Overeenkomst inzake het Internationale Luchtvervoer
Artikel I
Geldend
Geldend vanaf 08-02-1945
- Bronpublicatie:
07-12-1944, Stb. 1946, G 252 (uitgifte: 11-10-1946, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
08-02-1945
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-02-1954, Trb. 1954, 20 (uitgifte: 01-01-1954, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Vrij verkeer
Vervoersrecht / Luchtvervoer
Sectie 1
Elke overeenkomstsluitende Staat kent met betrekking tot geregelde internationale luchtdiensten aan de andere overeenkomstsluitende Staten toe de volgende vrijheden van de lucht:
- (1)
Het recht om over zijn grondgebied te vliegen zonder tusschenlandingen;
- (2)
het recht om te landen voor andere dan verkeersdoeleinden;
- (3)
het recht om passagiers, post en goederen af te zetten, aan boord genomen binnen het grondgebied van den Staat, welks nationaliteit het luchtvaartuig bezit;
- (4)
het recht om passagiers, post en goederen aan boord te nemen, bestemd voor het grondgebied van den Staat, welks nationaliteit het luchtvaartuig bezit;
- (5)
het recht om passagiers, post en goederen aan boord te nemen, bestemd voor het grondgebied van een willekeurigen anderen overeenkomstsluitenden Staat en het recht passagiers, post en goederen, afkomstig van het grondgebied van een zoodanigen Staat, af te zetten.
Voor wat de rechten, vermeld onder de punten (3), (4) en (5) van deze Sectie betreft, heeft de verbintenis van elken overeenkomstsluitenden Staat enkel betrekking op doorgaande diensten, welke routes volgen, die een redelijk rechtstreeksche lijn vormen met het eigen gebied van den Staat, welks nationaliteit het luchtvaartuig bezit, als begin of eindpunt.
De rechten, vervat in deze Sectie zijn niet van toepassing op luchthavens, welke met uitsluiting van alle geregelde nationale luchtdiensten gebruikt worden voor militaire doeleinden. In gebieden waar daadwerkelijke vijandelijkheden plaats hebben of welke militair bezet zijn, en, in tijd van oorlog, langs de toevoerwegen naar zulke gebieden, zal de uitoefening van deze rechten onderworpen zijn aan de goedkeuring van de bevoegde militaire autoriteiten.
Sectie 2
De uitoefening van bovengenoemde rechten zal geschieden overeenkomstig de bepalingen van de op 7 December 1944 te Chicago opgestelde Tijdelijke Overeenkomst inzake de Internationale Burgerlijke Luchtvaart en van het eveneens op 7 December 1944 te Chicago opgestelde Verdrag inzake de Internationale Burgerlijke Luchtvaart, wanneer dit Verdrag van kracht wordt.
Sectie 3
Een overeenkomstsluitende Staat, welke aan de luchtvaartmaatschappijen van een anderen overeenkomstsluitenden Staat het recht verleent om te landen voor andere dan verkeersdoeleinden, zal den eisch mogen stellen, dat zoodanige luchtvaartmaatschappijen op de plaatsen waar deze tusschenlandingen worden gemaakt redelijke commercieele diensten bieden.
Een zoodanige eisch zal niet tengevolge mogen hebben eenig verschil in behandeling tusschen luchtvaartmaatschappijen, welke dezelfde route vliegen; hij zal rekening moeten houden met het laadvermogen van de luchtvaartuigen en hij zal worden toegepast op zoodanige wijze, dat de normale uitoefening van de betrokken internationale luchtdiensten of de rechten en verplichtingen van een overeenkomstsluitenden Staat niet worden geschaad.
Sectie 4
Elke overeenkomstsluitende Staat zal het recht hebben, aan de luchtvaartuigen van andere overeenkomstsluitende Staten vergunning te weigeren om binnen zijn grondgebied op te nemen passagiers, post en goederen, vervoerd tegen vergoeding of belooning, bestemd voor een ander punt binnen zijn grondgebied. Elke overeenkomstsluitende Staat neemt op zich geen regelingen aan te gaan, welke, met uitsluiting van de andere, aan een bepaalden Staat of aan een luchtvaartmaatschappij van een anderen Staat een zoodanig recht uitdrukkelijk toekent, noch van een anderen Staat geen zoodanig alleenrecht te verkrijgen.
Sectie 5
Elke overeenkomstsluitende Staat kan, met inachtneming van de bepalingen van deze Overeenkomst:
- (1)
aanwijzen de route, welke binnen zijn grondgebied door internationale luchtdiensten moet worden gevolgd, en de luchthavens, welke zoodanige diensten mogen gebruiken;
- (2)
zoodanigen diensten billijke een redelijke kosten opleggen of doen opleggen voor het gebruik van zoodanige luchthavens en andere faciliteiten; deze kosten zullen niet hooger zijn dan die, welke zouden worden betaald voor het gebruik van zoodanige luchthavens en faciliteiten door zijn eigen luchtvaartuigen, indien deze op gelijksoortige internationale diensten zouden worden gebezigd, met dien verstande, dat op verzoek van een belanghebbenden overeenkomstsluitenden Staat, de kosten, opgelegd voor het gebruik van luchthavens en andere faciliteiten, onderworpen zullen worden aan een onderzoek door den Raad van de bij bovenbedoeld Verdrag ingestelde Internationale Burgerlijke Luchtvaart Organisatie, welke daarover verslag zal uitbrengen en aanbevelingen terzake zal doen ter overweging van den Staat of van de Staten, daarbij betrokken.
Sectie 6
Elke overeenkomstsluitende Staat behoudt zich het recht voor, een luchtvervoersonderneming van een anderen Staat een bewijs of vergunning te onthouden of deze te herroepen, in elk geval, dat niet tot zijn genoegen is gebleken, dat het wezenlijke eigendomsrecht en het daadwerkelijke toezicht berusten bij onderdanen van een overeenkomstsluitenden Staat, dan wel in geval een zoodanige luchtvervoersonderneming in gebreke blijft de wetten van den Staat, over welks grondgebied zij luchtdiensten uitoefent, na te komen of aan haar verplichtingen ingevolge deze Overeenkomst te voldoen.