Rb. Limburg, 24-10-2018, nr. 6699835 AZ VERZ 18-17
ECLI:NL:RBLIM:2018:10149
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
24-10-2018
- Zaaknummer
6699835 AZ VERZ 18-17
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2018:10149, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 24‑10‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBLIM:2018:10180
ECLI:NL:RBLIM:2018:10180, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 18‑04‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Einduitspraak: ECLI:NL:RBLIM:2018:10149
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2018-1225
VAAN-AR-Updates.nl 2018-1225
AR-Updates.nl 2018-1226
VAAN-AR-Updates.nl 2018-1226
Uitspraak 24‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werkneemster met een wsw-indicatie. Omdat er onduidelijkheid is over een door het UWV gecorrigeerd deskundigenoordeel, wordt werkgever bij tussenbeschikking opgedragen om een nieuw deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen. Nadat dat deskundigenoordeel is overgelegd, partijen nog aktes hebben genomen en stukken in het geding hebben gebracht en de mondelinge behandeling is voortgezet, geeft de kantonrechter een eindbeschikking. Daarin wordt de arbeidsovereenkomst op grond van art. 7:686 BW ontbonden: er is sprake van een ernstige wanprestatie van werkneemster. Doordat die ernstige wanprestatie gelijk kan worden gesteld met ernstig verwijtbaar handelen, heeft werkneemster - ondanks het feit dat het hier een kwetsbare werkneemster met wsw-indicatie betreft – geen recht op een transitievergoeding. Een door de werkgever ingestelde nevenvordering wegens onverschuldigd betaald loon wordt afgewezen. Het terugvorderen daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter in strijd met de eisen van goed werkgeverschap. Werkneemster mag niet de dupe worden van een fout van het UWV.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6699835 AZ VERZ 18-17
MD
Beschikking van de kantonrechter van 24 oktober 2018
in de zaak van:
het openbaar lichaam op grond van de wet Gemeenschappelijke Regeling
werkvoorzieningschap oostelijk zuid-limburg (WOZL),
gevestigd en kantoor houdend te Heerlen,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. M.J.M. van Vugt,
tegen:
[verweerster] ,
wonend aan de [adres] ,
[woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde mr. P.H.A. Brauer.
Partijen zullen hierna WOZL en [verweerster] genoemd worden.
1. De verdere procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het bericht van de gemachtigde van WOZL dat op 30 april 2018 ter griffie is ontvangen waarin zij bericht dat zij – ter voldoening aan de tussenbeschikking van de kantonrechter van 18 april 2018 (hierna: de tussenbeschikking) – een deskundigenoordeel bij het UWV heeft aangevraagd, met als bijlage een kopie van die aanvraag;
- het op 14 augustus 2018 ter griffie ontvangen deskundigenoordeel van het UWV met begeleidend schrijven, onder overlegging van aanvullende producties van de gemachtigde van WOZL;
- de op 5 oktober 2018 ter griffie ontvangen reactie daarop van de gemachtigde van [verweerster] , onder overlegging van producties;
- de voortzetting van de mondelinge behandeling op 16 oktober 2018.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.
2. De verdere feiten
2.1.
Voor de omschrijving van de feiten wordt verwezen naar de in de tussenbeschikking opgenomen feiten, zoals die onder rechtsoverweging 2.1. tot en met 2.25. zijn vastgesteld. Na het geven van die tussenbeschikking d.d. 18 april 2018 is ook nog het navolgende komen vast te staan.
2.2.
Met ingang van 3 of 4 april 2018 werkt [verweerster] (via uitzendbureau Adecco) bij VDL Nedcar in Born (hierna: VDL). Ze werkt viermaal 9 uur per dag aan de lopende band als productiemedewerkster (‘tensering’, het aanbrengen/inpluggen van ringetjes etc.) in de dagdienst, van 06.00 uur tot 15.00 uur. [verweerster] reist meestal met haar buurman per auto van en naar VDL, soms reist ze met een eigen auto.
2.3.
Op 24 april 2018 is [verweerster] – in het kader van een herbeoordeling WIA per 26 maart 2018 – gezien door [naam arbeidsdeskundige 1] , arbeidsdeskundige. In zijn arbeidskundig onderzoek heeft [naam arbeidsdeskundige 1] geconcludeerd dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van [verweerster] 73,77% is.
2.4.
Op 30 april 2018 heeft het UWV de aanvraag deskundigenoordeel van WOZL – zoals haar door de kantonrechter bij tussenbeschikking was opgedragen - ontvangen en [verweerster] daarover bericht. Daarop heeft de gemachtigde van [verweerster] bij brief van 9 mei 2018 gereageerd.
2.5.
Op 6 juli 2018 is [verweerster] gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts van het UWV, [naam verzekeringsarts 1] (een eerder, op 20 juni 2018 gepland onderzoek heeft wegens een spoedopname van [verweerster] in het ziekenhuis geen doorgang kunnen vinden). [verweerster] is tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts op 6 juli 2018 vergezeld van haar gemachtigde. In zijn verzekeringsgeneeskundige rapportage d.d. 24 juli 2018 concludeert [naam verzekeringsarts 1] :
“4 Conclusie
Medisch gezien moet betrokkene [ [verweerster] ] met het openbaar vervoer naar werk kunnen reizen.
Medisch gezien moet betrokkene ook in de middag kunnen werken.
Medisch gezien moet ze aangeboden werkzaamheden binnen WOZL aan kunnen.”
2.6.
Bij brief van 25 juli 2018 heeft het UWV deze beslissing aan WOZL (met afschrift aan [verweerster] ) kenbaar gemaakt.
3. Het geschil
3.1.
Volstaan wordt met een verwijzing naar de tussenbeschikking waarin onder de kop het geschil het verzoek en het verweer zijn weergegeven.
4. De verdere beoordeling
Ontbinding op grond van art. 7:686 BW?
4.1.
Als primaire grond voor ontbinding stelt WOZL een tekortkoming in de nakoming als bedoeld in art. 7:686 BW. In de tussenbeschikking is reeds overwogen waarom de opzegverboden daardoor niet aan de orde zijn. De kantonrechter volstaat met een verwijzing naar rechtsoverweging 4.1. van de tussenbeschikking, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast geldt.
4.2.
Ter onderbouwing van die primaire grond heeft WOZL in haar verzoekschrift aangevoerd dat [verweerster] ruim zeven maanden (vanaf 1 augustus 2017 tot aan het moment van indiening van het ontbindingsverzoek op 2 maart 2018 ter griffie) weigert om de aangeboden arbeid te verrichten. Een loonstop heeft geen resultaat gehad, evenals diverse sommaties en gesprekken van WOZL met [verweerster] om haar te bewegen alsnog het werk te hervatten. De (drie!) deskundigenoordelen van het UWV, met inbegrip van het laatste oordeel van14 augustus 2018, zijn volgens WOZL meer dan duidelijk: het aangeboden werk is passend en er bestaan geen medische belemmeringen om met het openbaar vervoer van en naar de werkplek aan de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade te reizen. WOZL wijst erop dat er liefst 14,5 maanden (vanaf 1 augustus 2017 tot de voortgezette mondelinge behandeling op 16 oktober 2018) zijn verstreken waarin [verweerster] stelstelmatig en bij voortduring weigert om de kernverplichting tot het verrichten van arbeid na te komen. Daarbij komt ook nog dat [verweerster] met ingang van 3 of 4 april 2018 aan de slag is bij VDL als productiemedewerkster en dat die werkzaamheden en reisafstand kennelijk geen probleem voor [verweerster] vormen. WOZL kan dat – gelet op de door [verweerster] gestelde klachten – niet begrijpen.
4.2.1.
In art. 7:686 BW is bepaald dat de bepalingen van afdeling 9, titel 10, boek 7 BW voor geen van beide partijen de mogelijkheid uitsluiten van ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en van schadevergoeding. Een op deze grond rustend verzoek van een werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan slechts worden toegewezen wanneer sprake is van een ernstige wanprestatie – op één lijn te stellen met beëindiging wegens een dringende reden – aldus Hoge Raad van 20 april 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1092, NJ 1990/702 (Meijer/De Schelde) en later in gelijke zin gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 23 mei 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ9580, RAR 2007/65.
4.2.2.
Uit de feiten, die in de tussenbeschikking staan opgenomen, volgt dat [verweerster] een lange geschiedenis heeft van ziekmeldingen en (spoed)oproepen bij de bedrijfsarts. Die bedrijfsarts is steeds van mening dat [verweerster] volledig arbeidsgeschikt is (zie in het bijzonder rechtsoverwegingen 2.7, 2.9, 2.10 en 2.11 van de tussenbeschikking). [verweerster] heeft geen second opinion bij het UWV aangevraagd ten aanzien van die oordelen van de bedrijfsarts, zodat de kantonrechter van de juistheid van die oordelen van de bedrijfsarts moet uitgaan.
4.2.3.
Met WOZL stelt de kantonrechter vast dat een loonstop – die reeds bij brief van15 februari 2017 is aangekondigd en bij brief van 13 juli 2017 nogmaals aan [verweerster] is bevestigd – geen resultaat heeft opgeleverd: [verweerster] is in de periode na haar ziekmelding op1 februari 2017 tot 1 augustus 2017 in voortdurende discussie met de bedrijfsarts over de vraag of zij wel of niet kan werken. Vanaf 1 augustus 2017 verricht [verweerster] helemaal geen werkzaamheden meer voor WOZL, ondanks het feit dat de bedrijfsarts haar volledig arbeidsgeschikt acht en er op dat moment geen ander deskundigenoordeel van het UWV ligt.
4.2.4.
Op 15 augustus 2017 vraagt [verweerster] een deskundigenoordeel bij het UWV aan. Het UWV oordeelt op 22 september 2017 dat [verweerster] haar eigen werk kan doen (zie rechtsoverweging 2.15. van de tussenbeschikking). Desalniettemin blijft [verweerster] , ondanks diverse gesprekken met WOZL en schriftelijke sommaties van WOZL, weigeren om haar werkzaamheden te hervatten.
4.2.5.
Op 14 november 2017 heeft [verweerster] opnieuw een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV met de vraag of zij zelfstandig rijdend per auto de woonwerkverplaatsing/tijdspanne van 12 kilometer per bedrijfsbusje of taxivervoer kan overbruggen. Het UWV oordeelt, zoals bekend, op 11 december 2017 dat de aangeboden arbeid aan de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade niet passend is. Vervolgens is het UWV op 16 januari 2018 met een gecorrigeerd deskundigenoordeel gekomen, waarin in de gecorrigeerde arbeidsdeskundige rapportage het volgende is geconcludeerd (zie rechtsoverweging 2.24 tussenbeschikking):
“(…) Na heroverweging kan het deskundigenoordeel van 11 december 2017 o.b.v. feitelijke onjuistheid niet gehandhaafd blijven. De door de werkgever aangeboden beschermde arbeid in Kerkrade is ondanks de relatieve belasting van de woonwerkverplaatsing medisch passend voor mevrouw [verweerster] .”
4.2.6.
De wijze waarop het deskundigenoordeel van 11 december 2017 op 16 januari 2018 door het UWV is gecorrigeerd en de onduidelijkheid die ook na dat oordeel van 16 januari 2018 is blijven voortbestaan, was voor de kantonrechter aanleiding om WOZL op te dragen een nieuw deskundigenoordeel aan te vragen, teneinde die onduidelijkheid weg te nemen.
4.2.7.
Dat deskundigenoordeel van het UWV, van 25 juli 2018, ligt er inmiddels. De kantonrechter maakt de inhoud van dat oordeel tot het zijne. Dat oordeel van het UWV laat aan duidelijkheid niets te wensen over: [verweerster] moet medisch gezien met het openbaar vervoer van en naar haar werk kunnen reizen, ook in de middag kunnen werken én de aangeboden werkzaamheden binnen WOZL aan kunnen. Ofschoon de kantonrechter [verweerster] kan nageven dat de verzekeringsarts in zijn rapportage summierlijk heeft onderbouwd hoe hij tot dit oordeel komt, laat dat onverlet dat de kantonrechter – die zelf immers geen arts is – van de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts moet uitgaan. Temeer nu tijdens de voortgezette mondelinge behandeling is gebleken dat [verweerster] vanaf 3 of 4 april 2018 bij VDL in Born (!) werkzaam is. De reisafstand naar die locatie, de arbeidsduur (van vier maal negen uur per dag), het aanvangstijdstip van haar diensten bij VDL (om 06.00 uur) én de ontboezeming van [verweerster] tijdens de voortgezette mondelinge behandeling dat zij incidenteel ook wel eens zelf met de auto naar Born rijdt, zijn voor de kantonrechter op geen enkele wijze te rijmen met de beperkingen op grond waarvan [verweerster] meent de reisafstand met de bus van en naar haar werk bij WOZL aan de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade niet te kunnen overbruggen en de werkzaamheden op die locatie als niet passend meent te vinden. Voorts miskent [verweerster] dat zij door nieuwe arbeid bij VDL te aanvaarden met een arbeidsomvang van 36 uur per week (verdeeld over vier dagen), ook praktisch gezien niet in staat moet worden geacht om daarnaast ook nog eens – vanwege de door haar gestelde energetische klachten - twaalf uur per week (verdeeld over drie dagen) bij WOZL te werken. Daar komt nog bij dat WOZL pas door de opmerking van de arbeidsdeskundige (vastgelegd in het rapportd.d. 26 april 2018 in het kader van de herbeoordeling WIA) heeft moeten vernemen dat [verweerster] werkzaamheden voor VDL verricht. Van [verweerster] had mogen worden verwacht dat zij WOZL daarover zelf in kennis had gesteld, hetgeen zij evenwel heeft nagelaten.
4.3.
Het voorgaande brengt mee dat de tekortkoming van [verweerster] in de nakoming van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst met WOZL naar het oordeel van de kantonrechter dermate ernstig is dat deze de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van art. 7:686 BW rechtvaardigt. Daarbij heeft de kantonrechter meegewogen dat het hier een kwetsbare werkneemster met een wsw-indicatie betreft, maar ook bij werknemers met een dergelijke indicatie zijn grenzen aan hetgeen van een partij kan worden gevergd die namens de deelnemende gemeentes de Wet Sociale Werkvoorzieningen (zoals WOZL) uitvoert. En die grenzen, zo blijkt uit het vorenstaande, zijn door [verweerster] structureel en gedurende lange tijd (liefst 14,5 maanden!) aanzienlijk overschreden door zonder dat daarvoor een medische rechtvaardiging was te blijven volharden in de weigering om arbeid voor WOZL te verrichten.
4.4.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt door de kantonrechter dan ook ontbonden met ingang van 1 november 2018. Nu er aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen vergoeding wordt verbonden, kan aanstonds eindbeschikking worden gegeven en behoeft die ontbinding (onder verwijzing naar het bepaalde in art. 7:683 lid 1 BW) niet uitvoerbaar bij voorraad te worden verklaard.
4.5.
Aan een beoordeling van de subsidiaire grond van het verzoek van WOZL (ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van het bepaalde in art. 7:671b lid 1, onderdeel a, in verbinding met art. 7:669 lid 1 en 3, onderdeel e, BW (verwijtbaar handelen en/of nalaten van [verweerster] ) wordt daardoor niet meer toegekomen.
Recht op transitievergoeding?
4.6.
Ofschoon de toets die de kantonrechter in het kader van art. 7:686 BW hanteert een andere toets is dan die op basis van art. 7:669 lid 3 BW, is de kantonrechter van oordeel dat de begrippen ‘ernstige wanprestatie’ en ‘ernstige verwijtbaarheid’ op gelijke wijze mogen worden uitgelegd. Nu hiervoor is aangenomen dat sprake is van een dergelijke ernstige wanprestatie van [verweerster] , heeft dat logischerwijs tot gevolg dat geen transitievergoeding verschuldigd is in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond vanart. 7:686 BW. De kantonrechter zal dat hierna, zoals door WOZL is verzocht, voor recht verklaren (welke verklaring voor recht naar haar aard niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard). Dit betekent uiteraard ook dat de door [verweerster] verzochte transitievergoeding behoort te worden afgewezen. Nu er geen transitievergoeding aan [verweerster] ten laste van WOZL wordt toegekend, is de discussie over de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst niet langer relevant, zodat de kantonrechter daarover geen knoop hoeft door te hakken.
Onverschuldigde betaling?
4.7.
Waarover de kantonrechter wél nog moet beslissen, is de vraag of WOZL aanspraak kan maken op een bedrag van € 1.826,23 netto, waarvan WOZL stelt dat zij dat bedrag onverschuldigd aan [verweerster] heeft betaald. [verweerster] voert daartegen gemotiveerd verweer.
4.7.1.
Tussen partijen staat vast dat er in december 2017 een bedrag van € 1.826,23 netto door WOZL aan [verweerster] ten titel van achterstallig loon is uitbetaald. Omdat WOZL haar vordering heeft gegrond op onverschuldigde betaling, moet de kantonrechter aan de hand van het bepaalde in art. 6:203 lid 1 BW beoordelen of daarvan sprake is. In dat artikellid is bepaald dat de degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd is dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Onder omstandigheden kan het terugvorderen op grond van onverschuldigde betaling echter in strijd zijn met de eisen van goed werkgeverschap als bedoeld in art. 7:611 BW (in gelijke zin: gerechtshof’s-Hertogenbosch op 10 juni 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1727).
4.7.2.
WOZL gaat met haar betoog voorbij aan het feit dat de uitbetaling van € 1.826,23 netto het gevolg is van het deskundigenoordeel van het UWV op 11 december 2017, waarin het UWV heeft geoordeeld dat de aangeboden arbeid niet passend voor [verweerster] is (dit deskundigenoordeel is hiervoor reeds uitvoerig aan de orde gekomen). Op 16 januari 2018 heeft het UWV een gecorrigeerde arbeidsdeskundige rapportage opgesteld (door [naam arbeidsdeskundige 2] ), waarin staat (zie rechtsoverweging 2.24. van de tussenbeschikking):
“(…) Klaarblijkelijk was er bij verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] toen sprake van een persoonsverwisseling en zijn mening t.a.v. het onvermogen van werknemer [verweerster] blijkt thans retrograad feitelijk onjuist.
(…)
3. Arbeidskundige Oordeelsvorming
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] geeft aan dat zijn oordeel van 6 december 2017 op een feitelijke onjuistheid/persoonsverwisseling is gegeven. Het oorspronkelijke oordeel dient te worden aangepast. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 3] constateert d.d. 12 januari 2018 in zijn persoonlijk onderhoud met mevrouw [verweerster] dat er bij werknemer geen sprake is van beperkingen welke woon- werkvervoer negatief beïnvloeden. In de medische stukken zijn geen medische feiten te traceren die kunnen onderbouwen dat deze situatie in juni 2017 anders was dan thans het geval is. De mening van werknemer betreft een persoonlijke voorkeur aldus [naam verzekeringsarts 3] .
4. Conclusie/gecorrigeerd deskundigenoordeel
Na heroverweging kan het deskundigenoordeel van 11 december 2017 o.b.v. feitelijke onjuistheid niet gehandhaafd blijven. De door de werkgever aangeboden beschermde arbeid in Kerkrade is ondanks de relatieve belasting van de woonwerkverplaatsing medisch passend voor mevrouw [verweerster] .”
4.7.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] niet de dupe mag worden van deze fout van het UWV. [verweerster] mocht er op 11 december 2017 op vertrouwen dat het oordeel van het UWV juist was en dat zij dientengevolge ook recht had op het aan haar uitbetaalde bedrag van€ 1.826,23 netto. Een dergelijke fout van het UWV kan en mag in alle redelijkheid niet voor rekening van [verweerster] komen, temeer nu ook voor de kantonrechter pas in het deskundigenoordeel van het UWV van 25 juli 2018 een einde is gekomen aan de onduidelijkheid of [verweerster] medisch gezien met het openbaar vervoer van en naar haar werk in Kerkrade kon reizen, in de middag kon werken en of zij de aangeboden werkzaamheden binnen WOZL aankon. Zeker als daarbij wordt meegewogen dat het hier gaat om een kwetsbare werkneemster met een wsw-indicatie die vier kinderen heeft, waarvan er nog twee thuiswonend zijn. Onder deze omstandigheden is het terugvorderen van het bedrag van € 1.826,23 netto in strijd met de eisen van goed werkgeverschap als bedoeld in art. 7:611 BW. Deze vordering van WOZL op [verweerster] wordt mitsdien afgewezen.
Proceskosten
4.8.
In de aard en uitkomst van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten op hierna te bepalen wijze te compenseren.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van1 november 2018;
5.2.
verklaart voor recht dat [verweerster] géén recht heeft op een transitievergoeding;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken.
Uitspraak 18‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werkneemster met een wsw-indicatie. Omdat er onduidelijkheid is over een door het UWV gecorrigeerd deskundigenoordeel, wordt werkgever bij tussenbeschikking opgedragen om een nieuw deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen. Nadat dat deskundigenoordeel is overgelegd, partijen nog aktes hebben genomen en stukken in het geding hebben gebracht en de mondelinge behandeling is voortgezet, geeft de kantonrechter een eindbeschikking. Daarin wordt de arbeidsovereenkomst op grond van art. 7:686 BW ontbonden: er is sprake van een ernstige wanprestatie van werkneemster. Doordat die ernstige wanprestatie gelijk kan worden gesteld met ernstig verwijtbaar handelen, heeft werkneemster - ondanks het feit dat het hier een kwetsbare werkneemster met wsw-indicatie betreft – geen recht op een transitievergoeding. Een door de werkgever ingestelde nevenvordering wegens onverschuldigd betaald loon wordt afgewezen. Het terugvorderen daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter in strijd met de eisen van goed werkgeverschap. Werkneemster mag niet de dupe worden van een fout van het UWV.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6699835 AZ VERZ 18-17
MD
Beschikking van de kantonrechter van 18 april 2018
in de zaak van:
het openbaar lichaam op grond van de wet Gemeenschappelijke regeling
werkvoorzieningschap oostelijk zuid-limburg (WOZL),
gevestigd en kantoor houdend te Heerlen,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. M.J.M. van Vugt,
tegen:
belkis adoracion [verweerster],
wonend aan de [adres] ,
[woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde mr. P.H.A. Brauer.
Partijen zullen hierna WOZL en [verweerster] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een op 2 maart 2018 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties;
- een op 29 maart 2018 ter griffie ontvangen verweerschrift;
- de mondelinge behandeling d.d. 10 april 2018 en de bij die gelegenheid door de gemachtigde van WOZL overgelegde uitdraaien van 9292.nl (vertrek 06.41 uur en 06:56 uur te voet, beiden vanaf het thuisadres van [verweerster] aan de [adres] te [woonplaats] , dan buslijn 20 nemen op de Brederostraat te Heerlen bij bushalte Zeekoelen, uitstappen bij bushalte Parkstad Limburg Stadion te Kerkrade en dan te voet lopen naar de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade om daar op 07:22 uur respectievelijk 07.37 uur te arriveren).
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.
2. De feiten
2.1.
WOZL is door elf gemeenten opgericht als Gemeenschappelijke Regeling en voert namens hen de Wet Sociale Werkvoorzieningen uit. De bedoeling van deze wet is om personen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen arbeid te laten verrichten onder aangepaste omstandigheden, een en ander ter behoud dan wel bevordering van hun arbeidsbekwaamheid.
2.2.
[verweerster] is geboren op [geboortedag] 1962. Over de exacte aanvangsdatum van het dienstverband (met de rechtsvoorgangster van WOZL) verschillen partijen van mening. [verweerster] is in ieder geval op 28 februari 2015 krachtens arbeidsovereenkomst bij WOZL in dienst getreden. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO voor de Sociale Werkvoorziening van toepassing.
2.3.
Van 1 mei 2015 tot 1 april 2016 heeft [verweerster] op de WOZL-locatie aan de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade gewerkt. Daarna is zij bij inlener Beter Buren in Brunssum te werk gesteld, waar zij was- en strijkwerkzaamheden verrichtte. Nadat die inlening is beëindigd, heeft [verweerster] op de Bosstraat te Brunssum (‘de Zeepjes’) werkzaamheden voor WOZL verricht. Met ingang van 1 juni 2017 is [verweerster] teruggekeerd naar de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade.
2.4.
Laatstelijk werkt [verweerster] – vanwege energetische klachten – 12 uur per week gedurende drie maal vier uur per dag. Aanvankelijk in de middagdienst, maar sinds enige tijd werkt zij op eigen verzoek weer in de ochtenddienst, die om 07.30 uur aanvangt. Zij verricht op de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade zittend assemblage werkzaamheden.
2.5.
[verweerster] ontvangt thans een WAO-uitkering, uitgaande van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 74% en een loon op basis van 38 uur per week.
2.6.
Op 4 december 2013 is door het UWV SMZ Heerlen een beschikking afgegeven: [verweerster] krijgt gedurende tien jaar een wsw-indicatie. In deze indicatiebeschikking staan onder meer de beperkingen van [verweerster] vermeld en welke aanpassingen nodig zijn om met die beperkingen te kunnen werken.
2.7.
Op 7 februari 2017 meldt [verweerster] zich ziek. De bedrijfsarts oordeelt dat zij, na te zijn verschenen op het spreekuur, vanaf 14 februari 2017 weer volledig kan hervatten. [verweerster] geeft aan het daar niet mee eens te zijn en verschijnt de rest van de week niet meer op haar werk. Bij brief van 15 februari 2017 geeft WOZL aan dat er sprake is van ongeoorloofd verzuim, dat zij geen loon ontvangt over de periode dat zij niet op het werk is en dat zij de mogelijkheid heeft om een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen als zij het niet met het oordeel van de bedrijfsarts eens is.
2.8.
In de maanden maart en mei 2017 heeft [verweerster] zich nog een aantal malen ziek gemeld.
2.9.
Op 6 juni 2017 meldt [verweerster] zich wederom ziek. Nog diezelfde dag wordt zij door de bedrijfsarts gezien, die haar volledig arbeidsgeschikt acht. [verweerster] weigert aanvankelijk haar werkzaamheden te hervatten, de week erna hervat zij haar werkzaamheden weer.
2.10.
Op 3 juli 2017 meldt [verweerster] zich wederom ziek. Ook nu volgt een spoedoproep bij de bedrijfsarts, die [verweerster] nog dezelfde dag ziet. De bedrijfsarts acht [verweerster] volledig arbeidsgeschikt. Een ziekmelding van [verweerster] op 4 juli 2017 wordt niet door WOZL geaccepteerd, de volgende dag verschijnt [verweerster] weer op haar werk.
2.11.
Op 11 juli 2017 wil [verweerster] zich weer ziek melden. De bedrijfsarts ziet [verweerster] op het spreekuur en oordeelt dat zij volledig arbeidsgeschikt is. Op 12 juli 2017 verschijnt zij op het werk, maar meldt zich wederom ziek. Deze ziekmelding wordt niet door WOZL geaccepteerd. Bij brief van 13 juli 2017 heeft WOZL aan [verweerster] bevestigd dat de loonstop van kracht blijft zolang zij niet aan het werk gaat. Verder wordt zij uitgenodigd voor een gesprek op 20 juli 2017 met de betrokken P&O-adviseur en de operationeel manager van WOZL. Op deze afspraak verschijnt [verweerster] zonder afmelding niet.
2.12.
Bij brief van haar toenmalige gemachtigde, mr. D.M. Gijzen, d.d. 18 juli 2017 reageert [verweerster] alsnog op de brief van WOZL van 13 juli 2017.
2.13.
Op 23 juli 2017 wordt [verweerster] onwel en moet zij worden opgenomen in het ziekenhuis in Heerlen. De dag erna meldt zij dit bij haar werkgever. Op 27 augustus 2017 wordt zij uit het ziekenhuis ontslagen. Deze dagen zijn als ziekmelding door WOZL geaccepteerd, het loon over deze dagen aan [verweerster] is uitbetaald.
2.14.
Op 31 juli 2017 heeft er een consult plaatsgevonden bij de bedrijfsarts. Die acht [verweerster] met ingang van 1 augustus 2017 volledig arbeidsgeschikt. Bij brief van 15 augustus 2017 wordt door WOZL aan [verweerster] bevestigd dat de afwezige uren niet uitbetaald zullen worden en dat [verweerster] door haar jobcoach [naam jobcoach] is gewezen op de mogelijkheid om een deskundigenoordeel bij het UVW aan te vragen. Ten slotte waarschuwt WOZL dat soortgelijk gedrag uiteindelijk tot ontslag kan leiden.
2.15.
Op 15 augustus 2017 heeft [verweerster] een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Het UWV oordeelt op 22 september 2017 dat [verweerster] haar eigen werk kan doen (de onderliggende rapportage van de arbeidsdeskundige is niet overgelegd).
2.16.
Op 12 oktober 2017 vindt er een gesprek plaats tussen [verweerster] , haar jobcoach [naam jobcoach] en [naam P&O-adviseur] (P&O-adviseur bij WOZL). [verweerster] is in dit gesprek ondersteund door haar dochter [naam dochter] . Bij brief van 12 oktober 2017 heeft WOZL de inhoud van dat gesprek bevestigd. Op [verweerster] wordt een dringend beroep gedaan om haar werkzaamheden per direct te hervatten.
2.17.
Bij brief van haar toenmalige gemachtigde van 13 oktober 2017 wordt WOZL gesommeerd om [verweerster] toe te laten tot haar eigen werk. Bij brief van 19 oktober 2019 bericht WOZL dat [verweerster] gewoon haar werkzaamheden kan hervatten.
2.18.
Op 31 oktober 2017 wordt [verweerster] gezien door de bedrijfsarts, die haar volledig arbeidsgeschikt acht.
2.19.
Bij brief van 9 november 2017 wordt [verweerster] door de gemachtigde van WOZL gesommeerd om haar werkzaamheden te hervatten, zonder resultaat.
2.20.
Op 14 november 2017 heeft [verweerster] bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd: “kan ik zelfstandig rijdend per auto de woonwerkverplaatsing/tijdspanne van 12 kilometer overbruggen dan wel per bedrijfsbusje of taxivervoer?”
2.21.
Op 11 december 2017 oordeelt het UWV dat de door de werkgever aangeboden arbeid in Kerkrade vanwege de woon- werkafstand niet passend voor [verweerster] is. De onderliggende arbeidsdeskundige rapportage is gedateerd op 6 december 2017 en opgesteld door arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] , die in zijn rapportage verwijst naar overleg dat hij heeft gevoerd met verzekeringsarts de heer [naam verzekeringsarts 1] (die [verweerster] op 22 september 2017 heeft gesproken in het kader van het in rechtsoverweging 2.15. bedoelde deskundigenoordeel).
2.22.
Op 3 januari 2018 heeft op verzoek van [verweerster] een gesprek plaatsgevonden tussen haar, dhr. [naam hoofd HRM] (hoofd HRM van WOZL) en de gemachtigde van WOZL over het deskundigenoordeel van het UWV van 11 december 2017. In dat gesprek heeft WOZL aangegeven dat oordeel naast zich neer te leggen, zoals ook blijkt uit het door WOZL opgestelde gespreksverslag.
2.23.
Bij brief van 3 januari 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van [verweerster] , onder verwijzing naar het deskundigenoordeel van 11 december 2017, WOZL gesommeerd om het loon te betalen, nu uit dat oordeel blijkt dat een woon- werkverplaatsing van 12 km niet mogelijk is.
2.24.
De bedrijfsarts van WOZL heeft na het deskundigenoordeel van 11 december 2017 contact opgenomen met het UWV. Het UWV heeft daarop op 16 januari 2018 een gecorrigeerde arbeidsdeskundige rapportage opgesteld (door [naam arbeidsdeskundige] ), die is verzonden op 16 januari 2018. Daarin schrijft hij:
“(…) Klaarblijkelijk was er bij verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] toen sprake van een persoonsverwisseling en zijn mening t.a.v. het onvermogen van werknemer [verweerster] blijkt thans retrograad feitelijk onjuist.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] heeft in een persoonlijk onderhoud met Mevrouw [verweerster] vastgesteld dat er bij werknemer geen sprake is van een medisch probleem mbt woonwerkvervoer behoudens persoonlijke voorkeur, het tijdrovend achten en zich ongemakkelijk voelen in het openbaar vervoer naar met name Kerkrade. Mevrouw rijdt privé ook eigen auto. Er zijn geen medische stukken/feiten welke anders stellen per juni 2017.
(…)
2.3.3.
Visie van de werknemer op de door de werkgever aangeboden arbeid:
Redenen(en) waarom de werknemer de door de werkgever aangeboden arbeid niet passend acht is dat zij de woonwerkafstand van 12 kilometer naar Kerkrade niet kan overbruggen, noch met eigen vervoer noch met de WOZL-bus. Wellicht wel per taxi. De aard van de aangeboden WSW-assemblagetaken acht mevrouw wel voor haar realiseerbaar.
2.3.4.
Visie van de werkgever op de door hem aangeboden arbeid:
(…) Werkgever geeft (…) aan dat de bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] de woonwerkafstand van 12 kilometer voor werknemer overbrugbaar acht met eigen vervoer dan wel per WOZL-bedrijfsbus en dat er geen reden is voor een taxi-vervoerindicatie.
(…)
3. Arbeidskundige Oordeelsvorming
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] geeft aan dat zijn oordeel van 6 december 2017 op een feitelijke onjuistheid/persoonsverwisseling is gegeven. Het oorspronkelijke oordeel dient te worden aangepast. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] constateert d.d. 12 januari 2018 in zijn persoonlijk onderhoud met mevrouw [verweerster] dat er bij werknemer geen sprake is van beperkingen welke woon- werkvervoer negatief beïnvloeden. In de medische stukken zijn geen medische feiten te traceren die kunnen onderbouwen dat deze situatie in juni 2017 anders was dan thans het geval is. De mening van werknemer betreft een persoonlijke voorkeur aldus Pappas.
4. Conclusie/gecorrigeerd deskundigenoordeel
Na heroverweging kan het deskundigenoordeel van 11 december 2017 o.b.v. feitelijke onjuistheid niet gehandhaafd blijven. De door de werkgever aangeboden beschermde arbeid in Kerkrade is ondanks de relatieve belasting van de woonwerkverplaatsing medisch passend voor mevrouw [verweerster] .”
2.25.
Eind december 2017 is het achterstallige loon, ten bedrage van in totaal € 1.826,23 netto, door WOZL aan [verweerster] uitbetaald.
3. Het geschil
3.1.
WOZL verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van het bepaalde in art. 7:686 BW (dermate ernstige tekortkoming van [verweerster] in de nakoming van de kernverplichting tot het verrichten van arbeid uit hoofde van de arbeidsovereenkomst met WOZL dat een ontbinding van die overeenkomst gerechtvaardigd is);
Subsidiair:
II. de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van het bepaalde in art. 7:671b lid 1, onderdeel a, in verbinding met art. 7:669 lid 1 en 3, onderdeel e, BW (verwijtbaar handelen en/of nalaten van [verweerster] );
Primair en subsidiair:
III. de einddatum van de arbeidsovereenkomst te bepalen op de kortst mogelijke termijn;
IV. te bepalen dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding;
V. [verweerster] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure;
Overig:
VI. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan WOZL van een bedrag ad € 1.826,23 netto dat onverschuldigd aan haar is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
Op de grondslagen van het verzoek van WOZL wordt hierna bij de beoordeling nader ingegaan.
3.3.
[verweerster] voert verweer en vraagt om:
a. primair het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen;
b. subsidiair, indien de arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden, aan haar een transitievergoeding toe te kennen [uitgaande van 22 augustus 2007 als datum waarop zij bij Licom, rechtsvoorgangster van WOZL, in dienst is getreden];
c. WOZL te veroordelen in de proceskosten;
d. de vordering wegens onverschuldigde betaling ad € 1.826,23 netto af te wijzen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Opzegverboden niet aan de orde
4.1.
De bijzondere opzegverboden in art. 7:670 BW spelen geen rol bij de beoordeling van de vraag of de tekortkoming dermate ernstig is dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de voet van art. 7:686 BW gerechtvaardigd is. Dat vloeit immers voort uit het bepaalde in art. 7:671b leden 1 en 2 BW. Voor wat betreft de subsidiair aangevoerde e-grond als bedoeld in art. 7:669 lid 3 BW, geldt ook niet dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst verband houdt met ongeschiktheid tot het verrichten van de arbeid wegens ziekte. Evenmin gelden er andere bijzondere opzegverboden als bedoeld in art. 7:670 BW of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift.
Ingangsdatum arbeidsovereenkomst
4.2.
Over dit geschilpunt zal bij eindbeschikking worden beslist.
Inhoudelijk
4.3.
Vooropgesteld wordt dat vaststaat dat in het gesprek dat [verweerster] op 12 oktober 2017 met haar jobcoach [naam jobcoach] en P&O-adviseur [naam P&O-adviseur] van WOZL heeft gevoerd, heeft aangegeven dat de afstand naar het werk [aan de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade] te ver voor haar is. Blijkens het als productie 18 bij verzoekschrift overgelegde gespreksverslag, is hierover tijdens dit gesprek uitvoerig gesproken.
4.4.
Voor de beoordeling van dit geschil is van cruciaal belang of [verweerster] medisch gezien in staat moet worden geacht om de woon- werkafstand met de bus (openbaar vervoer) te overbruggen. Uit het gecorrigeerde deskundigenoordeel van het UWV dat op 16 januari 2018 is verzonden en dat hiervoor in rechtsoverweging 2.24. is geciteerd, kan niet worden afgeleid of de arbeidsdeskundige ook heeft beoordeeld of reizen met de bus (openbaar vervoer) – van en naar het werk – medisch gezien van [verweerster] kan worden gevergd. Uit het gecorrigeerde deskundigenoordeel volgt namelijk dat door de arbeidsdeskundige enkel is gekeken naar woon- werkverplaatsing door middel van eigen vervoer (auto), dan wel met vervoer per ‘WOZL-bedrijfsbus’ of taxi. Dat is gelet op de vraagstelling aan de deskundige van het UWV (zie rechtsoverweging 2.20.) niet verwonderlijk, maar in het gecorrigeerde deskundigenoordeel is vervolgens wel ingegaan op reizen met openbaar vervoer zonder duidelijk te antwoorden of [verweerster] daartoe medisch gezien in staat moet worden geacht. Voorts heeft WOZL, bezien in het licht van het gemotiveerde verweer van [verweerster] , de vraagtekens over de wijze waarop dit gecorrigeerde deskundigenoordeel tot stand is gekomen, bij de kantonrechter onvoldoende kunnen wegnemen. Daarom is nieuw onderzoek door een arbeidsdeskundige van het UWV vereist, teneinde aan deze onduidelijkheid een einde te maken.
4.5.
Derhalve zal WOZL worden opgedragen om – binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking – een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV (niet zijnde arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] en verzekeringsartsen [naam verzekeringsarts 2] en [naam verzekeringsarts 1] die reeds bekend zijn met het dossier van [verweerster] ), waarbij de arbeidsdeskundige van het UWV de navolgende vragen dient te beantwoorden:
1. Komt [verweerster] voor vervoer van de [adres] te [woonplaats] (hierna: huisadres) naar de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade (hierna: werkadres) en weer terug, medisch gezien in aanmerking voor vervoer met de ‘WOZL-bedrijfsbus’ of voor vervoer met de taxi? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
2. Wanneer [verweerster] met de bus (openbaar vervoer) van haar huisadres naar het werkadres reist, wat is dan de effectieve reistijd (rekening houdend met looptijd van en naar de bushaltes bij het huis- en werkadres)?
3. Kan [verweerster] , ervan uitgaande dat ze met de bus (openbaar vervoer) van haar huisadres naar het werkadres reist, deze onder vraag 2 vastgestelde effectieve reistijd medisch gezien aan? Zo ja, waarom kan dat volgens u van haar worden gevergd? Zo nee, waarom kan dat volgens u niet van haar worden gevergd?
4. Maakt het daarbij nog uit of [verweerster] haar werkzaamheden in de ochtend- of de middagdienst aanvangt?
4.5.1.
WOZL wordt verder opgedragen om een afschrift van deze door haar in te dienen aanvraag bij het UWV aan de griffie van deze rechtbank en aan de gemachtigde van [verweerster] te doen toekomen.
4.6.
Iedere verdere beslissing wordt in afwachting van de in de vorige rechtsoverweging aan WOZL gegeven opdracht aangehouden. Wanneer de arbeidsdeskundige van het UWV aan WOZL heeft gerapporteerd, dient WOZL daarvan zo spoedig mogelijk een afschrift bij de griffie van deze rechtbank in te dienen, onder gelijktijdige toezending van een afschrift van die rapportage aan de gemachtigde van [verweerster] . Vervolgens zal de kantonrechter bepalen hoe de procedure wordt voortgezet: ofwel zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk op voormeld deskundigenoordeel te reageren ofwel wordt de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen ontvangen hierover te zijner tijd bericht van de griffie.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
draagt WOZL op om binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen (niet zijnde arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] en verzekeringsartsen [naam verzekeringsarts 2] en [naam verzekeringsarts 1] die reeds bekend zijn met het dossier van [verweerster] ), waarin de volgende vragen door de arbeidsdeskundige van het UWV dienen te worden beantwoord:
1. Komt [verweerster] voor vervoer van de [adres] te [woonplaats] (hierna: huisadres) naar de Wenckebachstraat 10 te Kerkrade (hierna: werkadres) en weer terug, medisch gezien in aanmerking voor vervoer met de ‘WOZL-bedrijfsbus’ of voor vervoer met de taxi? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
2. Wanneer [verweerster] met de bus (openbaar vervoer) van haar huisadres naar het werkadres reist, wat is dan de effectieve reistijd (rekening houdend met looptijd van en naar de bushaltes bij het huis- en werkadres)?
3. Kan [verweerster] , ervan uitgaande dat ze met de bus (openbaar vervoer) van haar huisadres naar het werkadres reist, deze onder vraag 2 vastgestelde effectieve reistijd medisch gezien aan? Zo ja, waarom kan dat volgens u van haar worden gevergd? Zo nee, waarom kan dat volgens u niet van haar worden gevergd?
4. Maakt het daarbij nog uit of [verweerster] haar werkzaamheden in de ochtend- of de middagdienst aanvangt?
5.2.
draagt WOZL op om een afschrift van deze aanvraag bij het UWV aan de griffie van deze rechtbank en aan de gemachtigde van [verweerster] te doen toekomen;
5.3.
draagt WOZL op om wanneer zij de rapportage van de arbeidsdeskundige van het UWV heeft ontvangen waarin voormelde vragen worden beantwoord, die rapportage zo spoedig mogelijk bij de griffie van deze rechtbank in te dienen en gelijktijdig aan de gemachtigde van [verweerster] daarvan een afschrift toe te sturen;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken.