Het verzoekschrift is ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 23 september 2009 per fax ingekomen ter griffie van de Hoge Raad. Een ondertekende schriftelijke versie is op 24 september 2009 door de griffie ontvangen.
HR, 05-02-2010, nr. 09/03869
ECLI:NL:HR:2010:BK6684
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
05-02-2010
- Zaaknummer
09/03869
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BK6684
- Roepnaam
Messiha
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK6684, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 05‑02‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK6684
ECLI:NL:PHR:2010:BK6684, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑12‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK6684
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑02‑2010
Inhoudsindicatie
WSNP. Afwijzing verzoek toepassing schuldsaneringsregeling (81 RO).
5 februari 2010
Eerste Kamer
09/03869
EE/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. E.J.W.F. Deen.
Verzoeker tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 16 maart 2009 ter griffie van de rechtbank Amsterdam ingediend verzoekschrift heeft [verzoeker] zich gewend tot die rechtbank en verzocht ten aanzien van hem de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 juni 2009 het verzoek afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 15 september 2009 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.A.M. van Schendel op 5 februari 2010.
Conclusie 11‑12‑2009
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
Verzoeker tot cassatie
Verkorte conclusie
1.1
Bij vonnis van 30 juni 2009 heeft de rechtbank Amsterdam het verzoek van [verzoeker] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanering afgewezen — kort gezegd — omdat naar het oordeel van de rechtbank [verzoeker] ten aanzien van het ontstaan van de schulden van het CJIB niet te goeder trouw is geweest.
1.2
[Verzoeker] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam.
Het hof heeft de zaak ter zitting van 8 september 2009 inhoudelijk behandeld. Bij arrest van 15 september 2009 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
1.3
Tegen dit arrest heeft [verzoeker] tijdig1. beroep in cassatie ingesteld.
1.4
Het verzoekschrift bevat 1 cassatiemiddel.
Het middel betoogt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat [verzoeker] bij het aangaan van zijn schulden niet te goeder trouw heeft gehandeld. [Verzoeker] verwijst naar art. 288 lid 2 sub b Fw2.. [Verzoeker] is van oordeel dat er geen strijd is met de goede trouw als gedragsmaatstaf, waarbij dient te worden aangetekend dat de in dat kader verrichte handelingen zijn verricht in de uitoefening van werkzaamheden in eigen onderneming. Daarnaast heeft het hof een onjuiste uitleg gegeven aan het vonnis van de rechtbank en de door [verzoeker] daartegen aangevoerde grieven door te oordelen dat de belastingschuld en de schuld aan GGN Incasso zijn aan te merken als schulden niet te goeder trouw. Althans is het hof buiten de rechtsstrijd getreden door mede de belastingschuld en de GGN Incassoschuld in het kamp van schulden niet te goeder trouw te trekken.
1.5
Krachtens art. 288 lid 1 sub b Fw kan het verzoek tot schuldsanering onder andere worden afgewezen indien aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden niet te goeder trouw is geweest. Zoals het middel aangeeft is de goede trouw een gedragsmaatstaf waaraan de schuldenaar dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties om verhaal door schuldeisers te frustreren en dergelijke. De beoordeling van het gedrag van verzoeker aan deze maatstaf draagt een sterk feitelijk karakter en kan in cassatie enkel op begrijpelijkheid worden getoetst.
1.6
In de onderhavige zaak heeft het hof geoordeeld dat [verzoeker] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van de openstaande boetes van het CJIB en de belastingdienst te goeder trouw is geweest. Voor zover het middel klaagt dat het hof de schuld aan GGN Incasso en de belastingschuld bij de beoordeling heeft betrokken faalt het. Zoals het hof voorop stelt in het arrest (rov. 2.3) dient de schuldenaar voldoende aannemelijk te maken dat hij/zij ten aanzien van de schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Tijdens de mondelinge behandeling is door [verzoeker] een toelichting gegeven op de ontstaanswijze van de schuld aan GGN Incasso en de belastingdienst. Het hof heeft zich vervolgens uitgelaten over het ontstaan van deze schulden.
1.7
[Verzoeker] heeft ten aanzien van de schuld aan CJIB enkel aangevoerd dat deze schuld tijdens zijn werkzaamheden zijn ontstaan. Ten aanzien van de belastingschuld heeft [verzoeker] gesteld dat hij deze niet meer kon betalen omdat zijn klanten hem niet meer betaalden. Een onderbouwing van deze stellingen ontbreekt. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat het hof tot de slotsom is gekomen dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt te goeder trouw te zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. Het middel faalt mitsdien.
2. Conclusie
Ik concludeer tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑12‑2009
Bedoeld zal zijn art. 288 lid 1 sub b Fw.