Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2013, opgenomen op pagina 286 en 287 van het proces-verbaal dossiernummer PL0940/2013/166218-C, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 172 tot en met 495.
Rb. Midden-Nederland, 23-04-2014, nr. 16/661742-13 (P)
ECLI:NL:RBMNE:2014:1555
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
23-04-2014
- Zaaknummer
16/661742-13 (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2014:1555, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 23‑04‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2014:7452, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 23‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zijn ex-vriendin in haar woning met een mes in de borststreek gestoken, als gevolg waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 jaren.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling StrafrechtZittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661742-13 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 23 april 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1954] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats ],
thans gedetineerd in de PI Nieuwegein, Huis van Bewaring Locatie Nieuwegein.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 oktober 2013, 20 januari 2014 en 9 april 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde].
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
opzettelijk - en al dan niet met voorbedachten rade - [slachtoffer] heeft gedood.
3. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het impliciet primair tenlastegelegde feit, te weten de moord op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]).De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, de doodslag van [slachtoffer], heeft schuldig gemaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van zowel het impliciet primair tenlastegelegde als van het impliciet subsidiair tenlastegelegde en daartoe de hierna te noemen verweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Het aantreffen van het slachtoffer [slachtoffer] en het onderzoek naar de doodsoorzaak
Op 24 juli 2013 omstreeks 20.02 uur treft de politie een vrouw aan, liggend op de vloer in de keuken van de woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats ]. Zij ligt in plassen bloed.1.Ook op andere plekken in de keuken bevinden zich concentraties bloed.2.
Op de keukenvloer treft de politie een bebloed leeg messenblok,3.een bebloed mes,4.en drie bebloede afgebroken mesheften en drie bebloede afgebroken lemmetten aan.5.
Na tevergeefse reanimatie wordt vastgesteld dat de vrouw is overleden.6.
Forensisch arts W. Wiersma stelt als identiteit van voornoemd stoffelijk overschot vast [slachtoffer].7.Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] is vastgesteld dat er sprake is van een streepvormige, scherprandige huidklieving rechts op de borst, met een lengte van circa 2,5 cm met een steekkanaal verlopend naar links, iets voetwaarts en gering rugwaarts (lengte minimaal circa 13 cm).8.Er is sprake van een doorsteek door het borstbeen en het hartzakje en insteek in het hartoppervlak op de grens tussen de rechterboezem en rechterkamer met aansnijding van het eerste tak van de rechterkransslagader. In het hartzakje bevindt zich 330 ml bloed. Het letsel vertoont tekenen van inwerking van uitwendig mechanisch perforerend en klievend geweld, zoals kan worden opgeleverd door steken en snijden met een scherp smal en deels eenzijdig snijdend voorwerp, bijvoorbeeld een (of meerdere) mes(sen). De letsels zijn bij leven ontstaan.Het letsel op de borst heeft geleid tot een forse bloedophoping in het hartzakje vanuit de aangesneden kransslagader. Deze bloedophoping heeft geleid tot een uiteindelijk fatale belemmering van de hartactie (harttamponade) en de dood.9.Een andere doodsoorzaak dan wel aanwijzingen daarvoor zijn niet waargenomen.
Op grond van - de combinatie van - voornoemde bevindingen komt B. Kubat tot de conclusie dat het overlijden van [slachtoffer] volledig wordt verklaard door de harttamponade, ontstaan ten gevolge van een steekletsel.10.
Betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer]
Verdachte en ([slachtoffer]) [slachtoffer] hebben in het verleden een relatie gehad en brachten ook na deze relatie veel tijd met elkaar door. Sinds kort had [slachtoffer] een nieuwe relatie, met een Joodse man. Getuige [getuige 1] verklaarde dat hij omstreeks 19.30 uur een woordenwisseling hoorde tussen een man en een vrouw in de woning van [slachtoffer].11.
Verdachte heeft bevestigd dat hij moeite had met het feit dat [slachtoffer] een nieuwe relatie had en verklaarde dat hij hoopte dat het tussen hem en [slachtoffer] ooit weer goed zou komen.12.Ook verklaarde hij dat hij de avond van 24 juli 2013 vanaf circa 19.30/19.40 uur in de woning van [slachtoffer] was,13.waar hij en [slachtoffer] in de keuken ruzie kregen. Op zijn vraag of zij [naam] – de man met wie [slachtoffer] sinds kort een relatie had – had gesproken op Facebook zei [slachtoffer] hem: “Liever een dooie Jood dan jou”. Verdachte heeft verklaard dat er toen wat bij hem knapte.14.
De telefonische melding door verdachte
Enkele minuten voordat de politie [slachtoffer] in haar woning aantreft, op 24 juli 2013 omstreeks 19.56 uur, ontvangt de ambulancedienst (RAVU) – bereikbaar onder nummer 112 – een telefonische melding.15.De beller, een man, geeft op vragen van de meldkamer aan: “Kom alsjeblieft gauw” (…) “[adres] [woonplaats ].16. Ik heb mijn ex neergestoken.” (…) “In de borst”.17.Op de achtergrond van dit gesprek is de stem van een vrouw hoorbaar. De vrouw zegt onder meer “Help.”18.
Met de onder verdachte aangetroffen telefoon is omstreeks voornoemd tijdstip naar 112 gebeld.19.De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte de man is die voornoemde melding heeft gedaan en dat de vrouwenstem die hoorbaar is, de stem van [slachtoffer] betreft.
De handelswijze van verdachte na deze telefonische melding
Getuige [getuige 2] is een directe buurvrouw van [slachtoffer]. Zij is op 24 juli 2013 ‘s avonds in haar woning als verdachte aanbelt. Nadat zij de deur opent, ziet zij dat verdachte op sokken loopt en dat op deze sokken grote bloedvlekken zitten, net als op de broek die verdachte draagt. Verdachte kijkt angstig dan wel verward uit zijn ogen en zegt tegen haar: “Help me [naam], help me. Help me, ik heb [slachtoffer] neergestoken”. Verdachte zegt haar dat [slachtoffer] in de keuken ligt.20.
De dochter van getuige [getuige 2], [getuige 3], heeft bevestigd dat verdachte aanbelde en sprak met haar moeder. Zij hoorde verdachte zeggen: “Ik heb [slachtoffer] gestoken, ga maar bij haar in de keuken kijken.”21.Op voornoemde aanwijzingen van verdachte treft getuige [getuige 2] [slachtoffer] in de keuken van de woning van [slachtoffer] aan. [slachtoffer] ligt gewond op de grond en hapt naar lucht.22.
Weer buitengekomen ziet getuige [getuige 2] verdachte voor de woning van [slachtoffer] staan. Op haar vraag wat hij heeft gedaan, antwoordt verdachte: “Ik heb haar gewaarschuwd, ik heb haar gewaarschuwd, ja [naam], het ging zo goed tussen ons, sinds kort heeft ze een nieuwe vriend (…), ik heb haar gewaarschuwd.”23.
De gealarmeerde verbalisant [verbalisant 1] is omstreeks 20.02 uur ter plaatse, waar hij voor de woning van [slachtoffer] een man en een vrouw ziet staan.24.De man, naar later blijkt verdachte,25.draagt bebloede kleding en ook zijn armen en benen zijn bebloed.
Nadat verbalisant [verbalisant 1] zegt dat verdachte zich om moet draaien en zijn handen op een aldaar geparkeerde auto moet neerleggen, zegt de man ongevraagd: “Ik heb haar neergestoken, ik heb het gedaan”. Verbalisant houdt verdachte aan.26.
Verbalisant [verbalisant 2] hoort verdachte tegen een langslopende vrouw zeggen:
“Ik heb haar nog gewaarschuwd dat dit zou gebeuren. Ik heb het tegen haar gezegd.”27.
Tijdens het vervoer in een politieauto naar het politiebureau, hoort verbalisant [verbalisant 3] verdachte tegen haar zeggen: “Als zij mij niet tot wanhoop had gedreven, was dit niet gebeurd. Ik wilde dit niet.”28.
4.3.2
De bewijsverweren
Alternatieve scenario’s: zelfdoding door [slachtoffer] en noodlottig ongeval
De verdediging heeft betoogd dat niet kan worden uitgesloten dat er geen sprake is geweest van een misdrijf maar van zelfdoding, waarbij [slachtoffer] de geconstateerde letsels aan zichzelf heeft toegebracht. In dat kader heeft de verdediging gewezen op letsels aan de armen, polsen en handen van [slachtoffer], die mogelijk zouden wijzen op zelfdoding door [slachtoffer].In de tweede plaats heeft de verdediging aangevoerd dat er geen sprake is geweest van opzet, maar van een noodlottig ongeluk, waarbij een mes in de borst van [slachtoffer] terecht is gekomen.
De rechtbank kan een aangedragen alternatieve gang van zaken weerleggen door opneming van bewijsmiddelen of vermelding van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing uitsluiten. Echter, een dergelijke weerlegging is niet steeds vereist. De rechtbank kan ter weerlegging oordelen dat de gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld (zie Hoge Raad 16 maart 2010, LJN: BK3359, NJ 2010, 3014). Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.
Patholoog en arts B. Kubat, voornoemd, heeft in haar rapport d.d. 2 april 2014 op vragen van de verdediging gesteld dat de waarschijnlijkheid van het aantreffen van het totaal van scherprandige letsels van [slachtoffer] veel groter is onder de hypothese waarin deze letsels zijn toegebracht door een ander, dan onder de hypothese dat betrokkene deze bij zichzelf heeft toegebracht.B. Kubat heeft verder geconcludeerd dat het accidenteel (bij ongeluk) ontstaan van het geheel of het merendeel van de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels bijzonder onwaarschijnlijk is. B. Kubat stelt dat de waarschijnlijkheid van het aantreffen van het totaal van scherprandige letsels veel groter is onder de hypothese waarin deze letsels zijn toegebracht door een ander, dan onder de hypothese waarin deze letsels accidenteel zijn ontstaan.
De door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve gang van zaken, wordt weerlegd door de uitlatingen die verdachte kort na de fatale gebeurtenis heeft gedaan tegen diverse personen. Verdachte zelf heeft later verklaard zich niets meer te kunnen herinneren vanaf het moment dat er iets in hem knapte tot het moment dat hij op het politiebureau arriveerde. Enige concrete aanwijzingen voor een alternatief, de verdachte ontlastend, scenario kunnen in het dossier niet worden gevonden. De verklaringen die verdachte heeft afgelegd over de situatie tot het moment dat er iets bij hem knapte, bieden evenmin aanknopingspunten voor een ontlastend scenario.
Uit de onder 4.3.1. genoemde bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] op 24 juli 2013 is overleden als gevolg van een steekverwonding in de borst en het daarmee samenhangende bloedverlies. Een andere doodsoorzaak dan wel aanwijzingen daarvoor zijn niet waargenomen. [slachtoffer] is niet overleden aan letsels aan haar armen, polsen of handen.
Verdachte heeft zelf kort na het incident meermalen genoemd dat hij degene is geweest die [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. Zo deed hij een gedetailleerde telefonische 112-
melding, waarbij hij op vragen van de meldkamer aangaf dat hij zijn ex in de borst had gestoken in de woning aan de [adres] in [woonplaats ]. Ook tegen een buurvrouw, getuige [getuige 2], verklaarde hij dat hij [slachtoffer] - [slachtoffer] - had neergestoken. Op aanwijzingen van verdachte trof getuige [getuige 2] [slachtoffer] gewond in haar keuken aan. Tot slot heeft verdachte ook tegen de ter plaatse gekomen verbalisant [verbalisant 1] gezegd dat hij “haar” had neergestoken. Hij gaf daarbij aan “Ik heb het gedaan.” Deze mededelingen zijn niet verenigbaar met een scenario dat [slachtoffer] zelfmoord heeft gepleegd of dat een noodlottig ongeval heeft plaatsgevonden.
Uit de mededelingen “Ik heb haar nog gewaarschuwd dat dit zou gebeuren en “Als zij mij niet tot wanhoop had gedreven” moet worden afgeleid dat verdachte op dat moment niet slechts dacht dat hij [slachtoffer] had neergestoken, maar dat hij wist dat hij [slachtoffer] had neergestoken.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de door de verdediging geschetste alternatieve scenario’s van een zelfdoding dan wel een noodlottig ongeluk niet aannemelijk zijn geworden. Ook andere scenario’s zijn niet aannemelijk geworden.
Al hetgeen hierboven omtrent het bewijs is overwogen, laat redelijkerwijs geen andere conclusie toe dan dat verdachte [slachtoffer] op 24 juli 2013 met opzet met een mes in haar borststreek heeft gestoken, ten gevolge waarvan zij is overleden.
4.3.3
Voorbedachte rade
De vraag die vervolgens nog voorligt, is of verdachte met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Voor bewezenverklaring van voorbedachten rade is vereist dat, behoudens contra-indicaties, komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen besluit of het genomen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek niet is gebleken wat vooraf is gegaan aan het toebrengen van de dodelijke steekwond. Daarom is er geen bewijs dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Verdachte wordt derhalve vrijgesproken van de hem ten laste gelegde moord.
4.3.4
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging
De verdediging heeft, in het geval de rechtbank voornoemde alternatieve scenario’s niet aannemelijk acht, verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden voor het doen laten verrichten van een tegenonderzoek naar (het ontstaan van) de letsels van [slachtoffer] door een andere patholoog dan B. Kubat. B. Kubat, die naast voornoemd rapport d.d.6 augustus 2013 naar aanleiding van vragen van de verdediging twee aanvullende rapporten van respectievelijk 13 december 2013 en 2 april 2014 opstelde, zou in deze aanvullende rapporten onvoldoende antwoord hebben gegeven op door de verdediging gestelde vragen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging geen concrete aanknopingspunten voor twijfels opgeworpen over de juistheid van de conclusies die B. Kubat op basis van door haar geconstateerde letsels heeft getrokken. De rechtbank stelt vast dat B. Kubat heeft aangegeven dat het uitsluitend op basis van wondkenmerken niet mogelijk is om bepaalde scenario’s uit te sluiten. Vervolgens heeft B. Kubat haar bevindingen in haar rapportages weergegeven geheel conform het voor de scenario-benadering aangewezen Bayesiaanse model.
De enkele omstandigheid dat deze bevindingen een waarschijnlijkheidsoordeel omvatten,
rechtvaardigt niet een tegenonderzoek zoals door de verdediging is gewenst. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande en gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, een tegenonderzoek niet noodzakelijk en wijst het verzoek af. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het onderzoek in deze zaak te heropenen.
4.3.5
Conclusie De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer].
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 24 juli 2013 te Hooglanderveen, gemeente Amersfoort, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een mes in de borststreek van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
6.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. [slachtoffer] zou verdachte met een mes hebben aangevallen, waarna verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdediging heeft daarbij gewezen op twee aangetroffen wondjes aan de binnenzijde van de rechterhand van verdachte, alsmede op enkele gaatjes die zijn aangetroffen in het T-shirt dat verdachte tijdens het incident droeg. Voornoemde wondjes en gaatjes zouden zijn veroorzaakt door de punt van een mes. Het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel overschrijdt, aldus de verdediging, niet de grenzen van de noodzakelijke verdediging.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie betwist dat sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie bij verdachte. [slachtoffer] is door verdachte aangevallen met een mes en niet andersom, aldus de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de verdediging acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer] verdachte heeft aangevallen met een mes. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Er zijn ook voorhetoverige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
impliciet subsidiair: doodslag.
7. De strafbaarheid van verdachte
7.1
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, stelt de verdediging zich op het standpunt dat sprake was van noodweerexces. De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is volgens de verdediging het gevolg van een hevige gemoedsbeweging van verdachte.
7.2
Het standpunt van de Officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat nu er geen sprake was van een noodweersituatie, er ook geen sprake kan zijn van noodweerexces.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweerexces De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een aanranding waarbij het noodzakelijk was dat verdachte zich verdedigde. Het beroep op noodweerexces wordt daarom eveneens verworpen.
Toerekeningsvatbaarheid van verdachte Verdachte is gedurende het voorbereidend onderzoek ter observatie overgebracht naar het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum te Utrecht (hierna: PBC), ter beantwoording van vragen over de persoonlijkheid, de geestvermogens van verdachte, de vraag of het door verdachte geclaimde geheugenverlies authentiek is en de toerekeningsvatbaarheid. Naar aanleiding van deze observatie is door B.H. Boer, klinisch psycholoog en M.F. de Vries, psychiater, verbonden aan het PBC, een rapport uitgebracht d.d. 7 januari 2014. In dit rapport wordt geconcludeerd dat er naast het geclaimde geheugenverlies van verdachte geen aanwijzingen zijn voor een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling. In het huidige onderzoek is het niet mogelijk gebleken om vast te stellen of verdachtes geclaimde geheugenverlies al dan niet authentiek is. Gelet op het voorgaande zou verdachte volgens voornoemde deskundigen als toerekeningsvatbaar moeten worden beschouwd.
De rechtbank maakt de conclusie van de deskundigen van het PBC tot de hare.
De rechtbank constateert dat uit de rapportage of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte opheft dan wel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte genoemd en de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat.
8.3
Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de na te noemen op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft [slachtoffer], zijn ex-vriendin, in haar woning met een mes in de borststreek gestoken, als gevolg waarvan het slachtoffer is komen te overlijden.Uit het onderzoek wordt aannemelijk dat zij moet hebben gevochten voor haar leven en een uiterst pijnlijke dood is gestorven.
Verdachte heeft aan [slachtoffer] het leven ontnomen en tevens het leven verwoest van de naaste familieleden, waaronder hun beider zoon. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring van de broer van [slachtoffer], is op een heldere en krachtige wijze tot uiting gebracht welke gevolgen het overlijden van zijn zus op de familie heeft gehad en nog zal hebben. Geen enkele strafrechtelijke reactie zal kunnen weerspiegelen hoe groot de schade is die verdachte met zijn handelen heeft aangericht.
De doodslag op [slachtoffer] heeft een schok in de lokale samenleving teweeg gebracht en heeft bijgedragen aan algemene gevoelens van onveiligheid.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van17 september 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het onder rubriek 7.3 genoemde rapport van het PBC, waaruit volgt dat verdachte volledig toerekenbaar moet worden beschouwd ten aanzien van het bewezenverklaarde feit. De deskundigen B.H. Boer en M.F. de Vries schatten de recidivekans als laag in.
De officier van justitie heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren gevorderd. Deze eis is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding om daarvan af te wijken.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat geen andere dan een langdurige gevangenisstraf dient te worden opgelegd, zoals door de officier van justitie gevorderd.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij
9.1
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde] vordert ten aanzien van het ten laste gelegde feit een schadevergoeding van € 1.596,28 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze materiële schade bestaat uit de kosten van een urn en het aanbrengen van een inscriptie op een sluitplaat, de kosten van het bijzetten van de urn, betaling van grafrechten en onderhoudskosten en reiskosten.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie is van mening dat deze vordering geheel toegewezen dient te worden.
9.3
Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich, indien de rechtbank hieraan toe mocht komen, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
9.4
Het oordeel van de rechtbank De behandeling van de vordering van [benadeelde] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade tot een bedrag van € 1.596,28 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip van het ontstaan van deze schade. De rechtbank zal ten aanzien van de toegekende vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het impliciet primair ten laste gelegde feit, moord.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op: impliciet subsidiair: doodslag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [benadeelde] toe tot € 1.596,28 (zegge: vijftienhonderdzesennegentig euro en achtentwintig eurocent).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde] voornoemd, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het ontstaan van deze schade, te weten:
- -
de kosten van een urn, het aanbrengen van een inscriptie op een sluitplaat ad€ 404,00, vanaf 15 oktober 2013;
- -
de kosten van het bijzetten van de urn, betaling van grafrechten en onderhoudskosten ad 795,00 vanaf 18 oktober 2013;
- -
reiskosten ad € 397,28 vanaf 25 juli 2013;
tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat€ 1.596,28 (zegge: vijftienhonderdzesennegentig euro en achtentwintig eurocent)
te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 26 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hiervoor vermelde data over de daarbij vermelde bedragen tot en met de dag der algehele voldoening,
De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, mrs. A.M.M.E. Doekes en C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 april 2014.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juli 2013 te Hooglanderveen, gemeente Amersfoort,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk en al dan niet met
voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, in elk
geval eenmaal met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in de
borst(streek) en/of de arm(en), in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer]
gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑04‑2014
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2013, opgenomen op pagina 7 van het proces-verbaal dossiernummer PL0981-2013166218-47 (forensisch dossier), van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 200.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 287 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal, pagina 8.
Ibidem.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 287 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
Het geschrift, te weten verslaglegging schouw door schouwarts W. Wiersma, opgenomen op pagina 302 het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
Het deskundigenrapport “Pathologie onderzoek” d.d. 6 augustus 2013, opgemaakt door B. Kubat, werkzaam als arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut, opgenomen in het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal, pagina 91.
Ibidem, pagina 92.
Ibidem, pagina 94.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 6 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 394 en 395.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 25 juli 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 225.
Ibidem, pagina 226.
De verklaring van verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 26 juli 2013.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 augustus 2013, opgenomen op pagina 56 van het proces-verbaal dossiernummer PL0940/2013/166218-A, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 48 tot en met 92.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 492.
Ibidem, pagina 493.
Ibidem, pagina 492.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 15 genoemde proces-verbaal, pagina 56.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 24 juli 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 410.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 25 juli 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 415.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 24 juli 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 411.
Ibidem.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2013 van [verbalisant 1], brigadier van Politie Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 286.
Ibidem, pagina 287.
Ibidem, pagina 286.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2013 van [verbalisant 2], brigadier van Politie Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 300.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2013 van [verbalisant 3], hoofdagent van Politie Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 294.