HR, 19-12-2008, nr. 07/10672
ECLI:NL:HR:2008:BD7480
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-12-2008
- Zaaknummer
07/10672
- LJN
BD7480
- Roepnaam
Gündogdu/Mulder
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BD7480, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD7480
ECLI:NL:HR:2008:BD7480, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD7480
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑06‑2007
- Vindplaatsen
VR 2009, 16
JA 2009/21 met annotatie van A.R. Houweling
VR 2009, 16
JA 2009/21 met annotatie van A.R. Houweling
AR-Updates.nl 2008-0774
VAAN-AR-Updates.nl 2008-0774
Conclusie 19‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Werkgeversaansprakelijkheid; aan werknemer in uitoefening van werkzaamheden overkomen verkeersongeval tijdens gemotoriseerd vervoer tussen vestigingen van werkgever, “woon-werkverkeer”?; zorgplicht van werkgever ex art. 7:658 en aanvullende verzekeringsplicht op grond van art. 7:611 BW; behoorlijke verzekering van aan verkeer op de openbare weg deelnemende werknemers (ongevalleninzittendenverzekering).
Nr 07/10672
mr J. Spier
Zitting 11 juli 2008 (bij vervroeging)(1)
Conclusie inzake
[Eiseres]
tegen
[Verweerster]
(hierna overeenkomstig de handelsnaam: Febo)
1. Vaststaande feiten
1.1 In zijn in cassatie bestreden arrest is het Haagse Hof blijkens rov. 2 uitgegaan van de volgende feiten.
1.2 [Eiseres] is 17 januari 2000 bij Febo in dienst getreden als verkoopmedewerkster. Zij verrichtte haar werkzaamheden hoofdzakelijk in de vestiging Gorinchem.
1.3 22 augustus 2000 zou [eiseres] werken in het filiaal Tiel. Een zusterbedrijf van Febo heeft toen aan [eiseres] een auto ter beschikking gesteld om naar Tiel te rijden. Op weg naar Tiel heeft op de snelweg een eenzijdig ongeval plaatsgevonden met deze auto. [Eiseres] heeft daardoor schade opgelopen en is arbeidsongeschikt geraakt.
1.4 De onder 1.2 genoemde arbeidsovereenkomst is op verzoek van Febo per 31 december 2005 ontbonden onder toekenning aan [eiseres] van één maand loon.
2. Procesverloop
2.1 Op 19 maart 2004 heeft [eiseres] Febo gedagvaard voor de sector kanton Gorinchem van de Rechtbank Dordrecht. Zij heeft gevorderd primair een verklaring voor recht dat Febo op grond van goed werkgeverschap en de redelijkheid en billijkheid aansprakelijk is voor haar schade als gevolg van het onder 1.3 genoemde ongeval en
"secundair" een voorschot van € 5000. Aan deze vordering heeft [eiseres], naast de onder 1 vermelde feiten, ten grondslag gelegd dat zij op 28 augustus 2000 opdracht kreeg naar de vestiging te Tiel te gaan waartoe Febo haar een auto ter beschikking stelde. Aansprakelijkheid grondt zij op het arrest van Uw Raad "van 12.01.2001".
2.2 Febo heeft de vordering bestreden. Vóór de vakantie van [eiseres] was afgesproken dat zij na ommekomst daarvan de eerste werkdag in Tiel zou starten om 10.30 (cva onder 3). Het initiatief ging uit van Febo (sub 8; mva sub 8). Omdat [eiseres] liet weten dan niet over een auto te kunnen beschikken, liet [betrokkene 1] haar weten dat zij dan een auto van A BV te leen kon krijgen (sub 4). Zij zaait twijfel omtrent het pretense ongeval en zet de frontale aanval in op de beweerde schade en het causaal verband.
2.3 Na het wijzen van een tussenvonnis dat (thans) niet meer van belang is, heeft de Kantonrechter de vordering afgewezen bij vonnis van 11 april 2005, nu "niet valt in te zien waarin het vervoer van eisers op de dag van het ongeval verschilde van normaal woon-werkverkeer".
2.4 [Eiseres] heeft beroep ingesteld tegen het eindvonnis. In de toelichting op grief 2 (gericht tegen het oordeel dat sprake is van woon- werkverkeer) wordt aangevoerd dat zij contant geld voor Febo transporteerde (sub 9, 11 en 28). Zij moest eerst om 10.00 uur op de vestiging Gorinchem zijn (sub 10); zij ging lopend naar haar normale werkplek (sub 11). Bij pleidooi heeft zij nog gewezen op het gemakkelijk en voor nog geen € 40 beschikbaar zijn van een verzekering voor "de gevolgen van het ongeval" (pleitnotities mr Bruinsma onder 25).
2.5 Febo heeft het appèl bestreden en met name ook de stelling omtrent het vervoer van geld (mva onder 12). Vervoer per trein was voor [eiseres] eenvoudig geweest (sub 13 en 20).
2.6.1 In zijn onder 1.1 genoemde arrest heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd. Naar 's Hofs oordeel is geen sprake van woon- werkverkeer. Immers is [eiseres] op intiatief van Febo ingeroosterd voor werkzaamheden in Tiel, is zij eerst naar de vestiging te Gorinchem gegaan waar zij een auto van een zusterbedrijf ter beschikking gesteld kreeg waarmee zij naar Tiel is vertrokken (rov. 3.2).
2.6.2 Volgens het Hof heeft [eiseres] voorafgaand aan de pleidooien geen feiten gesteld die aansprakelijkheid op grond van goed werkgeverschap en/of redelijkheid en billijkheid kunnen dragen (rov. 4.3). Bij de pleidooien heeft zij aangevoerd dat Febo geen toereikende schadeverzekering inzittenden zou hebben. Het Hof verwerpt die stelling evenwel op grond van de in rov. 4.5 geciteerde - door [eiseres] in geding gebrachte - brief (rov. 4.7).
2.7 [Eiseres] heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Febo heeft het beroep bestreden en heeft voorwaardelijk incidenteel beroep ingesteld, dat door [eiseres] is bestreden. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.
3. Juridisch kader
3.1 De vraag naar de (omvang van) de aansprakelijkheid van de werkgever voor (letsel)schade opgelopen door een werknemer die in het kader van zijn werkzaamheden een motorrijtuig bestuurt, is beslecht door enkele belangrijke eerder dit jaar gewezen arresten.(2) In mijn conclusie in de zaak Maatzorg/[...](3) wordt ingegaan op de vraag of deze aansprakelijkheid beperkt zou moeten zijn tot bestuurders van motorrijtuigen en de omvang van de verzekeringsplicht. Tevens wordt een in mijn ogen wenselijk toekomstperspectief voor nieuwe gevallen geschetst.(4)
3.2 In het arrest [...]/NCM(5) heeft Uw Raad geoordeeld dat voor aansprakelijkheid op grond van goed werkgeverschap geen plaats is wanneer het gaat om schade opgelopen tijdens woon- werkverkeer. De vraag wanneer daarvan sprake is, lijkt mij nauwelijks in abstracto te beantwoorden en is (daarmee) in hoge mate feitelijk.(6)
3.3 Deze zaak illustreert intussen dat de onder 3.2 genoemde regel iets willekeurigs heeft. In het arrest Bruinsma Tapijt/Schuitmaker(7) wordt aansprakelijkheid voor schade aan de auto van de werknemer in gevallen als daar bedoeld gemotiveerd met de stelling dat het voor de werkgever niet uit mag maken of de werknemer rijdt in een door de werkgever ter beschikking gestelde auto (in welk geval de schade voor rekening van de werkgever komt) of een auto van de werknemer. Die motivering is overtuigend, maar minder overtuigend is dat het kennelijk wél uitmaakt of een werknemer met een hem door de werkgever ter beschikking gestelde auto tijdens woon- werkverkeer letsel oploopt (risico van de werknemer) dan wel tijdens zo'n rit schade aan de auto van de werkgever ontstaat (risico van de werkgever). Ik laat dat verder rusten omdat deze kwestie nu eenmaal recentelijk beslecht is.
3.4 De verplichting van de werkgever om in gevallen als onder 3.1 (en 3.2) genoemd een - kort gezegd - behoorlijke verzekering af te sluiten, brengt mee dat de werkgever zal moeten stellen en bij voldoende gemotiveerde tegenspraak moeten bewijzen:
a. dat sprake is van een behoorlijke verzekering en bij welke verzekeraar deze is afgesloten;
b. wat de dekking daarvan inhoudt;
c. of de werknemer daaraan rechtstreekse aanspraken kan ontlenen.(8)
3.5 Ingeval de werknemer aan de verzekering geen eigen rechten kan ontlenen (in dier voege dat hij de verzekeraar zelf kan aanspreken) zal de werkgever hem behulpzaam moeten zijn, bijvoorbeeld door zijn aanspraken onder de polis aan de werknemer over te dragen.
3.6.1 In beginsel zal de werkgever m.i. kunnen volstaan met het afsluiten van een behoorlijke verzekering en het bieden van hulp als onder 3.5 genoemd. In beginsel kan hem niet worden aangewreven dat/als een verzekeraar botweg of op (volstrekt) ontoereikende gronden een uitkering weigert. Dat laat onverlet dat van de werkgever in voorkomende gevallen mag worden gevergd dat hij (al dan niet via zijn tussenpersoon) de verzekeraar (zijn wederpartij) aanspoort zich behoorlijk op te stellen.
3.6.2 Ik zou niet willen uitsluiten dat het afsluiten van verzekeringen bij een verzekeraar van wie bij de werkgever bekend is of redelijkerwijs behoort te zijn(9) dat deze met enige regelmaat zonder goede grond uitkeringen weigert en/of zijn toevlucht zoekt in het openen van chicaneregisters niet geldt als een behoorlijke verzekering als onder 3.1 bedoeld, gesteld dat dergelijke verzekeraars zouden bestaan. Natuurlijk zie ik in dat deze stelling, die met de nodige slagen om de arm wordt betrokken, vér kan gaan. De rechtvaardiging daarvoor is dat het in dit soort gevallen kan gaan om kwetsbare personen wier leven is vergald door potentieel ernstig en blijvend letsel en die een jarenlange energievergende strijd moeten leveren om vergoeding waar zij recht op hebben in de wacht te slepen, terwijl ze in de tussentijd veelal op een houtje zullen moeten bijten. In een dergelijke setting zijn de belangen die voor de benadeelde op het spel staan in het oog springend groter dan bij allerhande vormen van consumentenbescherming (niet zelden met betrekking tot trivialiteiten). Ten aanzien van deze laatste materie hebben rechter en wetgever op talloze plaatsen wél de helpende hand uitgestoken.
4. Beoordeling van het principale beroep
4.1 Het Hof heeft op grond van de in rov. 4.5 geciteerde brief aangenomen dat Febo een ongevallen inzittendenverzekering heeft afgesloten.
4.2 Het Hof kan worden toegegeven dat deze brief, die door [eiseres] in geding is gebracht onder het hoofdje "weren aan de zijde van FEBO"(10), op het eerste gezicht enige steun voor die gedachte biedt. Het is evenwel ten minste twijfelachtig of 's Hofs oordeel alleen op deze brief kan worden gebaseerd nu niet is gesteld of gebleken dat de door het Hof veronderstelde verzekeraar enig initiatief heeft ontplooid of zelfs maar een afwijzingsbrief heeft gestuurd, hoewel dat in het kader van een behoorlijke schadebehandeling toch wel het allerminste was wat van hem kon worden gevergd.
4.3 Hoe dit zij, het Hof heeft niet vastgesteld dat sprake was van een behoorlijke verzekering als bedoeld onder 3.1. Weliswaar valt dat het Hof niet euvel te duiden omdat Febo op dit punt niets (laat staan iets concreets) heeft aangevoerd, feit blijft dat het Hof klaarblijkelijk zonder belang acht of de dekking behoorlijk is. Dat oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. In het middel - met name onder A - ligt een daarop toegesneden klacht besloten. Deze slaagt.
4.4 Na verwijzing zal moeten worden onderzocht wat de dekking van een eventueel door Febo afgesloten verzekering inhoudt en of deze in de eerder genoemde zin behoorlijk is. Stelplicht en bewijslast rusten, als gezegd, op Febo. Als zij het bestaan van zulk een verzekering niet kan aantonen, dan heeft zij niet aan haar verplichtingen voldaan en schept dat aansprakelijkheid tot het beloop van de door [eiseres] geleden schade met als maximum de dekking die had moeten zijn afgesloten.(11) Dit brengt mee dat onderdeel B- dat ziet op de vraag of überhaupt een verzekering is afgesloten - belang mist.
4.5 Onderdeel C kant zich kennelijk tegen rov. 4.9. Als ik het goed zie dan gaat het daar om een obiter dictum. Bovendien is het belang van deze kwestie mij niet goed duidelijk nu het Hof tot het - weliswaar in het voorwaardelijk incidentele middel bestreden - oordeel is gekomen dat sprake was van werkgerelateerd vervoer (rov. 3.2).
4.6 Voor zover het onderdeel een andere kwestie aan probeert te snijden, is mij onduidelijk welke dat is zodat ik er niet op in kan gaan.(12)
5. Beoordeling van het voorwaardelijk incidentele middel
5.1 Nu het principale middel slaagt, is de voorwaarde waaronder het incidentele wordt voorgedragen vervuld.
5.2 De onderdelen 4 en 5 (de onderdelen 3 en 6 behelzen geen klacht en hetgeen onder 1 en 2 staat, ziet op het principale beroep) gaan ervan uit dat voor aansprakelijkheid op de voet van art. 7:611 BW geen plaats is als een auto van de weg raakt zonder dat sprake is van een aanraking of uitwijking van andere verkeersdeelnemers.
5.3 Deze klacht faalt. Dat blijkt m.i. duidelijk uit het arrest [...]/Taxicentrale Nijverdal waarin wordt gesproken van het betrokken raken bij een verkeersongeval, zonder dat een beperking wordt aangebracht met betrekking tot de oorzaak daarvan.(13) Bovendien wordt verderop gesproken van de aan het verkeer verbonden risico's (rov. 3.4.1). Ik vermag niet in te zien waarom verschil zou moeten maken of een werknemer door eigen "schuld" een aanrijding veroorzaakt of door gelijke oorzaak bijvoorbeeld van de weg raakt, slipt of tegen een boom of de vangrails aankomt, tenzij sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid.
5.4.1 Onderdeel 4 doet, ter stoffering van de hier verworpen opvatting, nog beroep op een aantal daar genoemde bronnen. De steller miskent evenwel dat het daar in een aantal gevallen - anders dan in casu - ging om aansprakelijkheid krachtens art. 7:658 BW.(14) De relevantie van het arrest inzake de reclasseringsmedewerker die thuis door een cliënt op ernstig letsel werd getracteerd,(15) is volstrekt duister nu dat arrest geen betrekking heeft op een ook maar enigszins vergelijkbaar feitencomplex en daar dus ook geen licht op werpt.
5.4.2 Voor zover de verwijzingen zo moeten worden begrepen dat zij slechts worden ingeroepen ter ondersteuning van de stelling dat in casu sprake is van gewoon woon- werkverkeer omdat [eiseres] reed in een haar op eigen verzoek door Febo ter beschikking gestelde auto mist dat betoog doel omdat:
a. die enkele omstandigheid daarvoor niet redengevend is. Ook voor evident werkgelerateerde arbeid kan een werkgever op verzoek van de werknemer zeer wel een auto ter beschikking stellen. Als voorbeeld noem ik slechts leaseauto's van vertegenwoordigers, verkopers en talloze anderen die een groot deel van de dag voor hun werkgever met een auto op stap zijn;
b. het Hof klaarblijkelijk heeft geoordeeld dat er een zakelijke reden was waarom [eiseres] eerst een bezoek bracht aan het filiaal te Gorinchem om vandaar uit door te reizen naar Tiel. Het Hof heeft in dat verband kennelijk de desbetreffende stelling van [eiseres] (vermeld onder 2.4) plausibel en bovendien onvoldoende weersproken geacht. Onbegrijpelijk is dat allerminst omdat - zonder nadere toelichting die evenwel ontbreekt - minder voor de hand ligt dat Febo [eiseres] (een verkoopmedewerkster) zonder zakelijke grond een auto (nog wel van een andere - zij het zuster- - onderneming) ter berschikking stelde; zie ook onder 5.8.2.
Op grond van dit alles gaat m.i. ook de s.t. van mr Aantjes onder 13 getrokken parallel met het arrest [...]/NCM(16) mank.
5.5 De onderdelen 7 en 8 wijzen erop dat:
a. [Eiseres] driemaal een voorkeur had geuit in Tiel arbeid te verrichten;
b. zij die eerdere malen op eigen gelegenheid naar Tiel ging;
c. zij in casu niet over een eigen auto kon beschikken, terwijl Febo een auto van een zusteronderneming ter beschikking heeft gesteld. Alleen daarom was zij die dag in Gorinchem;
d. de werktijd begon om 11.00 uur.
Onder die omstandigheden zou sprake zijn van woon- werkverkeer. 's Hofs anders luidende oordeel wordt gelaakt.
5.6 In deze zaak heeft Febo letterlijk alles bestreden, ook voor zover dat gezien de inzet van de procedure (een verklaring voor recht) prematuur was. Haar eigen stellingen zijn niet geheel consistent en daarmee niet erg geloofwaardig. Zo heeft zij zelf betoogd dat [eiseres] in Tiel "om 10.30 uur aanwezig [zou] zijn om mee te helpen bij de opstart van het Febo-filiaal Tiel"; zie onder 2.2. De onder 5.5 sub d genoemde stelling is daarmee onverenigbaar.
5.7 Het betoog van Febo roept bovendien vragen op. Zij heeft zelf benadrukt dat [eiseres 1] zeer wel per trein had kunnen reizen; zie onder 2.5. Daarvan uitgaande rijst de vraag waarom Febo dan een auto ter beschikking heeft gesteld. Febo heeft op dat punt geen enkele toelichting gegeven. Zij heeft volstaan de - a prima vista niet onaannemelijke - daarvoor door [eiseres] gegeven verklaring te bestrijden.
5.8.1 Het Hof heeft, als gezegd, kennelijk gemeend dat a) de stelling van [eiseres] plausibel en b) het relaas van Febo zo onaannemelijk is dat van een serieuze stellingname geen sprake was. Het ligt voor de hand dat het Hof er daarom niet expliciet op is ingegaan.
5.8.2 Niet expliciet, want in rov. 3.2 klinkt een beoordeling van de bewering van Febo voldoende duidelijk door. De omstandigheid dat het Hof uit [eiseres]'s eerdere bezoek aan het filiaal Gorinchem voorafgaand aan het ongeval afleidt dat het ongeval plaats vond in de kader van de voor Febo uit te voeren werkzaamheden kan moeilijk anders worden begrepen dan aldus dat het Hof de door [eiseres] betrokken stelling dat zij eerst in het kader van haar werkzaamheden in Gorinchem moest zijn en van daaruit (dus na het begin van haar werkzaamheden) naar Tiel is vertrokken en dat er een zakelijke grond was waarom zij de rit naar Tiel in een auto van (een zusteronderneming van) Febo maakte plausibel achtte. Weliswaar heeft Febo die stelling bestreden, maar naar 's Hofs inzicht klaarblijkelijk niet voldoende onderbouwd.
5.9.1 Noch 's Hofs onder 5.8.1 genoemde, noch ook zijn onder 5.8.2 vermelde oordeel is onbegrijpelijk, nog daargelaten dat het middel over een eventuele onbegrijpelijkheid op dit punt niet klaagt.
5.9.2 De onder 5.5 sub a en b genoemde omstandigheden doen aan dit eerste niet af, al was het maar omdat Febo - naar zij zelf heeft aangevoerd - [eiseres] heeft gevraagd om de dag van het ongeval in Tiel te gaan werken. Van de juistheid van de onder c genoemde omstandigheid is het Hof, op de onder 5.8 genoemde gronden, niet uitgegaan. De onder d genoemde omstandheid is klaarblijkelijk onwaar en daarmee irrelevant.
5.10 Onderdeel 9 mist belang. Het gaat in casu immers niet om een situatie die vergelijkbaar is met die van het KLM-arrest, maar om een die wordt beheerst door de onder 3.1 genoemde regels van Uw Raad.
Conclusie
Deze conclusie strekt:
* in het principale beroep tot vernietiging en verwijzing;
* in het incidentele beroep tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Volgens het zojuist verschenen Financieel jaarverslag verzekeringsbranche 2007 neemt de "doorlooptijd voor bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeringen zo'n 10 à 11 dagen toe" per duizend euro geclaimd bedrag. Dit zou "reflecteren" "dat zaken met een hoog schadebedrag complexer zijn" (blz. 23). Een aantal zaken (zeker niet alle) zal inderdaad complexer zijn naarmate de schade groter is. Maar de genoemde vertragingsfactor acht ik verontrustend hoog. Bij een gevorderd bedrag van € 100.000 zou de met afwikkeling gemoeide tijd, naar ik begrijp, gemiddeld met zo'n drie jaar toenemen; bij € 500.000 zelfs met vijftien jaar. Dat lijkt mij onacceptabel. Deze zaak lijkt daarvan een illustratie. De enige bijdrage die ik daaraan kan leveren, is bij vervroeging concluderen.
2 HR 1 februari 2008, RvdW 2008, 176 en 178. Deze arresten zijn eveneens gepubliceerd in VR 2008, 56 en 57; JA 2008, 52 en 53; Bb 2008, 40 F.C. Carstens.
3 Rolnr C07/121; conclusie van 30 mei 2008.
4 Zie over die laatste kwestie onder meer ook E. van Orsouw en J. Potharst, JA 2008, 32 blz. 280 l.k.
5 HR 30 november 2007, RvdW 2007, 1030; JA 2008, 32; JAR 2008, 14.
6 Zie nader mijn conclusie van 13 juni 2008, rolnr C07/10859. Weliswaar is begrijpelijk dat de praktijk naar duidelijkheid snakt (noot van J. van Orsouw en J. Potharst, JA 2008, 32 blz. 277 r.k.), maar zoals uiteengezet in genoemde conclusie kan deze moeilijk in abstracto worden gegeven. De wagonladingen 7:658 BW-zaken die de laatste tijd de Kazernestraat inrijden, illustreren m.i. 1) dat het hachelijke bezigheid is om te trachten rechtseenheid te brengen in kwesties die nauw zijn verweven met een beoordeling van feitelijke aard en 2) dat het daarom de voorkeur verdient de toetsing in cassatie te beperken, zoals dat ook gebeurt bij andere in overwegende mate feitelijke kwesties. Natuurlijk heb ik oog voor de schaduwzijden van deze aanpak, maar met schijnzekerheid is niemand gediend; evenmin met hard en fast rules die, bij nader inzien, toch minder gelukkig waren en van lieverlede weer zodanig worden genuanceerd dat we weer terug zijn bij af.
7 HR 16 oktober 1992, NJ 1993, 264 PAS. Zie expliciet ook HR 1 februari 2008, RvdW 2008, 178.
8 Ik laat rusten of art. 7:954 lid 1 BW in dit soort zaken wellicht een rol kan spelen. Het antwoord zal m.i. afhangen van de vraag of de verzekering (mede) als een aansprakelijkheidsverzekering (dekking van de aansprakelijkheid van de werkgever op de voet van art. 7:611 BW) kan worden aangemerkt.
9 In dat verband kan wetenschap van zijn tussenpersoon van belang zijn.
10 Inl. dagv. onder 25.
11 HR 1 februari 2008, RvdW 2008, 178 rov. 3.3.3.
12 Het arrest waar in het onderdeel naar wordt gewezen, is kennelijk Hof 's-Graven-hage 26 januari 2007, LJN: AZ8884.
13 Zie HR 1 februari 2008, RvdW 2008, 178 rov. 3.3.2 en 3.4.1.
14 Mr Aantjes ziet er bovendien aan voorbij dat A-G De Vries Lentsch-Kostense in haar conclusie voor HR 9 augustus 2002, NJ 2004, 235 GHvV (waar het onderdeel naar verwijst), na bespreking van aansprakelijkheid op de voet van art. 7:658 BW aangeeft dat art. 7:611 BW onder omstandigheden wél soelaas zou kunnen bieden (onder 12 in fine met uitwerking onder 13). Ook HR 16 november 2001, NJ 2002, 71 ziet op aansprakelijkheid krachtens art. 7:658 BW.
15 HR 22 januari 1999, NJ 1999, 534 PAS.
16 HR 30 november 2007, RvdW 2007, 1030.
Uitspraak 19‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Werkgeversaansprakelijkheid; aan werknemer in uitoefening van werkzaamheden overkomen verkeersongeval tijdens gemotoriseerd vervoer tussen vestigingen van werkgever, “woon-werkverkeer”?; zorgplicht van werkgever ex art. 7:658 en aanvullende verzekeringsplicht op grond van art. 7:611 BW; behoorlijke verzekering van aan verkeer op de openbare weg deelnemende werknemers (ongevalleninzittendenverzekering).
19 december 2008
Eerste Kamer
07/10672
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[Verweerster],
h.o.d.n. Febo Gorinchem,
gevestigd te Gorinchem,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Febo.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiseres] heeft bij exploot van 19 maart 2004 Febo gedagvaard voor de rechtbank Dordrecht, sector kanton Gorinchem, en gevorderd, kort gezegd, primair voor recht te verklaren dat Febo op grond van goed werkgeverschap en redelijkheid en billijkheid aansprakelijk en schadeplichtig is voor het haar op 28 augustus 2000 overkomen ongeval en de daaruit voortvloeiende gevolgen en Febo te verplichten de materiële en immateriële schade te vergoeden, nader op te maken bij staat. Voorts heeft [eiseres] een voorschot van € 5.000,-- gevorderd.
Febo heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij eindvonnis van 11 april 2005 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 23 maart 2007 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. Febo heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging en verwijzing in het principale beroep en verwerping in het incidentele beroep.
De advocaat van Febo heeft bij brief van 23 juli 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en het incidentele beroep
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiseres] is op 17 januari 2000 in dienst getreden bij [verweerster] in de functie van verkoopmedewerkster. Zij verrichtte haar werkzaamheden hoofdzakelijk bij de vestiging van [verweerster] in Gorinchem.
(ii) Op maandag 28 augustus 2000 zou [eiseres] werken in het filiaal van [verweerster] in Tiel. Een zusterbedrijf van [verweerster] heeft aan [eiseres] een auto ter beschikking gesteld om daarmee naar Tiel te rijden.
(iii) Op weg naar Tiel heeft [eiseres] op de autosnelweg Al5 een eenzijdig ongeval gehad met de door haar bestuurde auto. [Eiseres] is na het ongeval drie dagen ter observatie opgenomen geweest in het ziekenhuis.
(iv) [Eiseres] heeft zich nadien meermalen onder doktersbehandeling gesteld en is arbeidsongeschikt geworden.
(v) Met ingang van 23 juni 2002 is haar een WAO-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
(vi) Bij besluit van 17 december 2004 heeft het UWV de arbeidsongeschiktheidsuitkering van [eiseres] ingetrokken.
(vii) Op verzoek van [verweerster] heeft de rechtbank de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 31 december 2005 ontbonden onder toekenning aan [eiseres] ten laste van [verweerster] van een vergoeding ter grootte van één maand loon.
3.2.1[Eiseres] stelt zich in dit geding op het standpunt dat [verweerster] op grond van goed werkgeverschap en de redelijkheid en billijkheid aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van het ongeval van 28 augustus 2000. Op grond daarvan vordert [eiseres] in dit geding, naast een daartoe strekkende verklaring voor recht, dat [verweerster] wordt veroordeeld tot vergoeding van die schade, op te maken bij staat.
[Verweerster] heeft hiertegen onder meer aangevoerd, samengevat, dat [eiseres] niet verplicht was in het filiaal in Tiel te gaan werken en evenmin verplicht was daarvoor de auto te gebruiken. [Verweerster] had [eiseres] gevraagd daar te gaan werken waarvoor aan haar via het zusterbedrijf de auto is uitgeleend omdat [eiseres] niet over eigen vervoer kon beschikken, terwijl zij ook gebruik had kunnen maken van de trein.
3.2.2 De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen omdat hij van oordeel was, kort gezegd, dat niet viel in te zien waarin het vervoer van [eiseres] op de dag van het ongeval verschilde van normaal woon-werkverkeer, nu moest worden aangenomen dat zij niet verplicht was in Tiel te gaan werken, noch daartoe de auto te gebruiken, en niet gesteld of gebleken was op grond van welke andere omstandigheden kon worden aangenomen dat het vervoer plaatsvond in het kader van de door haar uit te oefenen werkzaamheden.
3.2.3 Het hof heeft bij het bestreden arrest het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Op grond waarvan het hof tot die beslissing kwam kan, voor zover thans van belang, als volgt worden samengevat.
Enerzijds kwam het hof in rov. 3.2 tot de slotsom dat het vervoer in de auto naar Tiel en dus ook het ongeval plaatsvonden in het kader van de door [eiseres] voor [verweerster] uit te voeren werkzaamheden. Het hof leidde dit af uit de omstandigheden dat [verweerster] niet heeft betwist dat zij het rooster had gemaakt, dat [eiseres] op initiatief van [verweerster] in Tiel was ingeroosterd voor 28 augustus 2000 en dat [eiseres] die dag eerst naar de vestiging in Gorinchem is gegaan en vervolgens in de ter beschikking gestelde auto richting Tiel is vertrokken, waarbij het hof overwoog dat het vereiste dat de schade de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is overkomen, ruim moet worden uitgelegd.
Anderzijds oordeelde het hof echter in rov. 4.5-4.7 en 4.9-4.10 dat [eiseres] tijdens het ongeval verzekerd was onder een door [verweerster] bij Stad Rotterdam afgesloten ongevalleninzittendenverzekering, dat [eiseres] slechts incidenteel voor [verweerster] aan het verkeer deelnam en dat geen feiten en omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan [verweerster] op grond van goed werkgeverschap of de redelijkheid en billijkheid aansprakelijk is voor de gevolgen van het [eiseres] in de uitvoering van haar werk overkomen ongeval.
3.3 Het incidentele middel
3.3.1 Aangezien de klachten van het principale middel tot uitgangspunt nemen dat, zoals het hof in rov. 3.2 heeft geoordeeld, het vervoer van [eiseres] in de auto naar Tiel en dus ook het ongeval plaatsvonden in het kader van de door [eiseres] voor [verweerster] uit te voeren werkzaamheden, en het voorwaardelijk incidentele middel dit oordeel bestrijdt, zal de Hoge Raad eerst laatstgenoemd middel behandelen.
3.3.2 Het incidentele middel betoogt in de eerste plaats, kort gezegd, dat van uitoefening van de werkzaamheden geen sprake kan zijn in een geval als het onderhavige waarin de werknemer bij het besturen van een, via de werkgever door een ander te leen gegeven, auto zelf van de (openbare) weg raakt zonder aanrijding met of uitwijking vanwege andere verkeersdeelnemers.
Dit betoog faalt omdat in gevallen van een aan een werknemer overkomen verkeersongeval de aard van het ongeval niet beslissend is voor het antwoord op de vraag of dit heeft plaatsgevonden in de uitoefening van de werkzaamheden.
3.3.3 In de tweede plaats betoogt het middel, kort samengevat, dat, anders dan het hof heeft geoordeeld, de autorit van [eiseres] van Gorinchem naar Tiel niet anders kan worden gekwalificeerd dan als "gewoon woon-werkverkeer".
Bij de beoordeling van deze klacht moet worden vooropgesteld dat in het geval de werknemer zich van zijn woning begeeft naar de plaats waar hij zijn werkzaamheden dient uit te oefenen en omgekeerd ("woon-werkverkeer"), zulks in beginsel moet worden geacht plaats te vinden in de privé-sfeer van de werknemer, zodat de schade die de werknemer tijdens dat vervoer lijdt niet wordt geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Dat is evenwel anders indien op grond van bijzondere omstandigheden dat vervoer op één lijn te stellen is met vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en in het kader van de voor de werkgever uit te voeren werkzaamheden, zoals onder meer het geval was in de zaak welke is berecht in HR 9 augustus 2002, nr. C00/234, NJ 2004, 235. Of van het een of het ander sprake is, staat aan de feitenrechter ter beoordeling en kan in cassatie niet op juistheid worden onderzocht.
Het hof heeft op grond van de in rov. 3.2 vermelde omstandigheden dat [verweerster] niet heeft betwist dat zij het rooster had gemaakt, dat [eiseres] op initiatief van [verweerster] in Tiel was ingeroosterd voor 28 augustus 2000 en dat [eiseres] die dag eerst naar de vestiging in Gorinchem is gegaan en vervolgens in de ter beschikking gestelde auto richting Tiel is vertrokken, kennelijk geoordeeld dat het vervoer tussen Gorinchem en Tiel op één lijn te stellen is met vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en in het kader van de voor de werkgever uit te voeren werkzaamheden.
Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Hierbij wordt aangetekend dat ter voorkoming van afbakeningsproblemen tussen verkeer dat wel en dat niet moet worden beschouwd als woon-werkverkeer, in beginsel vervoer van de werknemer dat met het oog op het verrichten van de opgedragen werkzaamheden plaatsvindt tussen verschillende arbeidsplaatsen, zoals tussen verschillende vestigingen van de werkgever, heeft te gelden als vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en in het kader van de voor de werkgever uit te voeren werkzaamheden.
3.3.4 Op grond van het voorgaande faalt het incidentele middel.
3.4 Het principale middel
3.4.1Onderdeel B van het principale middel bestrijdt het oordeel van het hof in rov. 4.5-4.7 dat [eiseres] tijdens het ongeval verzekerd was onder een door [verweerster] bij Stad Rotterdam afgesloten ongevalleninzittendenverzekering, een oordeel dat kennelijk mede het oordeel draagt dat [verweerster] niet aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade.
Het onderdeel betoogt, samengevat, dat het hof ten onrechte tot dit oordeel is gekomen, nu de verzekeraar (Stad Rotterdam) aan [verweerster] heeft laten weten dat niet tot uitkering zou worden overgegaan en dat als er al een verzekering bestond, [eiseres] daaraan kennelijk geen rechten kon ontlenen, althans terzake niet schadeloos is gesteld en niets heeft ontvangen.
3.4.2 Het oordeel van het hof dat [eiseres] tijdens het ongeval verzekerd was onder een door [verweerster] bij Stad Rotterdam afgesloten ongevalleninzittendenverzekering, is aan het hof als feitenrechter voorbehouden en kan in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Het is alleszins begrijpelijk gemotiveerd.
Voorzover het onderdeel betoogt dat [eiseres] daaraan kennelijk geen rechten kon ontlenen, althans terzake niet schadeloos is gesteld en niets heeft ontvangen, geldt het volgende.
Met betrekking tot schade die werknemers lijden in de uitoefening van hun werkzaamheden als deelnemer aan het wegverkeer, heeft de Hoge Raad in zijn arresten van 1 februari 2008, nrs. C06/044 en C06/211, RvdW 2008, 176 en 178 - in het verlengde van hetgeen was overwogen in HR 12 januari 2001, nr. C99/125, NJ 2001, 253 en HR 9 augustus 2002, nr. C00/234, NJ 2004, 235 - geoordeeld dat de werkgever uit hoofde van zijn in art. 7:611 neergelegde verplichting zich als een goed werkgever te gedragen, gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval. Met betrekking tot die verplichting heeft de Hoge Raad het volgende overwogen.
De omvang van deze verplichting zal van geval tot geval nader vastgesteld moeten worden met inachtneming van alle omstandigheden, waarbij in het bijzonder betekenis toekomt aan de in de betrokken tijd bestaande verzekeringsmogelijkheden - waarbij mede van belang is of verzekering kan worden verkregen tegen een premie waarvan betaling in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd - en de heersende maatschappelijke opvattingen omtrent de vraag voor welke schade (zowel naar aard als naar omvang) een behoorlijke verzekering dekking dient te verlenen. De verzekering behoeft in elk geval geen dekking te verlenen voor schade die het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. In het bijzonder wanneer voor de werkzaamheden gebruik wordt gemaakt van een eigen auto van de werknemer, kan aan de verplichting ook voldaan worden door de werknemer financieel in staat te stellen om voor een behoorlijke verzekering zorg te dragen, mits hierover in de verhouding tussen de werkgever en de werknemer voldoende duidelijkheid wordt verschaft. Indien de werkgever is tekortgeschoten in zijn verplichting zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering als hiervoor bedoeld, is hij jegens de werknemer aansprakelijk voorzover deze door die tekortkoming schade heeft geleden.
In het licht hiervan dient de rechter die heeft te oordelen over de door de werknemer aan zijn vordering tot vergoeding van zijn door het ongeval geleden schade ten grondslag gelegde stelling dat de werkgever is tekortgeschoten in zijn verplichting zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering als hiervoor bedoeld, niet alleen het al of niet bestaan van een dergelijke verzekering vast te stellen maar ook of de bestaande verzekering kan worden aangemerkt als een behoorlijke in de hiervoor bedoelde zin. Het betoog van [eiseres] bij pleidooi in hoger beroep - neergelegd in de pleitnotities van haar zijde onder 24-27 - kwam erop neer dat geen ongevalleninzittendenverzekering was gesloten, in welk betoog noodzakelijkerwijs besloten ligt dat zij geen uitkering onder een dergelijke verzekering had ontvangen. Daarom had het hof, nadat het had vastgesteld dat wel degelijk een ongevalleninzittendenverzekering was afgesloten waaronder [eiseres] was verzekerd, dienen te onderzoeken waarom [eiseres] geen uitkering op grond van die verzekering had ontvangen en in dat kader de vraag onder ogen moeten zien of ten aanzien van die verzekering sprake was van een behoorlijke verzekering in de hiervoor bedoelde zin.
De in het onderdeel besloten liggende klacht dat het hof zulks ten onrechte heeft nagelaten, slaagt.
3.4.3 Het hof heeft aan zijn oordeel dat [verweerster] voor de gevolgen van het [eiseres] in de uitoefening van haar werkzaamheden overkomen ongeval niet op grond van goed werkgeverschap aansprakelijk is, mede ten grondslag gelegd dat [eiseres] niet structureel doch slechts incidenteel voor [verweerster] aan het verkeer deelnam (rov. 4.9). Daarmee heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien de verplichting van de werkgever om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering als hiervoor in 3.4.2 bedoeld, geldt ongeacht of de werknemer structureel dan wel incidenteel in de uitoefening van zijn werkzaamheden aan het wegverkeer deelneemt. De daarop gerichte klacht van onderdeel C slaagt dan ook.
3.4.4 Voorzover onderdeel A al begrijpelijke klachten tegen het arrest van het hof bevat, kan het niet tot cassatie leiden.
Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5 Het vorenoverwogene brengt mee dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven.
Na verwijzing zullen partijen in de gelegenheid moeten worden gesteld hun stellingen aan te passen aan hetgeen hiervoor in 3.4.2 is overwogen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 maart 2007;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 3.065,31 in totaal, waarvan € 2.990,31 op de voet van art. 243 Rv. te betalen aan de Griffier, en € 75,-- aan [eiseres];
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 2.268,07 op de voet van art. 243 Rv. te betalen aan de Griffier.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 december 2008.
Beroepschrift 22‑06‑2007
Kosteloos ingevolge toevoeging afgegeven door de Raad voor Rechtsbijstand te 's‑Gravenhage, dd. nr.
Toevoeging aangevraagd dd. 20 juni 2007
Heden de [tweeëntwintigste] juni tweeduizendzeven, Ten verzoeke van [requirante], wonende te [woonplaats], te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Raamweg nr 3, ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, Mr J. Groen, die in na te melden geding voor requirante als zodanig [wordt aangewezen];
Heb ik […]
AAN:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gerequireerde] B.V. h.o.d.n. Febo Gorinchem, statutair gevestigd en kantoorhoudende te Gorinchem aan de Hoogstraat 13 (4201 CA), welke rechtspersoon voor deze zaak geacht wordt woonplaats gekozen te hebben ten kantore van hun procureur bij het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, Mr K. Aantjes, aldaar aan dit gekozen domicilie aan de Haagweg 108, te Rijswijk [(ZH)], mijn exploit doende, sprekende met en afschrift dezes latende aan: [Mw. D.M. van Oost,]
Aldaar ten voormelde kantore werkzaam
AANGEZEGD:
Dat mijn requirante beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, negende civiele kamer, van 23 maart 2007 in de zaak met rolnummer 05/1022 (rolnummer rechtbank 138806 CV 684/04) gewezen door Mrs Schuering, Tan, van Rijkom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van 23 maart 2007;
Voorts heb ik deurwaarder geheel exploit doende als voorschreven met domiciliekeuze en advocaatstelling als voormeld de gerequireerde voornoemd
GEDAGVAARD:
Om op vrijdag [de zevende] September tweeduizendzeven des voormiddags te 10.00 uur vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, kamer voor Burgerlijke Zaken, alsdan gehouden wordende in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
TENEINDE:
Namens mijn requirante tegen voormeld arrest te horen aanvoeren als middel van cassatie:
I.
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de nietinachtneming nietigheid met zich brengt Meer in het bijzonder schending van het bepaalde in de artikelen 2 en 248 van boek 6 van het BW, alsmede schending van het bepaalde in de artikelen 611 juncto 658 van boek 7 van het BW alsmede schending van hetgeen is overwogen in de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad der Nederlanden te vinden in de arresten van de Hoge Raad der Nederlanden van 16 oktober 1992 NJ 1993 nr 264, Hoge Raad 22 januari 1999 NJ 1999 nr 534, en Hoge Raad 12 januari 2001 NJ 2001 nr 253, alsmede schending van het bepaalde in artikel 121 van de Grondwet;
Doordien het Hof in het aangevallen arrest heeft overwogen zoals valt te lezen in de rechtsoverwegingen 4.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7, 4.8, 4.9 en 4.10.
A.
Zulks ten onrechte nu het Hof onvoldoende aangeeft waarom de onderhavige zaak in afwijking van de hier voorschreven vaste jurisprudentie van de Hoge Raad anders moet worden beslist, een en ander ten nadele van mejuffrouw [requirante]. Immers in die vaste jurisprudentie die dus gebaseerd is op artikel 611 boek 7 BW juncto de artikelen 2 en 248 van boek 6 BW zijn de volgende lijnen te ontdekken.
In het arrest van 16 oktober 1992 voornoemd aanvaardde de Hoge Raad destijds een risico-aansprakelijkheid voor het geval dat het gebruik dat de werknemer krachtens zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst bij het verrichten van een taak van zijn zaak maakt naar de aard van die zaak zoals zich in het bijzonder voordoet bij een auto, risico's van ernstige beschadiging van die zaak meebrengt, niet alleen door eventuele fouten door derden maar ook in samenhang met het ervaringsfeit dat de dagelijkse omgang met dergelijke zaken, de gebruiker daarvan licht er toe zou brengen, niet steeds alle voorzichtigheid in acht te nemen, die ter voorkoming van ongevallen geraden is.
Met name in de conclusie van de AG Mr Hartkamp, voor de zaak van 12 januari 2001 Vonk tegen van der Hoeven ook wel de Arenazaak genoemd, heeft hij de omstandigheden waaronder de werkgever deze risico aansprakelijkheid heeft als volgt op een rij gezet.
Alvorens dat te doen heeft hij verwezen naar een inmiddels ingetrokken wetsvoorstel, dat naar alle waarschijnlijkheid opnieuw aan de Staten Generaal zal worden voorgelegd omdat de Minister heeft laten weten dat hij het voorstel op zich zelf handhaaft maar wellicht de bewoordingen anders zal formuleren, welk wetsvoorstel zal leiden tot de volgende wettelijke bepalingen, een nieuw artikel 685a boek 7 BW luidende: lid 1 de werkgever is aansprakelijk voor de schade die werknemer lijdt doordat deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden een motorrijtuig bestuurt dat betrokken is bij een verkeersongeval behoudens indien de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer ten tijde van het ongeval. Deze aansprakelijkheid kan niet ten nadele van de werknemer worden beperkt of uitgesloten.
Lid 2 geen aansprakelijkheid op grond van dit artikel bestaat voor zover de werkgever de verzekering heeft gesloten die de in dit artikel bedoelde schade dekt, danwel de werkgever de werknemer een vergoeding heeft gegeven om een dergelijke verzekering te sluiten etc.
Tegen de achtergrond van deze rechtsontwikkeling heeft de AG Hartkamp de volgende omstandigheden op een rij gezet die ten deze van doorslaggevende betekenis zijn.
- —
Het feit dat de werknemer in de uitoefening van zijn werk verplicht was om zich dagelijks per auto van d naar a en terug te begeven.
- —
Het feit dat hij verplicht was bij toerbeurt te chaufferen
- —
Het feit dat de financiële gevolgen van een eventueel ongeval van alle betrokkenen door de WA verzekering was gedekt, behalve voor de chaufferende werknemer zelf
- —
Het ervaringsfeit dat de dagelijks omgang met auto's de gebruiker daarvan licht er toe zal brengen niet steeds alle voorzichtigheid in acht te nemen, die ter voorkoming van ongevallen geraden is;
- —
Het feit dat bij de werknemer geen sprake is geweest van opzet of roekeloosheid.
Aan deze omstandigheden moet dus getoetst worden in het licht van eerdergenoemde rechtsontwikkeling of de werkgever aansprakelijk is voor de schade die de werkneemster mevrouw [requirante] heeft geleden ten gevolge van dat verkeersongeval.
Zoals het hof in rechtsoverweging 3.2 heeft overwogen heeft [gerequireerde] niet betwist dat [gerequireerde] het rooster heeft gemaakt en ook op initiatief van [gerequireerde], [requirante] in Tiel is ingeroosterd voor 28 augustus 2000, dat [requirante] op 28 augustus 2000 eerst naar de vestiging van [gerequireerde] in Gorinchem is gegaan en vervolgens in een door een zusterbedrijf van [gerequireerde] ter beschikking gestelde auto richting Tiel is vertrokken. Hieruit leidt het Hof af dat het vervoer naar Tiel — maar dus ook het ongeval — plaats vond in het kader van de door [requirante] uit te voeren werkzaamheden. Ook als het rooster tevoren met [requirante] zou zijn doorgesproken en [requirante] bezwaar had kunnen maken tegen in roostering in Tiel en [requirante] het werken in Tiel wel prettig vond leidt dat niet tot een ander oordeel, mede in aanmerking genomen dat het vereiste dat de schade de werknemer bij de uitoefening van zijn werkzaamheden is overkomen, ruim moet worden uitgelegd, aldus Hoge Raad 15 december 2000, NJ 2001 nr 198.
Dit betekent dat de grieven van [requirante] tegen het eindvonnis van de rechtbank gegrond zijn.
Daarmee wordt in ieder geval aan de eerste voorwaarde voldaan namelijk het feit dat de werknemer voor de uitoefening van haar werkzaamheden verplicht was zich met de auto van Gorinchem naar Tiel te begeven en terug. Bovendien was zij de enige in de auto, dus verplicht de auto te besturen. Ook het ervaringsfeit dat de dagelijkse omgang met auto's de gebruiker daarvan licht er toe zal brengen niet steeds alle voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongevallen geraden is, doet zich voor en verder is duidelijk uit de constellatie van de feiten dat er geen sprake is bij deze werkneemster van opzet of roekeloosheid. Dat is in ieder geval gesteld noch bewezen.
B.
Ten onrechte is het Hof tot de conclusie gekomen dat terzake een inzittendenverzekering was gesloten waar [requirante] als verzekerde onderviel tijdens het ongeval. Immers [requirante] heeft terzake geen cent ontvangen noch van [gerequireerde] B.V. h.o.d.n. Febo Gorinchem noch van de tussenpersoon [B] noch van de Stad Rotterdam de verzekeringsmaatschappij die inmiddels gefuseerd is met de Fortis Groep. Zoals Mr Bruinsma tijdens de zitting waar de zaak door beide partijen werd bepleit heeft betoogd heeft hij bij deze tussenpersoon [B] geïnformeerd naar de gang van zaken met betrekking tot de gepretendeerde verzekering, maar deze [B] wilde hem niet alle gegevens verstrekken omdat de verzekering gesloten was door [gerequireerde] BV h.o.d.n. Febo Gorinchem en mejuffrouw [requirante] dus geen partij was bij die overeenkomst en hij heeft niet meer van deze tussenpersoon los gekregen dan dat de Stad Rotterdam aan [gerequireerde] heeft laten weten dat niet tot uitkering zou worden overgegaan zodat 's‑Hofs beslissing op dit punt dat er wel een dergelijke verzekering zou zijn, stoelt op lemen voeten, nu, als er al een verzekering was gesloten mevrouw [requirante] daar kennelijk geen rechten aan kon ontlenen, althans terzake niet schadeloos is gesteld en geen sous heeft ontvangen.
C.
[requirante] heeft verwezen naar een uitspraak van het Hof 's‑Gravenhage van 26 januari 2007. Het Hof heeft ook begrepen naar welke zaak zij verwees en heeft uiteengezet dat er een belangrijk verschil was tussen die zaak en de onderhavige zaak. In die zaak van 26 januari 2007 nam de werknemer structureel voor zijn werkgeefster aan het verkeer deel terwijl mejuffrouw [requirante] niet heeft weersproken dat zij slechts incidenteel voor haar werkgeefster aan het verkeer deelnam.
Nergens in de jurisprudentie is dit een onderscheid geweest dat enige betekenis heeft gehad. In de destijds voorgestelde wettelijke bepalingen nieuw 658aboek 7 BW is dat onderscheid niet terug te vinden. Bovendien is het de vraag of hier van incidentele werkzaamheden sprake is, immers [requirante] was sedert 7 januari 2000 bij [gerequireerde] in dienst en heeft zo heeft [gerequireerde] ook erkend in de conclusie van antwoord van 28 juni 2004 ‘mejuffrouw [requirante] gewerkt in Tiel op 29 mei, 2 en 22 juni 2000 alsmede dus op de dag van het ongeval 28 augustus 2000.’ Met andere woorden het kwam dus regelmatig voor dat mejuffrouw [requirante] in de uitoefening van de dienstbetrekking door [gerequireerde] werd ingeroosterd voor werkzaamheden in de nevenvestiging in Tiel en zij dus verplicht was zich daarheen te begeven.
In ieder geval is op dit punt 's‑Hofs arrest volstrekt onvoldoende gemotiveerd nu het hof niet uitlegt, hoe het hof in weerwil van de eerdergenoemde jurisprudentie in deze zaak tot de conclusie komt dat bij [gerequireerde] geen aansprakelijkheid bestond voor de schade die mejuffrouw [requirante] opdeed ten gevolge van het ongeval terwijl zij werkzaam was in de uitoefening van haar dienstbetrekking.
MITSDIEN:
Op grond van vorenstaand middel van cassatie te horen vernietigen het arrest waartegen dit middel zich richt met zodanige verdere behandeling en beslissing als Uw Hoge Raad zal vermenen dat in goede justitie behoort, kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij deurwaarder € [84,31]
De deurwaarder,
[exploot/proc. verbaal | 70,85 | |
verschotten: | ||
— | GBA | |
— | KvK | |
— | overige | |
ops[…] (b.t.w.) | 13,46 | |
84,31] |
[Eiser kan op grond van de Wet op de Omzetbelasting 1968 de hem/haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet verrekenen, derhalve verklaart ondergetekende opgemelde kosten te hebben verhoogd met een percentage gelijk aan het percentage genoemd in bovengenoemde wet.]