Hof 's-Gravenhage, 04-05-2010, nr. 105.007.028/01
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM3475
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
04-05-2010
- Magistraten
Mrs. M.L. Vierhout, G. Dulek-Schermers, F. Waardenburg
- Zaaknummer
105.007.028/01
- LJN
BM3475
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM3475, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 04‑05‑2010
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2007:BA6186, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2006:AV6535, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BT7504, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 04‑05‑2010
Inhoudsindicatie
Verzet tegen dwangsombesluit gemeente; illegale containers; diverse formele perikelen; verhouding civiele rechter en bestuursrechter.
Mrs. M.L. Vierhout, G. Dulek-Schermers, F. Waardenburg
Partij(en)
Arrest van de eerste civiele kamer
gewezen in de zaak van:
- 1.
[Naam],
- 2.
[Naam],
beiden wonende te [plaats],
appellanten,
hierna tezamen: [appellant],
advocaat: mr. E. Lolcama te 's‑Gravenhage,
tegen
de gemeente Rotterdam
(deelgemeente Overschie),
zetelend te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna: de Gemeente,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te 's‑Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 7 augustus 2007 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het (eind)vonnis van 16 mei 2007, door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] tien grieven tegen het vonnis aangevoerd, die de Gemeente bij memorie van antwoord heeft bestreden. Vervolgens hebben partijen hun standpunten ter zitting van het hof van 12 april 2010 nader toegelicht. Tot slot hebben partijen het hof gevraagd aan de hand van een kopie van hun procesdossiers arrest te wijzen.
Beoordeling van het hoger beroep
uitgangspunten
1.
In hoger beroep kan van de onder 2.1 in het vonnis vastgestelde feiten worden uitgegaan nu hiertegen geen grieven zijn gericht.
2.
In hoger beroep gaat het om de vraag, kort weergegeven, of:
- —
een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht gerechtvaardigd is;
- —
[appellant] als overtreder in de zin van artikel 5:32 Awb kan worden aangemerkt;
- —
de dwangsommen zijn verbeurd;
- —
de Gemeente in redelijkheid tot de invordering van de dwangsommen heeft kunnen besluiten.
3.
De rechtbank is in het vonnis tot de volgende oordelen gekomen:
- —
de dwangsombesluiten hebben formele rechtskracht verkregen en voor een uitzondering op dit beginsel is in dit geval geen plaats, zodat op de inhoudelijke bezwaren tegen deze besluiten niet door de civiele rechter in een verzetprocedure kan worden ingegaan (rechtsoverwegingen 2.2 en 2.6);
- —
de Gemeente heeft zicht terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] de opgelegde dwangsommen heeft verbeurd nu [appellant] niet binnen de gestelde termijn aan de last heeft voldaan. Van een bijzondere omstandigheid die de inning van de dwangsommen in de weg staat, is geen sprake (rechtsoverweging 2.10 en volgende);
- —
de bestuursechter heeft geoordeeld dat de in de dwangsombesluiten vastgestelde bedragen in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de oplegging van de dwangsommen, zodat de bedragen van de dwangsommen niet als disproportioneel zijn aan te merken en deze bedragen door de civiele rechter als vaststaand moeten worden aangenomen (rechtsoverweging 2.15);
Tot slot heeft de rechtbank de vordering van [appellant] om de dwangbevelen buiten effect te stellen, dan wel om de bedragen van de dwangsombesluiten te matigen, afgewezen.
formele rechtskracht
4.
De eerste, tweede en derde grief zijn gericht tegen de oordelen van de rechtbank in de rechtsoverwegingen 2.2, 2.4, 2.5 en 2.6 omtrent de formele rechtskracht van de dwangsombesluiten.
In zijn toelichting op de grieven — in het bijzonder op de eerste grief onder a tot en met o — heeft [appellant], samengevat en voor zover van belang, de volgende standpunten ingenomen:
- a.
In rechtsoverweging 2.4 heeft de rechtbank de mogelijkheid om een uitzondering op de formele rechtskracht te maken te beperkt opgevat. Naast de door de rechtbank vermelde uitzondering dat in de bestuursrechtelijke procedure in strijd met een fundamenteel rechtsbeginsel is gehandeld waardoor niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak, zijn de volgende uitzonderingen op dit beginsel aanvaard:
- —
bijkomende klemmende omstandigheden;
- —
erkenning van onrechtmatigheid door de Gemeente;
- —
aan de bestreden besluiten voorafgaand feitelijk handelen van de Gemeente.
- b.
Er is sprake van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel in de bestuursrechtelijke procedure, nu de bestuursrechter de vraag wie de containers heeft geplaatst niet heeft gesteld en beantwoord. Hiervoor ontbreekt het bewijs. Een last onder dwangsom kan alleen worden opgelegd aan een overtreder die tevens machthebber is. Dit volgt uit artikel 5:32, eerste lid, Awb. Hierbij geldt als overtreder degene die opdracht tot plaatsing van de containers heeft gegeven. Deze vraag is nooit beantwoord. De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft de beantwoording van deze vraag in haar uitspraak van 12 april 2006 omzeild, terwijl de Gemeente hiernaar, voorafgaande aan de dwangsombesluiten, geen onderzoek heeft gedaan. Niettemin is de Gemeente tot de conclusie gekomen dat [appellant] als overtreder moet worden aangemerkt.
- c.
In het bijzonder voor [appellant sub 2] geldt dat hij door de Gemeente ten onrechte met [appellant sub 1] wordt vereenzelvigd, terwijl hij met de containers geen enkele feitelijke of juridische betrokkenheid heeft gehad. Hij is nooit eigenaar van het terrein of van de containers geweest en hij heeft de containers niet op het terrein geplaatst. Ook heeft hij het niet in zijn macht om de containers te verwijderen. Zijn bedrijf ‘Oberon’ heeft hij al sinds eind 2000 beëindigd. Daarom kan hij niet als overtreder of machthebber in de zin van artikel 5:32 Awb worden aangemerkt.
- d.
Zolang niet vaststaat wie opdracht tot plaatsing van de containers heeft gegeven, mag evenmin ervan worden uitgegaan dat [appellant sub 1] overtreder in de zin van deze bepaling is. Dit geldt temeer nu de zakenrechtelijke zeggenschap over het perceel ten tijde van de plaatsing van de containers bij de moeder van [appellant] berustte, mevrouw […]. [appellant sub 2] heeft de nalatenschap van zijn moeder verworpen, zodat hij nooit enige zakenrechtelijke zeggenschap over het terrein heeft verkregen. [appellant sub 1] deelt zijn zakenrechtelijke zeggenschap met de andere erven […] en de vereniging ‘Autohobbyclub Kleiweg’, terwijl de gebruikers in privaatrechtelijke zin over de containers mochten beschikken. Bij een gedeeld overtrederschap en machthebberschap dienen alle deelverantwoordelijken te worden aangeschreven.
- e.
De rechtmatigheid van het handhavingstraject hangt niet alleen af van de vraag of [appellant] als overtreder kan worden beschouwd, maar ook of hij als machthebber is aan te merken. Een overtreder die geen machthebber is kan niet aan de last voldoen en hoeft dit ook niet te doen. Hierdoor werkt de last als straf. [appellant sub 2] had geen feitelijke en juridische zeggenschap en P.A. deelt de juridische zeggenschap met anderen aan wie geen last is opgelegd. Hierbij is verder van belang dat [appellant] inmiddels door de strafrechter is vrijgesproken van enige relevante betrokkenheid bij het terrein.
- f.
Dit punitief karakter van de dwangsombesluiten heeft geleid tot een ‘criminal charge’ (strafrechtelijke vervolging) zonder dat de in dat geval de krachtens artikel 6 EVRM en artikel 14 BUPO vereiste strafrechtelijke waarborgen in acht zijn genomen. De procedure in het bestuursrecht voldoet niet aan deze waarborgen, in het bijzonder niet met betrekking tot het bewijs. Dit betekent dat de rechtbank niet mocht afgaan op het oordeel van de bestuursrechter, maar een eigen toetsing diende uit te voeren.
- g.
De Gemeente heeft erkend dat de containers inmiddels zijn verwijderd. De verwijdering van de containers heeft het handhavingstraject alsnog punitief gemaakt, nu het beoogde doel hiermee is bereikt. Ook deze omstandigheid staat een (verdere) invordering van de dwangsommen in de weg dan wel noopt tot een matiging van de in te vorderen bedragen.
- h.
De Gemeente heeft nooit bestreden dat zij geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag wie de containers heeft geplaatst, voorafgaande aan de dwangsombesluiten. Hiermee heeft de Gemeente in feite erkend dat bij de oplegging van de dwangsombesluiten is afgeweken van het betrokken wettelijke kader en dat deze besluiten daarom onrechtmatig zijn opgelegd. Ook deze erkenning doorbreekt de formele rechtskracht van de dwangsombesluiten. Bovendien gaat het bij de wettelijke regeling dat een last onder dwangsom alleen aan de overtreder kan worden opgelegd, om de bevoegdheid tot oplegging van de last. De formele rechtskracht strekt zich niet uit tot bevoegdheidsgebreken. Als een dwangsombesluit onbevoegd is opgelegd, mag in het civiele recht niet van de rechtmatigheid ervan worden uitgegaan.
- i.
Op grond van dit een en ander dient een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht te worden aanvaard. In ieder geval vormen voormelde omstandigheden een beletsel voor (verdere) invordering of nopen deze omstandigheden tot matiging van de in te vorderen bedragen.
5.
De Gemeente heeft tegenover de eerste, tweede en derde grief, kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd:
- a.
De dwangsombesluiten hebben formele rechtskracht verkregen door de uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 12 april 2006. Het hof dient daarom in deze verzetprocedure uit te gaan van de rechtmatigheid van de dwangsombesluiten. Er is geen sprake van bijkomende omstandigheden die een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht van de dwangsombesluiten rechtvaardigen. De door [appellant] hiervoor aangevoerde omstandigheden zijn alle in de bestuursrechtelijke procedures aan de orde gesteld en door de bestuursrechter verworpen. Hierna is de bestuursrechter tot het oordeel gekomen dat [appellant] als overtreder is aan te merken en dat de besluiten terecht aan [appellant] zijn gericht. [appellant] heeft ook in deze civiele verzetprocedure geen feiten en omstandigheden gesteld die een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht rechtvaardigen of de uitspraak van de bestuursrechter ontkrachten.
- b.
De besluiten hebben geen punitief karakter. De dwangsom is als prikkel bedoeld om de geconstateerde wetsovertreding te beëindigen. Dit wordt niet anders als de wetsovertreder eerst na het verbeuren van de dwangsom een einde aan de overtreding maakt. Bij de oplegging en invordering van de dwangsommen hoeft daarom niet aan strafrechtelijke waarborgen te worden voldaan.
6.
Bij de beoordeling van de grieven stelt het hof het volgende voorop. De in de Awb geregelde bestuursrechtelijke rechtsgang dient als een bijzondere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang te worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat de civiele rechter in beginsel niet bevoegd is om een dwangsombesluit aan een heroverweging te onderwerpen als dit besluit overeenkomstig de wet onderworpen is geweest aan het oordeel van de bestuursrechter. De civiele rechter is in dat geval aan de uitspraak van de bestuursrechter gebonden. De bevoegdheid en taak van de civiele rechter is in beginsel beperkt tot de beoordeling van de tenuitvoerlegging van een dwangsombesluit via een op de voet van artikel 5:33 Awb uitgevaardigd dwangbevel. De civiele rechter heeft deze keuze en verdeling van bevoegdheden door de wetgever te respecteren.
7.
Uit dit oordeel vloeit tevens voort dat alle bezwaren die [appellant] tegen de dwangsombesluiten in de bestuursrechtelijke procedure aan de orde heeft gesteld of aan de orde heeft kunnen stellen bij de beoordeling van het geschil in dit geding omtrent de invordering van de dwangsommen buiten beschouwing dienen te blijven, en dat dit geding zich in beginsel dient te beperken tot de vraag of de opgelegde lasten door [appellant] zijn overtreden, in welk geval de dwangsommen zijn verbeurd, en of de Gemeente in redelijkheid tot invordering van de dwangsommen heeft kunnen besluiten. Hierbij dient tevens de vraag te worden betrokken of de Gemeente bij het gebruik van deze bevoegdheid de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht heeft genomen.
8.
De bestuursrechter heeft [appellant] als overtreder in de zin van artikel 5:32 Awb aangemerkt en als persoon die het feitelijk in zijn macht heeft (gehad) de last uit te voeren of na te komen. Uit de toelichting op de grieven blijkt dat [appellant] het met dit oordeel van de bestuursrechter niet eens is en dat hij de uitleg door de bestuursrechter van de door hem in de bestuursrechtelijke procedure betrokken stellingen en de waardering van de bewijsmiddelen die in het geding zijn gebracht, niet deelt. Zoals hiervoor onder 6 en 7 is gemotiveerd, geeft deze omstandigheid de civiele rechter niet de bevoegdheid om de taak van de bestuursrechter die hem door de wetgever is toebedeeld over te nemen en dit bestuursrechtelijke geschilpunt opnieuw aan een beoordeling te onderwerpen. Hierop stuiten de door [appellant] in zijn toelichting op de eerste grief in de memorie van grieven onder a tot en met g naar voren gebrachte bezwaren af.
9.
Ook de door [appellant] in zijn toelichting op de eerste grief in de memorie van grieven onder h tot en met j naar voren gebrachte bezwaren dienen te stranden. De vraag of [appellant] als overtreder in de zin van artikel 5:32 Awb is aan te merken dient te worden onderscheiden van de vraag of [appellant] als drijver van een inrichting in de zin van artikel 4, eerste lid, Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer moest worden beschouwd. Beide regelingen hebben een eigen reden van bestaan.
10.
Anders dan [appellant] in zijn toelichting op de eerste grief in de memorie van grieven onder l, m en n naar voren heeft gebracht, heeft de last geen punitief karakter gekregen als [appellant] niet als overtreder kan worden aangemerkt of niet aan de last kan voldoen. De last onder dwangsom kan ook in dat geval niet als een strafsanctie worden beschouwd waaraan het karakter of oogmerk van vergelding of leedtoevoeging toekomt. De subjectieve beleving hiervan door [appellant] is voor deze kwalificatie niet van beslissende betekenis. Bovendien is [appellant] door de bestuursrechter wel als overtreder aangemerkt en (dus) als persoon die het in zijn macht heeft om de last uit te voeren. Het hof deelt de door de rechtbank in rechtsoverweging 2.5 uitgesproken oordelen over de bezwaren van [appellant] in dit verband.
11.
Op dezelfde gronden verwerpt het hof de stelling van [appellant] in zijn toelichting op de eerste grief in de memorie van grieven onder o dat van een strafrechtelijke vervolging sprake is nadat de containers in de week van 8 augustus 2005 (in opdracht van [appellant sub 1]) zijn verwijderd. Terecht heeft de Gemeente hiertegen aangevoerd dat de dwangsom als prikkel is bedoeld om de geconstateerde wetsovertreding te beëindigen en dat dit niet anders wordt als de wetsovertreder eerst na het verbeuren van de dwangsom een einde aan de overtreding maakt. Anders dan [appellant] heeft gesteld staat deze omstandigheid een verdere invordering niet in de weg en noopt deze omstandigheid niet tot een matiging van de in te vorderen bedragen.
12.
[appellant] heeft, tot slot, geen feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de Gemeente zich op een gebrekkige wijze van haar onderzoeksplicht heeft gekweten, voorafgaand aan de dwangsombesluiten. Op grond van de door partijen in de bestuursrechtelijke procedure naar voren gebrachte standpunten en in het geding gebrachte bewijsstukken heeft de bestuursrechter geoordeeld dat [appellant] als overtreder is aan te merken. Hiervoor is niet van beslissend belang wie opdracht tot plaatsing van de containers heeft gegeven, doch wie de feitelijke zeggenschap heeft over het terrein en de aanwezigheid van de containers en wie het (dus) in zijn macht heeft om een einde aan de geconstateerde illegale situatie te maken. Ook dit onderdeel van de grief wordt daarom verworpen.
13.
Uit dit een en ander vloeit voort dat er geen sprake is van (klemmende) omstandigheden die tot een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht moeten of kunnen leiden. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die een uitzondering rechtvaardigen. De in de toelichting op de grieven door [appellant] verdedigde uitzonderlijke omstandigheden zijn in de bestuursrechtelijke procedure aan de orde gesteld of hadden in deze procedure aan de orde kunnen worden gesteld en dienen in dit civiele geding omtrent de invordering van de dwangsommen buiten beschouwing te blijven. Het hof verwijst voor een verdere motivering van dit oordeel naar hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 6 en 7 is overwogen. De eerste, tweede en derde grief dienen daarom te stranden.
overige geschilpunten
14.
De vierde tot en met achtste grief zijn gericht tegen de oordelen van de rechtbank in de rechtsoverwegingen 2.7, 2.8, 2.11, 2.12 en 2.14 omtrent de invordering van de dwangsommen.
In zijn toelichting op de grieven heeft [appellant], samengevat en voor zover van belang, de volgende stellingen betrokken:
- a.
De Gemeente heeft ingevolge artikel 3:2 Awb een onderzoeksplicht. Zij dient in dit geval een onderzoek in te stellen naar de relevante feiten voor het bestaan en voortbestaan van de overtreding, het overtrederschap en het machthebberschap, en de verbeurte van de dwangsommen. Ook naar maatstaven van burgerlijk recht dient de Gemeente met voldoende bewijsmiddelen aannemelijk te maken dat het rechtsgevolg van het verbeuren van de dwangsommen is ingetreden, nu de Gemeente zich hierop beroept.
- b.
De Gemeente heeft een zekere beleidsvrijheid bij de beslissing om de dwangsommen in te vorderen. Dit besluit dient ingevolge artikel 3:2 en artikel 3:4 Awb te berusten op een zorgvuldig onderzoek en een volledige en evenredige belangenafweging. De rechtbank gaat ervan uit dat het slechts onder bijzondere omstandigheden niet gerechtvaardigd is tot invordering van de dwangsommen over te gaan. Dit is in het licht van voormelde wetsartikelen een te strikte norm.
- c.
Een bijzondere omstandigheid die ertoe kan leiden dat het niet gerechtvaardigd is dat tot invordering van de dwangsommen wordt overgegaan, kan een nieuwe ontwikkeling zijn waarmee bij het opleggen van het dwangsombesluit geen rekening kon worden gehouden. Dit is bij de volgende nieuwe ontwikkelingen het geval:
- —
het beëindigen van de overtreding tijdens het invorderingstraject;
- —
vrijspraak van [appellant] door de strafrechter;
- —
geen correctie door de hoogste bestuursrechter van de onvoldoende bewijslast en de gebrekkige bewijswaardering ten aanzien van het overtrederschap en het machthebberschap van [appellant].
Deze laatste omstandigheid vormt een aspect van een eerlijke behandeling van de zaak in de zin van artikel 6 EVRM, zodat de verzetrechter tot een zelfstandig oordeel hierover is geroepen. De rechtbank heeft dit een en ander in rechtsoverweging 2.14 miskend.
- d.
Het handhavingstraject eindigt met de bestuursrechtelijke procedure. Dit traject dient te worden onderscheiden van het invorderingstraject. Het invorderingstraject dient door de civiele rechter te worden beoordeeld. De rechtbank heeft het beoordelingskader echter te beperkt opgevat. Naast de vraag of de last onder dwangsom door [appellant] is overtreden, is ook de vraag van belang of de hieraan ten grondslag liggende verboden door [appellant] zijn overtreden en of hij aan de last moest en kon voldoen. Tevens dient de verzetrechter na te gaan of een uitzondering op de formele rechtskracht van toepassing is. Bovendien heeft de rechtbank een te beperkte interpretatie van de redelijkheidstoets gegeven bij de beantwoording van de vraag of de Gemeente in redelijkheid tot de invordering van de dwangsommen heeft kunnen besluiten.
15.
De Gemeente heeft tegenover de vierde tot en met achtste grief, kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd:
- a.
De vraag of [appellant] de verboden die aan de dwangsombesluiten ten grondslag zijn gelegd, heeft overtreden, is in de bestuursrechtelijke procedure aan de orde gesteld en door de bestuursrechter beantwoord. De bestuursrechter is op goede gronden tot het oordeel gekomen dat dit het geval is en heeft [appellant] als overtreder aangemerkt.
- b.
De rechtbank heeft zich in deze civiele procedure vervolgens terecht beperkt tot de beantwoording van de vraag of [appellant] de hem opgelegde last heeft overtreden en is op goede gronden tot het oordeel gekomen dat dit het geval is, zodat de dwangsommen zijn verbeurd.
- c.
De rechtbank heeft vervolgens onderzocht of er sprake was van bijzondere omstandigheden die de inning van de dwangsommen in de weg staan. Deze bijzondere omstandigheden zijn niet gebleken. Als zodanig kunnen niet worden aangemerkt de beëindiging van de overtreding tijdens het invorderingstraject, de vrijspraak van [appellant] door de strafrechter en het feit dat [appellant] zich niet kan verenigen met de uitkomst van de gevolgde bestuursrechtelijke procedures.
16.
De vierde tot en met achtste grief missen evenzeer hun doel. Het hiertegen door de Gemeente gevoerde verweer is gegrond. Het hof onderschrijft de oordelen van de rechtbank in de rechtsoverwegingen 2.7, 2.8, 2.11, 2.12 en 2.14. Voor een nadere motivering van dit oordeel verwijst het hof naar hetgeen het hof hiervoor in de rechtsoverwegingen 6 tot en met 13 heeft overwogen en geoordeeld. Het hof merkt hierbij op dat de bestuursrechter bij zijn beoordeling van het geschil, anders dan [appellant] heeft gesteld, de verwijdering van de containers in opdracht van [appellant sub 1] in aanmerking heeft genomen (rechtsoverweging 2.8 uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State).
17.
De negende grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 2.15 dat matiging van de dwangsommen in de verzetprocedure niet mogelijk is nu de dwangsommen in de bestuursrechtelijke procedure aan de orde zijn gesteld en de bestuursrechter de redelijkheid hiervan reeds heeft beoordeeld.
In zijn toelichting op de grief heeft [appellant], samengevat, de volgende standpunten ingenomen:
De rechtbank is in dit geval gehouden om het bedrag van de dwangsommen tot nihil terug te brengen dan wel aanzienlijk te matigen. De civiele rechter heeft een wettelijke matigingsbevoegdheid, zoals volgt uit de artikelen 6:94 en 6:109 BW ten aanzien van de bevoegdheid een privaatrechtelijke boete en schadevergoeding te matigen. De Gemeente heeft in dit geval J. en P.A. van der [appellant] een gelijke dwangsom opgelegd en geen rekening gehouden met de verschillende verantwoordelijkheden van de beide personen. De Gemeente heeft bij de oplegging van de dwangsommen nagelaten hiernaar een zorgvuldig onderzoek in te stellen en hiermee rekening te houden. Voor [appellant sub 2] geldt in het bijzonder dat een dwangsom van € 80.000 buiten iedere proportie is, aangezien hij alleen een AOW-uitkering geniet en hij geen vermogen heeft.
18.
De Gemeente heeft tegenover de grief het volgende verweer gevoerd. De bestuursrechter is tot het oordeel gekomen dat de Gemeente zowel [appellant sub 2] als [appellant sub 1] terecht afzonderlijk een gelijke dwangsom heeft opgelegd. Het aandeel van de beide ondernemers in de bedrijfsvoering is niet te scheiden en ook niet zichtbaar. Verder heeft de bestuursrechter geoordeeld dat de hoogte van de dwangsommen in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de oplegging van de dwangsommen, zodat de bedragen van de dwangsommen niet als disproportioneel zijn aan te merken. Voor een toetsing van deze aspecten van (de rechtmatigheid van) de oplegging en invordering van de dwangsommen is in de verzetprocedure daarom geen plaats.
19.
Terecht heeft de Gemeente tegenover de grief naar voren gebracht dat de bestuursrechter heeft geoordeeld dat de hoogte van de dwangsommen in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de oplegging van de dwangsommen, zodat de bedragen van de dwangsommen niet als disproportioneel zijn aan te merken en dat voor een toetsing van deze aspecten van (de rechtmatigheid van) de oplegging en invordering van de dwangsommen in de verzetprocedure bij de civiele rechter daarom geen plaats is. Het hof verwijst voor een nadere motivering van dit oordeel naar hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen en geoordeeld, in het bijzonder in de rechtsoverwegingen 6 en 7.
20.
De tiende grief is gericht tegen het dictum in het vonnis. Volgens Van der Gaag volgt uit de tegen het vonnis gerichte grieven en de toelichting hierop dat de vordering van [appellant] had moeten worden toegewezen met de veroordeling van de Gemeente in de proceskosten. [appellant] beoogt met de grief het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof te onderwerpen.
21.
De gemeente heeft tegenover de grief aangevoerd dat [appellant] in eerste aanleg terecht in het ongelijk is gesteld, zodat hij de kosten van de procedure (in eerste aanleg en in hoger beroep) heeft te dragen.
22.
De tiende grief mist zelfstandige betekenis en kan daarom onbesproken blijven.
23.
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellant]. [appellant] heeft geen concrete feiten gesteld die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden.
slotsom
24.
Uit de voorgaande rechtsoverwegingen volgt dat geen van de grieven doeltreffend is en dat de rechtbank de vordering van [appellant] terecht heeft afgewezen. Het vonnis dient te worden bekrachtigd.
25.
[appellant] zal de kosten van het geding in hoger beroep hebben te dragen, nu hij in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
Het gerechtshof:
- —
bekrachtigt het bestreden vonnis;
- —
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente vastgesteld op € 2.982.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. Vierhout, G. Dulek-Schermers en F. Waardenburg, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2010 in het bijzijn van de griffier.