NJB 2018/14
Fiscaal pleitbaar standpunt en het strafrecht: de Hoge Raad herhaalt HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:638, BNB 2017/162. In casu kon en mocht de verdachte rechtspersoon ten tijde van het doen van de aangiften vennootschapsbelasting – naar objectieve maatstaven gemeten – niet redelijkerwijs menen dat diens uitleg van het bepaalde in art. 20a lid 1 (oud) Wet Vpb en daarmee de door hem gedane aangiften juist waren
HR 01-12-2017, ECLI:NL:HR:2017:3056
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
1 december 2017
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. van de Griend, E.F. Faase
- Zaaknummer
16/03111
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht / Aangifte
Fiscaal bestuursrecht / Boete
Vennootschapsbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2017:3056, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑12‑2017
ECLI:NL:PHR:2017:1141, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑08‑2017
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑10‑2016
- Wetingang
(art. 69 AWR)
Essentie
Fiscaal pleitbaar standpunt en het strafrecht: de Hoge Raad herhaalt HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:638, BNB 2017/162. In casu kon en mocht de verdachte rechtspersoon ten tijde van het doen van de aangiften vennootschapsbelasting – naar objectieve maatstaven gemeten – niet redelijkerwijs menen dat diens uitleg van het bepaalde in art. 20a lid 1 (oud) Wet Vpb en daarmee de door hem gedane aangiften juist waren
Uitspraak
Inleiding:
Verdachte (een rechtspersoon) is veroordeeld wegens – kort gezegd – opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.