ABRvS, 30-05-2016, nr. 201505513/1/V2
ECLI:NL:RVS:2016:1450
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-05-2016
- Zaaknummer
201505513/1/V2
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:1450, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑05‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JV 2016/198
Uitspraak 30‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 19 december 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
201505513/1/V2.
Datum uitspraak: 30 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 3 juli 2015 in zaak nr. 14/28658 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 juli 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Ross, advocaat te Amsterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Aanleiding
1. Aan de afwijzing van de asielaanvraag van de vreemdeling heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat hij weliswaar geloofwaardig acht dat de vreemdeling homoseksueel is, maar dat hij niet aannemelijk gemaakt acht dat de vreemdeling, zoals hij stelt, in verband daarmee een gegronde reden heeft om in Guinee te vrezen voor vervolging of een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
Volgens de rechtbank had de staatssecretaris moeten onderzoeken of de vreemdeling, als zijn homoseksuele geaardheid en handelingen in de Guineese samenleving bekend worden, te maken zal krijgen met ernstige discriminatie. De staatssecretaris heeft dit onderzoek volgens de rechtbank, in strijd met artikel 3:2 van de Awb, niet verricht.
Grief
2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij het door haar bedoelde onderzoek wel degelijk heeft verricht.
Motivering van de afwijzing
2.1. Volgens de staatssecretaris blijkt uit het algemeen ambtsbericht inzake Guinee van de minister van Buitenlandse Zaken van juni 2014 (hierna: het ambtsbericht) en de door de vreemdeling overgelegde brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 21 november 2013 met bijlagen (hierna: de brief van Vluchtelingenwerk) weliswaar dat het verrichten van homoseksuele handelingen strafbaar is, maar uit die stukken blijkt ook dat er tijdens de verslagperiode geen strafrechtelijke vervolgingen hebben plaatsgevonden. Hoewel uit het ambtsbericht verder blijkt dat er in Guinee diepe sociale, religieuze en culturele taboes rusten op homoseksualiteit, hebben zich tijdens de verslagperiode verder geen noemenswaardige incidenten voorgedaan. Ook uit de in de brief van Vluchtelingenwerk aangehaalde stukken blijkt niet van dergelijke incidenten. Gelet hierop acht de staatssecretaris niet aannemelijk dat het bekend raken van de homoseksuele gerichtheid van de vreemdeling in Guinee zal leiden tot dusdanig ernstige belemmeringen in zijn leven dat dit valt te kwalificeren als vervolging. Nu hij verder nog immer geen geloof hecht aan de problemen die de vreemdeling in het verleden wegens zijn seksuele gerichtheid in Guinee stelt te hebben ondervonden, is evenmin aannemelijk dat hij daar een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, aldus de staatssecretaris.
Oordeel van de rechtbank
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat uit de verklaringen van de vreemdeling kan worden afgeleid dat hij in Nederland op zodanige wijze uiting heeft gegeven aan zijn homoseksuele gerichtheid dat reeds op grond daarvan moet worden aangenomen dat de manier waarop hij daaraan in Guinee invulling zal geven wezenlijk verder zal gaan dan daar is geaccepteerd. Daarom had de staatssecretaris moeten onderzoeken of de vreemdeling, als zijn homoseksuele geaardheid en handelingen in de Guineese samenleving bekend worden, te maken zal krijgen met ernstige discriminatie. De rechtbank heeft het besluit reeds daarom vernietigd en is er niet aan toegekomen het besluit voor het overige te toetsen.
Beoordeling grief
2.3. Blijkens de hiervoor onder 2.1. weergegeven motivering heeft de staatssecretaris onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de vreemdeling als zijn homoseksuele gerichtheid in de Guineese samenleving bekend wordt. Hierbij heeft hij de verklaringen van de vreemdeling en de informatie uit zowel het ambtsbericht als de brief van Vluchtelingenwerk betrokken. Van het door de rechtbank geconstateerde gebrek is daarom geen sprake.
De grief slaagt.
Conclusie hoger beroep
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 9 december 2014 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
Beroepsgronden
4. De vreemdeling betoogt dat het Besluit van 12 december 2014, nummer WBV 2014/36, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Stcrt. 2014, nr. 36910; hierna: het WBV 2014/36), en de Werkinstructie van 1 januari 2015 (2014/10; hierna: WI 2014/10) wijzigingen van beleid zijn als bedoeld in artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
4.1. De aldus opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 9 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1203, ontkennend beantwoord. Anders dan de vreemdeling heeft aangevoerd was de staatssecretaris dus niet gehouden zijn asielrelaas, dat hij in het in rechte vaststaande besluit van 6 mei 2013 ongeloofwaardig heeft geacht, opnieuw te beoordelen.
De beroepsgrond faalt.
5. De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Guinee wegens zijn homoseksuele gerichtheid een gegronde reden heeft om voor vervolging te vrezen of een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
5.1. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen volgt dat bij de beoordeling van de beroepsgrond nog immer ervan moet worden uitgegaan dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de problemen die de vreemdeling in Guinee stelt te hebben ondervonden als gevolg van zijn seksuele gerichtheid, ongeloofwaardig zijn.
Dit neemt niet weg dat de staatssecretaris zich niet op het standpunt heeft gesteld dat hij ongeloofwaardig acht dat de vreemdeling in Nederland homoseksuele relaties heeft onderhouden, dat hij lid is van COC Nederland, dat hij met enige regelmaat bijeenkomsten daarvan bezoekt en dat hij woont bij de organisatie 'Secret Garden' die opkomt voor de belangen van homoseksuelen. Evenmin heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hij niet gelooft dat de vreemdeling in Guinee op dezelfde wijze invulling wil geven aan zijn homoseksuele gerichtheid. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat de staatssecretaris de verklaringen van de vreemdeling in zoverre wel aannemelijk acht.
5.2. In het ambtsbericht, dat de periode april 2013 tot en met mei 2014 beslaat, staat onder meer het volgende:
"Seksuele handelingen tussen personen van hetzelfde geslacht worden beschouwd als schending van de openbare zeden, dan wel als tegennatuurlijke handelingen. Zij kunnen worden bestraft met een gevangenisstraf van ten minste zes maanden en ten hoogste drie jaar en een geldboete van ten minste 100.000 en ten hoogste 1.000.000 frank. De strafbaarstelling is van toepassing zelfs indien beide partijen meerderjarig zijn en instemmen met de handeling. Voor een homoseksuele verkrachting geldt dezelfde strafmaat als voor een heteroseksuele verkrachting. Tijdens de verslagperiode hebben geen strafrechtelijke vervolgingen plaatsvonden wegens het verrichten van homoseksuele handelingen.
Zoals in veel Afrikaanse landen rusten er in Guinee diepe sociale, religieuze en culturele taboes op homoseksualiteit. Homoseksualiteit wordt vaak gezien als een ziekte of afwijking. Hierdoor komen LHBT’s vrijwel nooit uit voor hun geaardheid. De sociale druk op mannen en vrouwen, zowel homoseksuelen als heteroseksuelen, om een gezin te stichten is groot.
In augustus 2013 arresteerde de politie een groep van ruim dertig homoseksuelen, waarvan sommige waren verkleed als vrouw. De politie nam hun telefoons en sieraden in beslag. Nadat vertegenwoordigers van de LHBT-gemeenschap bij de autoriteiten protesteerden, werd de groep vrijgelaten. In januari 2014 traden homoseksuele artiesten op bij een huwelijksceremonie in de wijk Matoto in Conakry. De politie nam enkele van hen mee naar het bureau; na betaling van 150 euro werden ze weer vrijgelaten. Voor zover bekend hebben zich overigens tijdens de
verslagperiode geen majeure incidenten voorgedaan.
In Guinee komt de in 2011 opgerichte organisatie ‘Afrique Arc-en-Ciel’ op voor de belangen van LHBT’s. De organisatie krijgt ondersteuning van de Franse ambassade, van ONUSIDA - de VN-organisatie die Aids bestrijdt - en andere VN-organisaties, onder meer bij het organiseren van vergaderingen. In Conakry zijn informele ontmoetingsplaatsen zoals Le Ciel Plus in Conakry. In Guinee is ook een kleine internationale LHBT-gemeenschap, men vindt er onder meer Ivorianen, Malinezen, Sierraleoners en Gambianen.
Het parlement ontkende begin 2014 geruchten die de ronde deden als zou een wetsontwerp in voorbereiding zijn dat de positie van homoseksuelen zou erkennen. De grand imam van Conakry sprak zich openlijk uit tegen homoseksualiteit."
5.2.1. In het bij de brief van Vluchtelingenwerk gevoegde rapport 'Country Report on Human Rights Practices' van het United States Department of State van 19 april 2013 staat onder meer het volgende:
"The law criminalizes consensual same-sex sexual activity. The maximum sentence is three years in prison, although there have not been any known prosecutions under this law. In the restructuring of OPROGEM in August 2012, a unit for investigating morals violations, including same-sex sexual conduct, was created. Authorities reportedly arrested cross-dressing men in nightclubs on public nuisance charges. Antidiscrimination laws do not apply to lesbian, gay, bisexual, and transgender (LGBT) individuals. There were deep religious and cultural taboos against consensual same-sex sexual conduct. There were no official or NGO reports of discrimination against individuals based on their sexual orientation or gender identity, although societal stigma likely prevented victims from reporting abuse or harassment. There were no active LGBT organizations."
5.3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2422 is de enkele strafbaarstelling van homoseksuele handelingen als zodanig geen daad van vervolging. De staatssecretaris moet, indien in het land van herkomst van een vreemdeling regelgeving bestaat op grond waarvan homoseksualiteit strafbaar is, dan wel die het verrichten van homoseksuele handelingen strafbaar stelt, onderzoeken hoe deze regelgeving in de praktijk wordt toegepast of uitwerkt. Dit onderzoek heeft de staatssecretaris verricht. In aanmerking genomen dat uit het ambtsbericht en de brief van Vluchtelingenwerk Nederland niet blijkt dat de Guineese wetgeving die straf stelt op het verrichten van homoseksuele handelingen in de praktijk wordt toegepast, en daaruit evenmin blijkt dat de strafbaarstelling dusdanige gevolgen heeft dat de maatschappelijke positie van homoseksuelen onhoudbaar is, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van de strafbaarstelling van homoseksuele handelingen een gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging.
Weliswaar blijkt uit de door de staatssecretaris betrokken stukken verder dat in Guinee diepe sociale, religieuze en culturele taboes rusten op homoseksualiteit, maar in die stukken wordt ook vermeld dat de organisatie 'Afrique Arc-en-Ciel' en vertegenwoordigers van de homogemeenschap opkomen voor de belangen van homoseksuelen en dat in Conakry een kleine internationale homogemeenschap bestaat. Verder wordt in de stukken alleen melding gemaakt van een beperkt aantal incidenten van geringe ernst. Gelet hierop heeft de staatssecretaris zich, anders dan de vreemdeling heeft aangevoerd, terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat het bekend raken van zijn homoseksuele gerichtheid in Guinee zal leiden tot discriminatie die een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. De vreemdeling heeft daarom ook in zoverre niet aannemelijk gemaakt dat hij in Guinee voor vervolging heeft te vrezen.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat gegeven is dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hij het asielrelaas ongeloofwaardig acht, heeft de staatssecretaris zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
De beroepsgrond faalt.
6. De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris met de afwijzing van zijn asielaanvraag het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
6.1. De door de vreemdeling in het kader van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel aangehaalde uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 10 december 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:15311 en die van de voorzieningenrechter van diezelfde rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 13 januari 2015, in zaak nr. 14/29254, kunnen de vreemdeling niet baten. Hiervoor is redengevend dat, nog daargelaten of de gevallen waarop die uitspraken betrekking hebben gelijke gevallen betreffen, de staatssecretaris in die gevallen de voorliggende asielaanvragen ook had afgewezen. Ook het door de vreemdeling overgelegde inwilligende besluit van 9 juli 2014 kan de vreemdeling niet baten. De staatssecretaris heeft toegelicht dat dit besluit berust op een ambtelijke misslag, nu daarin louter op grond van de homoseksuele gerichtheid van de desbetreffende vreemdeling tot vergunningverlening is overgegaan terwijl hiervoor op basis van de beschikbare landeninformatie geen aanleiding bestond. Volgens vaste rechtspraak strekt het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat een ambtelijke misslag moet worden herhaald (zie onder meer de uitspraak van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:744).
De beroepsgrond faalt.
7. De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris niet heeft onderkend dat uitzetting in verband met zijn medische toestand zal leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM.
7.1. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarvan het in de paragrafen 32 tot en met 41 van het arrest van 27 mei 2008, N. tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2008:0527JUD002656505, een overzicht geeft, kan uitzetting in verband met de medische toestand van een vreemdeling, onder uitzonderlijke omstandigheden leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM.
Uit die rechtspraak kan worden afgeleid dat deze uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen, indien een vreemdeling lijdt aan een ernstige ziekte die een dusdanig stadium heeft bereikt, of door uitzetting direct of nagenoeg direct zal bereiken, dat hij door de uitzetting, bij gebrek aan het bestaan van medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, komt te verkeren in een onmenselijke situatie van ondraaglijk lijden, die meteen of vrijwel meteen tot de dood leidt (zie de paragrafen 42 tot en met 45 van voormeld arrest).
De vreemdeling heeft een verklaring van zijn behandelaars overgelegd waarin zij verklaren dat er bij hem sprake lijkt van een Post Traumatische Stress Stoornis in vroege remissie, een lichte depressieve stoornis en alcoholafhankelijkheid, en dat hij maximaal een jaar zal worden behandeld. Uit deze verklaring blijkt niet dat de vreemdeling lijdt aan een ernstige ziekte die een direct levensbedreigend stadium heeft bereikt, noch dat dit stadium na uitzetting, bij gebreke van verdere behandeling, direct of nagenoeg direct zal worden bereikt.
De beroepsgrond faalt.
8. De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris hem ten onrechte een vertrektermijn heeft onthouden en dat de staatssecretaris had moeten afzien van uitvaardiging van het inreisverbod. Ter toelichting hierop heeft de vreemdeling nogmaals erop gewezen dat hij in Nederland wordt bijgestaan door COC Nederland en 'Secret Garden', dat hij medische klachten heeft en dat hij voornemens is aangifte te doen van verkrachting. Op dit betoog is de staatssecretaris in het besluit ingegaan. Hetgeen door de vreemdeling is aangevoerd, vormt geen weerlegging van het standpunt van de staatssecretaris en biedt derhalve geen grond voor vernietiging van het besluit.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 3 juli 2015 in zaak nr. 14/28658;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Fernandez
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2016
753.