ABRvS, 13-01-2016, nr. 201503177/1/A3
ECLI:NL:RVS:2016:27
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
13-01-2016
- Zaaknummer
201503177/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:27, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13‑01‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2016/135 met annotatie van P.J. Stolk
Uitspraak 13‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 november 2013 heeft het college een verzoek van [wederpartij] om informatie afgewezen.
201503177/1/A3.
Datum uitspraak: 13 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân, appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 maart 2015 in zaak nr. 14/2505 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2013 heeft het college een verzoek van [wederpartij] om informatie afgewezen.
Bij besluit van 2 juni 2014 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 maart 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 juni 2014 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Op 3 december 2015 heeft het college ter voldoening aan de rechtbankuitspraak een nieuw besluit op bezwaar genomen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. H. Gutman, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. W.A. Bruinsma, advocaat te Leeuwarden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het derde lid behoeft de verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 3:13, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
Ingevolge het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
Ingevolge artikel 3:15 vindt artikel 3:13 buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
2. [wederpartij] heeft het college verzocht om openbaarmaking van alle geanonimiseerde beslissingen van het college over verzoeken tot kwijtschelding van teruggevorderde bedragen over de periode van 16 oktober 2003 tot heden. Bij brief van 13 maart 2014 heeft [wederpartij] ingestemd met het tijdens de hoorzitting gedane voorstel om zijn verzoek te beperken tot de periode vanaf 2011 tot heden.
3. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft het college het verzoek afgewezen, omdat het onderzoek naar de door [wederpartij] gevraagde informatie onevenredig veel tijd in beslag neemt. Er is geen registratie van kwijtscheldingsverzoeken. Het college heeft in de afboekingen gezocht naar gehonoreerde kwijtscheldingsverzoeken. Uit dit onderzoek volgt dat er in 2011 82 afboekingen zijn die het gevolg kunnen zijn van een kwijtschelding. De individuele dossiers zouden moeten worden onderzocht om vast te stellen of dit het geval is. In 2012 zijn er 64 afboekingen die nader onderzocht moeten worden en in 2013 zijn dat er 49. Indien een verzoek om kwijtschelding niet is gehonoreerd kunnen dat verzoek en de afwijzing daarvan alleen worden gevonden door bij alle personen die een schuld hebben bij de afdeling Sociale Zaken van de gemeente dossieronderzoek uit te voeren, waarbij de gemeente in 2011 een bestand van 706 cliënten had, in 2012 bedroeg het bestand 741 cliënten en in 2013 bedroeg het bestand 865 cliënten. Naar inschatting van het college zal het opzoeken van de door [wederpartij] gevraagde informatie door een medewerker ongeveer 40 weken in beslag nemen. Het college acht dit een onevenredig zware inspanning waartoe de Wob het college niet verplicht.
4. [wederpartij] heeft zijn Wob-verzoek tijdens de zitting bij de rechtbank verder beperkt tot de beslissingen betreffende gehonoreerde vrijstellingsverzoeken uit de periode 2011 tot 11 maart 2014.
5. De rechtbank heeft overwogen dat afwijzing van een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid slechts kan worden gebaseerd op de in artikel 10 en 11 van de Wob neergelegde weigeringsgronden en beperkingen en dat de Wob niet voorziet in de mogelijkheid de openbaarmaking van informatie te weigeren op de enkele grond dat het voldoen aan het verzoek veel werk met zich brengt. Nu het verzoek voldoende precies is geformuleerd en niet in geschil is dat de gevraagde informatie bij het college berust kan het opzoeken van de door [wederpartij] gevraagde informatie niet worden aangemerkt als een vergaren van informatie waartoe de Wob niet verplicht en heeft het college ten onrechte het verzoek afgewezen op de enkele grond dat het verzoek veel werk meebrengt.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat het college niet kan worden gevolgd in het in beroep gevoerde verweer dat [wederpartij] misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om een verzoek om informatie op grond van de Wob in te dienen.
6. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om een verzoek om informatie op grond van de Wob in te dienen. Het college stelt dat [wederpartij] met het Wob-verzoek tot doel heeft kwijtschelding van de vordering die het college op hem heeft te bewerkstelligen. Dit blijkt uit een e-mail van [wederpartij] van 26 september 2014 waarin hij voorstelt de Wob-procedure te beëindigen tegen kwijtschelding van die vordering, alsmede uit de omvang van het Wob-verzoek. Uit deze omstandigheden volgt dat het Wob-verzoek is gericht op geldelijk gewin, aldus het college.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 november 2014 in zaak nr. 201311752/1/A3) kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen, niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich derhalve tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
6.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door het college genoemde omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat [wederpartij] misbruik heeft gemaakt van het recht een verzoek op grond van de Wob in te dienen. Dat de afhandeling van het Wob-verzoek, door de omvang ervan, veel inzet van menskracht vergt, maakt niet dat het indienen van het Wob-verzoek reeds daarom kan worden beschouwd als misbruik van recht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de hiervoor vermelde uitspraak van 19 november 2014 levert een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht op. Elk beroep op die faciliteiten brengt immers kosten met zich voor de overheid en benadeelt de overheid in zoverre. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden bijdragen aan de conclusie dat er sprake is van misbruik van recht.
[wederpartij] heeft een verzoek om informatie ingediend, welk verzoek hij zowel tijdens de behandeling van zijn bezwaarschrift als tijdens de behandeling van zijn beroepschrift in omvang heeft beperkt.
Hoewel de indiener van een Wob-verzoek ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wob geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, laat die bepaling, zoals de Afdeling heeft overwogen in voormelde uitspraak van 19 november 2014, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, zoals door het college is gesteld, kan het doel van een Wob-verzoek derhalve relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
[wederpartij] heeft te kennen gegeven dat hij met het Wob-verzoek tot doel heeft om geanonimiseerde beslissingen van het college te ontvangen uit de periode van 2011 tot heden over gehonoreerde kwijtscheldingsverzoeken. Hij heeft hieraan toegevoegd dat deze informatie voor hem van belang is omdat het college op 22 april 2010 een verzoek van hem om kwijtschelding van zijn schuld door ten onrechte ontvangen bijstand heeft afgewezen. [wederpartij] stelt dat het college in het verleden vergelijkbare verzoeken om kwijtschelding heeft gehonoreerd. De informatie is voor [wederpartij] van belang om aan te tonen dat de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding in strijd is met het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel.
Met uitsluitend de e-mail van [wederpartij] heeft het college, gelet op hetgeen [wederpartij] te kennen heeft gegeven over het doel van het Wob-verzoek, niet aannemelijk gemaakt dat hij het Wob-verzoek heeft gedaan met slechts het oog op geldelijk gewin. [wederpartij] heeft de bevoegdheid om een verzoek op grond van de Wob in te dienen daarom niet evident aangewend zonder redelijk doel of een ander doel dan waartoe zij is gegeven, zodanig dat het aanwenden van die bevoegdheid blijk geeft van kwade trouw. Hierin ligt daarom noch op zichzelf, noch bezien in onderlinge samenhang met de omvang van het verzoek, grond voor het oordeel dat [wederpartij] misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om een verzoek in te dienen op grond van de Wob.
Het betoog faalt.
7. Het college betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat openbaarmaking niet kan worden geweigerd op de enkele grond dat het voldoen aan het verzoek veel werk met zich brengt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2013, zaak nr. 201207857/1/A3 en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 maart 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BP9830 volgt dat een verzoek kan worden afgewezen op grond van een werklastcriterium, aldus het college.
7.1. De door [wederpartij] opgevraagde documenten berusten onder het college en bevinden zich in verschillende dossiers. In zoverre verschilt het voorliggende geval van de gevallen waarop de door het college aangehaalde uitspraken betrekking hebben. Anders dan in deze zaak, betrof het verzoek om openbaarmaking in die gevallen gegevens waarvan niet aannemelijk werd geacht dat deze onder het betreffende bestuursorgaan berustten dan wel dat deze bestonden en waren de betrokken bestuursorganen niet gehouden tot het vergaren van de gegevens.
Nog daargelaten of het inwilligen van het verzoek van [wederpartij] daadwerkelijk de door het college gestelde inspanning vereist, kan de afwijzing van een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid slechts worden gebaseerd op de in de artikelen 10 en 11 van de Wob neergelegde uitzonderingsgronden en beperkingen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 24 september 2008 in zaak nr. 200800706/1), voorziet de Wob niet in de mogelijkheid de openbaarmaking van informatie te weigeren op de enkele grond dat voldoen aan het verzoek veel werk met zich brengt.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Bij het besluit van 3 december 2015 heeft het college een aantal besluiten van het college op verzoeken om kwijtschelding aan [wederpartij] verstrekt. Dit besluit wordt ingevolge artikel 6:19, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding. [wederpartij] heeft geen gronden aangevoerd voor het van rechtswege ontstane beroep tegen dit besluit. Reeds hierom bestaat geen grond voor vernietiging hiervan. Het beroep is daarom ongegrond.
10. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân van 3 december 2015, nr. U15.011588, ongegrond;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân een griffierecht van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016
176-798.