Overeenkomst inzake het Internationale Luchtvervoer
Artikel IV
Geldend
Geldend vanaf 08-02-1945
- Bronpublicatie:
07-12-1944, Stb. 1946, G 252 (uitgifte: 11-10-1946, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
08-02-1945
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-02-1954, Trb. 1954, 20 (uitgifte: 01-01-1954, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Vrij verkeer
Vervoersrecht / Luchtvervoer
Sectie 1
Elke overeenkomstsluitende Staat kan door middel van een voorbehoud, gehecht aan deze Overeenkomst, op het oogenblik van onderteekening of aanvaarding verkiezen om de rechten en verplichtingen, bedoeld in Artikel I, Sectie 1, lid (5), niet te verleenen en te aanvaarden, en kan te allen tijde na de aanvaarding zich met een opzeggingstermijn van zes maanden door een mededeeling aan den Raad aan deze rechten en verplichtingen onttrekken. Zoodanige overeenkomstsluitende Staat kan door middel van een mededeeling aan den Raad met een termijn van zes maanden deze rechten en verplichtingen naar gelang van den aard van het geval op zich nemen of weder op zich nemen.
Geen overeenkomstsluitende Staat zal verplicht zijn rechten, als bedoeld in meergenoemd lid, toe te kennen aan een overeenkomstsluitenden Staat, welke deze rechten niet aanvaard heeft.
Sectie 2
Een overeenkomstsluitende Staat, welke meent, dat een bepaalde daad van een anderen overeenkomstsluitenden Staat in het bestek van deze Overeenkomst hem onrecht of overlast veroorzaakt, kan den Raad vragen, de aangelegenheid te onderzoeken. De Raad zal daarop de aangelegenheid in onderzoek nemen en de betrokken Staten tot het plegen van overleg bijeenroepen. In geval een zoodanig overleg de moeilijkheid niet zou oplossen, zal de Raad aan de betrokken Staten zijn meening terzake kenbaar maken en aanbevelingen doen. Indien daarna een der betrokken overeenkomstsluitende Staten naar de meening van den Raad zou nalaten de noodige maatregelen tot verbetering van den toestand te nemen, kan de Raad de Vergadering van bovengenoemde Organisatie in overweging geven, dat aan zoodanigen overeenkomstsluitenden Staat zijn rechten en voorrechten, voortvloeiende uit deze Overeenkomst, worden ontzegd, totdat die maatregelen zijn genomen. De Vergadering kan dan bij een meerderheid van twee derden der stemmen zoodanigen overeenkomstsluitenden Staat uitsluiten voor een tijdvak als haar goeddunkt of totdat de Raad van Oordeel is, dat zoodanige Staat de maatregelen tot verbetering van den toestand heeft genomen.
Sectie 3
Indien eenige oneenigheid tusschen twee of meer overeenkomstsluitende Staten met betrekking tot de uitlegging of toepassing van deze Overeenkomst niet opgelost kan worden door onderhandelingen, zullen de bepalingen van Hoofdstuk XVIII van bovengenoemd Verdrag, geldende voor gevallen van oneenigheid met betrekking tot de uitlegging of toepassing daarvan, van overeenkomstige toepassing zijn.