiten vastgestelde bedragen in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. De rechtbank neemt de bedragen van de dwangsommen derhalve als vaststaand aan.
2.16
Het bovenstaande in aanmerking nemende, zal de vordering van [eisers]. worden afgewezen.
2.17
[eisers]. zullen als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de gemeente.
3. De beslissing
De rechtbank,
in oppositie
wijst af de vordering van [eisers].;
veroordeelt [eisers]. in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente bepaald op € 244,-- aan vast recht en op € 1.356,-- aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker.
Uitgesproken in het openbaar.
- 1582.