Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-05-2017, nr. 200.205.877/01
ECLI:NL:GHARL:2017:3851
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-05-2017
- Zaaknummer
200.205.877/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:3851, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑05‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2016:5057, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2017-0143
Uitspraak 04‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Gemaakte afspraak in de akte van huwelijkse voorwaarden over een betaling van € 34.000,-- niet in strijd met de openbare orde, de goede zeden of de wet.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.205.877/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/405873 / FL RK 15-2868)
beschikking van 4 mei 2017
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.D.H. Lesmeister te Almere,
en
[verweerster] ,
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.C. Scherpenhuijsen te Almere.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 21 september 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 16 december 2016;
- het verweerschrift, ingekomen op 26 januari 2017;
- een journaalbericht van 8 februari 2017 met bijlagen van mr. Lesmeister;
- een journaalbericht van 7 april 2017 met bijlagen van mr. Scherpenhuijsen;
- een journaalbericht van 13 april 2017 met bijlagen van mr. Lesmeister.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 april 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De vaststaande feiten
3.1
Partijen zijn [in] 2015 onder huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.
3.2
De man en de vrouw bezitten de Nederlandse nationaliteit.
3.3
In de akte huwelijkse voorwaarden d.d. 7 mei 2015 staat - voor zover hier van belang - opgenomen:
"PREMISSE
In verband met hun Islamitische geloofsovertuiging komen verschenen personen uitdrukkelijk overeen en verklaren zij de rechtsgevolgen van hun voorgenomen huwelijk ten aanzien van hun vermogen te willen regelen door de navolgende huwelijksvoorwaarden:
(…)
VERREKENING ALIMENTATIE BIJ EINDE HUWELIJK
Artikel 4.
Indien het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding, zal het bepaalde in de artikel 1:157 tot en met 160 Burgerlijk Wetboek omtrent alimentatie niet van overeenkomstige toepassing zijn. De partijen komen hierbij uitdrukkelijk overeen, dat de man in dat geval bij wijze van alimentatie aan de vrouw zal uitkeren een som in contanten groot veertig duizend euro (€ 40.000,00).
Dit bedrag zal door de man aan de vrouw worden voldaan binnen drie maanden na de ontbinding van het huwelijk op een door de vrouw op te geven rekening nummer.
Partijen realiseren zich dat deze bepaling ten tijde van de echtscheiding (mogelijk) nietig is en dat op grond van gewijzigde regelgeving of gewijzigde omstandigheden deze bepaling dient te worden herzien of komt te vervallen in het kader van genoemde echtscheiding. Zij zullen dan wel te maken krijgen met de hiervoor genoemde wetsartikelen."
3.4
De vrouw heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 10 december 2015, en gewijzigd bij brief van mr. Scherpenhuijsen van 26 april 2016, verzocht tussen partijen de echtscheiding uit te spreken, de man te veroordelen om conform artikel 4 van de door partijen gesloten huwelijkse voorwaarden binnen drie maanden na de door de rechtbank in deze te wijzen beschikking, een bedrag van € 40.000,- over te maken op bankrekeningnummer [00000] ten name van [verweerster] , subsidiair te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van het verzoekschrift tot echtscheiding, dan wel een datum die de rechtbank in goede justitie meent te moeten bepalen, een bedrag verschuldigd is van € 2.490,- per maand, dan wel een bedrag als de rechtbank meent in goede justitie te moeten behoren en de beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5
De man heeft bij verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek, verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, primair voor recht te verklaren dat het bepaalde in artikel 4 van de akte huwelijkse voorwaarde nietig is, subsidiair het verzoek van de vrouw af te wijzen en te bepalen dat de vrouw niet behoeftig is dan wel geen behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud en meer subsidiair het verzoek van de vrouw af te wijzen om reden dat de man onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en - uitvoerbaar bij voorraad - de man veroordeeld om conform artikel 4 van de door partijen gesloten huwelijkse voorwaarden binnen drie maanden na datum beschikking rechtbank een bedrag van € 40.000,- over te maken op bankrekeningnummer [00000] ten name van [verweerster] . Het meer of anders verzochte is door de rechtbank afgewezen.
3.7
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in] 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.8
De man heeft zijn bij beroepschrift gedane verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking, ingetrokken. Bij beschikking van dit hof van 7 maart 2017, gegeven onder zaaknummer 200.205.877/02, is dit verzoek afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
In geschil is de vraag of, en zo ja in hoeverre, de in artikel 4 van de akte huwelijkse voorwaarden van partijen opgenomen bepaling nietig is.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 21 september 2016.
De man verzoekt het hof de beschikking van 21 september 2016 te vernietigen en opnieuw beschikkende - voor zover hier nog van belang - het verzoek van hem om de notaris te gelasten de aantekeningen in het dossier dat handelt over de totstandkoming van de akte huwelijkse voorwaarden d.d. 8 mei 2015, in het geding te brengen, gegrond te verklaren en te gelasten dat deze aantekeningen alsnog in het geding moeten worden gebracht alsmede te bepalen dat op grond van de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, het inleidend verzoek van de vrouw alsnog wordt afgewezen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de afspraak zoals opgenomen in artikel 4 van de akte huwelijkse voorwaarden van partijen, hoewel daarin wordt gesproken van alimentatie, slechts deels een alimentatiekarakter draagt. Uiteindelijk zijn de gemaakte afspraken door de notaris in één bepaling vervat en is een bedrag van € 40.000,- opgenomen in artikel 4 van de akte huwelijkse voorwaarden. Aangezien een en ander tussen partijen niet ter discussie staat, gaat het hof voorbij aan het verzoek van de man om de notaris opdracht te geven de aantekeningen omtrent de totstandkoming van de akte huwelijkse voorwaarden te verstrekken.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat een bedrag van € 6.000,- ziet op de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud. Partijen geven aan dat rekening is gehouden met een periode van drie maanden zoals volgens de Islamitische geloofsovertuiging gebruikelijk is. De vraag rijst of een dergelijke afspraak op grond van artikel 1:400 lid 2 BW is toegestaan. Het hof kan aan de beantwoording van deze vraag voorbij gaan, nu partijen ter zitting hebben herhaald het er - ook na de echtscheiding - nog steeds over eens te zijn dat de man een bijdrage van € 6.000,-, ziende op een periode van drie maanden na de echtscheiding, voldoet ter zake van de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de man verder geen bijdrage aan de vrouw in haar kosten van levensonderhoud verschuldigd is. Dit brengt naar het oordeel van het hof met zich dat niet langer (slechts) sprake is van overeenkomst als bedoeld in artikel 1:400 lid 2 BW, maar van een overeenkomst op grond van artikel 1:158 BW.
5.3
Partijen zijn het erover eens dat het restantbedrag van € 34.000,- geen alimentatiekarakter draagt. Zij twisten echter over de vraag wat de grondslag is voor de verschuldigdheid van dit bedrag. De man stelt dat dit bedrag is overeengekomen voor het stellen van zekerheid voor de vrouw in verband met de schulden van de man uit zijn vorige huwelijk, terwijl de vrouw aangeeft dat het bedrag betrekking heeft op schadevergoeding voor aan haar en de kinderen toegedaan leed en vergoeding van de door haar gemaakte kosten. Het hof is - evenals de rechtbank - van oordeel dat in het midden kan blijven waarvoor het bedrag van € 34.000,- is overeengekomen, nu gesteld noch gebleken is dat deze afspraak in strijd is met de openbare orde, de goede zeden of de wet.
5.4
Aan de stelling van de man dat hij er vanuit ging dat de bepaling nietig was gelet op hetgeen de notaris daarover zou hebben verklaard en dat hij slechts daarom zijn handtekening onder de akte huwelijkse voorwaarden zou hebben gezet, gaat het hof voorbij. Een dergelijke houding kan, naar het oordeel van het hof, niet aan de vrouw worden tegengeworpen en dient voor rekening en risico van de man te blijven. Dit klemt temeer nu de man ter zitting van het hof erkend heeft dat hij door zo te handelen het risico heeft genomen dat zijn veronderstelling niet juist zou zijn.
5.5
Aangezien de grieven 1 en 2 falen, komt het hof aan de behandeling van de derde grief (ziende op de behoefte van de vrouw) niet toe.
6. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en het meer of anders verzochte afwijzen.
7. De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 21 september 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. J.G. Knot, bijgestaan door mr. R.J. Krist als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 4 mei 2017.