Hof 's-Hertogenbosch, 29-06-2015, nr. 20-003623-14
ECLI:NL:GHSHE:2015:2843
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
29-06-2015
- Zaaknummer
20-003623-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:2843, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 29‑06‑2015; (Hoger beroep, Verwijzing na Hoge Raad)
Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2014:3045
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:513, Niet ontvankelijk
Uitspraak 29‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Verwijzing door de Hoge Raad. Veroordeling ter zake overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003623-14
Uitspraak : 29 juni 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 2 augustus 2010, parketnummer 03-700696-08 in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1986,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
Bij het hierboven genoemde vonnis van de rechtbank Maastricht van 2 augustus 2010 is de verdachte ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren.
De verdachte en de officier van justitie hebben respectievelijk op 5 augustus 2010 en 12 augustus 2010 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 27 juni 2012 onder parketnummer 20-003018-10 heeft het gerechtshof
’s-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank vernietigd en verdachte ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte een bedrag van
€ 15.000,- zal storten in het Pieter van Vollenhoven Fonds, welk fonds zich ten doel stelt de belangen van verkeersslachtoffers te behartigen. Tevens heeft het hof verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd voor de duur van 3 jaren.
De verdachte heeft op 6 juli 2012 beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof van 27 juni 2012.
Bij arrest van 28 oktober 2014 heeft de Hoge Raad voornoemd arrest van het hof vernietigd en de zaak vervolgens teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. De Hoge Raad achtte het middel gegrond dat de bewijsvoering te kort schiet voor de door het hof bewezenverklaarde ‘roekeloosheid’ .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en – opnieuw rechtdoende – verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde zal vrijspreken, het subsidiair ten laste gelegde in de zin van ‘zeer onvoorzichtig en onoplettend’ zal bewezen verklaren en verdachte ter zake zal veroordelen tot 18 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest en met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingenomen is geweest.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde en van het subsidiair ten laste gelegde voor wat betreft de zwaarste vorm van schuld zijnde roekeloosheid en het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank.
Tevens is door de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 november 2008 in de gemeente Maastricht opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers is verdachte met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met (zeer) hoge snelheid, althans met een voor de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid, ingereden op voornoemde [slachtoffer] , terwijl deze [slachtoffer] optrad als bestuurster van een bromfiets, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 03 november 2008 in de gemeente Maastricht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N2, gaande in de richting van België en gekomen bij de oversteekplaats ter hoogte van de Regentesselaan / Prinsenlaan, welke N2 ter plaatse bestaat uit twee rijbanen welke rijbanen elk zijn onderverdeeld in twee rijstroken, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- na gebruik van alcoholhoudende drank-
- met een voor de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid-
met het door hem, verdachte, bestuurde, motorrijtuig voornoemde oversteekplaats te naderen en/of (vervolgens) een op de rechterrijstrook van voornoemde N2 stilstaande personenauto links te passeren en/of (vervolgens) zonder gevolg te geven aan een voor hem, verdachte, bestaande verplichting te stoppen, ingevolge een in zijn, verdachtes, richting gekeerd staand rood licht uitstralend driekleurig verkeerslicht, die oversteekplaats op te rijden op het moment dat de bestuurster van een bromfiets, doende was gezien zijn, verdachtes rijrichting, de rijbaan van de N2 over te steken van rechts naar links, ten gevolge waarvan hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig in botsing is gekomen met de bestuurster van die bromfiets,
door welk verkeersongeval [slachtoffer] , zijnde de bestuurster van die bromfiets, werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994: bij onderzoek bleek het alcoholgehalte van zijn adem 450 microgram, in ieder geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers niet gebleken dat verdachte het opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer [slachtoffer] ook niet in de voorwaardelijke vorm in die zin dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door zijn gedrag een zwakke verkeersdeelnemer dodelijk zou aanrijden.
Het hof zal verdachte derhalve vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 03 november 2008 in de gemeente Maastricht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N2, gaande in de richting van België en gekomen bij de oversteekplaats ter hoogte van de Regentesselaan / Prinsenlaan, welke N2 ter plaatse bestaat uit twee rijbanen welke rijbanen elk zijn onderverdeeld in twee rijstroken, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- na gebruik van alcoholhoudende drank -
- met een voor de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid -
met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig voornoemde oversteekplaats te naderen en vervolgens een op de rechterrijstrook van voornoemde N2 stilstaande personenauto links te passeren en zonder gevolg te geven aan een voor hem, verdachte, bestaande verplichting te stoppen, ingevolge een in zijn, verdachtes, richting gekeerd staand rood licht uitstralend driekleurig verkeerslicht, die oversteekplaats op te rijden op het moment dat de bestuurster van een bromfiets, doende was gezien zijn, verdachtes rijrichting, de rijbaan van de N2 over te steken van rechts naar links, ten gevolge waarvan hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig in botsing is gekomen met de bestuurster van die bromfiets, door welk verkeersongeval [slachtoffer] , zijnde de bestuurster van die bromfiets, werd gedood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Daarbij merkt het hof nog in het bijzonder op dat niet bewezen kan worden verklaard dat, verdachte ten tijde van het verkeersongeval verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Hoewel na onderzoek bleek dat het alcoholgehalte van de adem van verdachte 450 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, is dit onderzoek niet uitgevoerd conform artikel 6 van het Besluit Alcoholonderzoeken. Het onderzoek is immers verricht binnen twintig minuten nadat de vordering tot medewerking aan een voorlopig ademonderzoek aan verdachte was gedaan. De vordering is immers gedaan om 6.38 uur, terwijl het ademonderzoek om 6:50 uur is aangevangen. Formeel vertoond dit alcoholonderzoek derhalve een gebrek. Het hof wil hierbij wel opmerken dat het ongeval om 4.55 heeft plaatsgevonden en de vordering is gedaan om 6.38 uur, derhalve 103 minuten na het tijdstip van het ongeval en dat het alcoholonderzoek om 6:50 uur heeft plaatsgevonden, derhalve 1 uur en 55 minuten na het ongeval.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof heeft evenals door de advocaat-generaal en de raadsman werd voorgestaan, de verdachte vrijgesproken van roekeloos rijgedrag. Dienaangaande overweegt het hof het volgende.
Het verwijt dat aan verdachte wordt gemaakt is dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een “aan zijn schuld te wijten” verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Artikel 175, tweede lid, WVW verdubbelt het maximum van de op te leggen gevangenisstraf als de schuld bestaat uit de zwaarste vorm van schuld, te weten roekeloos verkeersgedrag.
Het hof stelt voorop dat van roekeloosheid slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn. Zoals de Hoge Raad in de onderhavige zaak heeft overwogen (rechtsoverweging 3.3) moeten, om tot het oordeel te komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid als bedoeld in artikel 175, tweede lid, WVW 1994 zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 3 november 2008 rond 01.30 uur bij Club Mondial in Beek (Limburg) is aangekomen (dossierpagina 22) en dat hij aldaar een fles Passoã van 0,75 liter heeft gekocht die hij samen met een vriendin, [betrokkene] , heeft leeggedronken. Naar eigen zeggen hebben verdachte en [betrokkene] ieder de helft van de fles Passoã leeg gedronken gedurende de tijd dat zij in de club waren. Daarna is verdachte met [betrokkene] vanuit de club vertrokken richting Luik. Gelet op de afstand tussen Beek en Maastricht (ca. 15 km) alsmede het moment waarop het ongeval heeft plaatsgevonden, te weten 04.55 uur, moet worden aangenomen dat verdachte en zijn metgezel [betrokkene] rond ongeveer 04.30 uur uit de club zijn vertrokken en in de auto van verdachte, een Volkswagen GTI, zijn gestapt op weg naar Maastricht met als eindbestemming Luik (België).
Op de N2 te Maastricht heeft verdachte, zo blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen, bij het naderen van de verkeerslichten voor de oversteekplaats ter hoogte van de Regentesselaan/Prinsenlaan, in aanloop naar de autosnelweg zijn snelheid naar eigen zeggen verhoogd naar 90 km/h per uur, heeft hij een op de rechterrijstrook voor het rode licht stilstaande personenauto gepasseerd, en is hij vervolgens de oversteekplaats opgereden terwijl het verkeerslicht voor hem op rood stond.
[slachtoffer] stak op dat moment met haar bromfiets bij een voor haar groen uitstralend verkeerslicht de oversteekplaats over van rechts naar links gezien vanuit de rijrichting van verdachte. Verdachte is toen in botsing gekomen met de overstekende [slachtoffer] en haar bromfiets.
Op de weg waarover verdachte reed richting voornoemde oversteekplaats was de maximaal toegestane snelheid 50 km/u. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de straatverlichting ten tijde van het ongeval functioneerde en ook de verlichting van de bromfiets van [slachtoffer] en dat de verkeersregeling geen gebreken vertoonde.
Zoals reeds hiervoor overwogen kan geen gebruik worden gemaakt van de resultaten van het bij verdachte verrichte ademonderzoek. Echter, verdachte heeft verklaard dat hij drie glazen Passoã heeft gedronken toen hij in de club in Beek was. Passoã is een drank waarvan het alcoholpercentage ten minste 17%, bedraagt. Dit alcoholpercentage ligt aanzienlijk hoger dan dat van een glas bier of wijn, hetgeen een feit van algemene bekendheid is. Verdachte heeft deze hoeveelheid alcohol in een periode van ruim drie uur voor het ongeval genuttigd. Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat verdachte op het moment dat hij het slachtoffer aanreed nog zodanig onder invloed was van alcohol dat zijn rijvaardigheid daardoor werd beïnvloed. Het hof acht dit dan ook medebepalend voor het oordeel dat verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen.
Dat verdachte niet bewust door het rode licht is gereden, wil het hof wel aannemen. Dit doet er echter niet aan af dat:
- -
verdachte onder invloed van alcohol,
- -
met een veel te hoge snelheid op de verkeerslichten en de oversteekplaats is afgereden,
- -
terwijl hij verminderd zicht had op eventuele passanten die de oversteekplaats wilden oversteken door een reeds stilstaande auto, en
- -
terwijl het licht voor hem al enkele seconden rood licht uitstraalde (pagina 16 van het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse), hetgeen hij als oplettend verkeersdeelnemer had moeten waarnemen.
Het hof kan dit rijgedrag niet anders dan als zeer onvoorzichtig en onoplettend aanmerken.
Het hof is zich ervan bewust dat dit rijgedrag van verdachte in het dagelijkse spraakgebruik als roekeloos (in de zin van ‘onberaden’) zal worden aangeduid. Desalniettemin is het hof met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat dit gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad in juridische zin geen roekeloosheid als zwaarste schuldvorm in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW 1994 oplevert. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde roekeloosheid.
Gelet op het voorgaande acht het hof wel bewezen dat verdachte, onder de hiervoor genoemde omstandigheden, zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, waardoor hij in botsing is gekomen met [slachtoffer] op haar bromfiets, die daardoor zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen waaraan zij op 5 januari 2009 is overleden.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Dit feit wordt strafbaar gesteld in artikel 175, eerste lid, onder a, WVW 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot 18 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest en met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingenomen is geweest.
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte in plaats van een gevangenisstraf een taakstraf wordt opgelegd en subsidiair dat een eventuele gevangenisstraf voorwaardelijk wordt opgelegd met een proeftijd en als bijzondere voorwaarde het betalen van een geldbedrag.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Door zijn zeer onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag heeft verdachte in de vroege ochtend van 3 november 2008 een botsing veroorzaakt met een bromfietser, de destijds 38- jarige [slachtoffer] . [slachtoffer] is daarbij zwaar gewond geraakt, in coma geraakt en op 5 januari 2009 overleden.
Als gevolg van het handelen van verdachte is groot leed en onherstelbaar verlies toegebracht aan de familie van het slachtoffer die zich geconfronteerd zagen met de dood van een dierbare. De moeder en de tweelingbroer van het slachtoffer hebben ter terechtzitting in hoger beroep uiting gegeven aan de enorme impact die het handelen van verdachte nog steeds op hun leven heeft.
Het hof houdt in strafmatigende zin rekening met de volgende omstandigheden:
- -
verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep laten zien dat hij inzicht heeft in hetgeen hij door zijn handelen heeft aangericht en heeft zijn spijt hierover betuigd aan de aanwezige nabestaanden;
- -
als internationaal profvoetballer heeft verdachte in de Belgische media vanwege de onderhavige strafzaak veel negatieve publiciteit gehad en negatieve gevolgen voor zijn voetbalcarrière ondervonden.
- -
na het tijdstip van het ongeval is inmiddels bijna zeven jaar verstreken.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatied.d. 11 mei 2015, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder door de strafrechter is veroordeeld;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van behoorlijke duur met zich brengt. Het hof acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden passend en geboden.
Nu de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep terecht heeft aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden, doordat na het instellen van cassatieberoep op 6 juli 2012 de Hoge Raad, ruim twee jaar later, te weten op 28 november 2014, arrest heeft gewezen, zal op deze gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden één maand in mindering worden gebracht.
Ter bescherming van de verkeersveiligheid en voorts gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd, acht het hof daarnaast oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren aangewezen.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Beslag
Van de in beslag genomen en voor zover nog niet teruggeven GSM, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1.0
STK, kleur zwart, Nokia, voorzien van 2 megapixel camera.
Aldus gewezen door:
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.M.G. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 29 juni 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Claassens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.