Hof 's-Hertogenbosch, 01-07-2016, nr. 20-001019-14
ECLI:NL:GHSHE:2016:2685, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
01-07-2016
- Zaaknummer
20-001019-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:2685, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 01‑07‑2016; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:737, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:2174, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
Uitspraak 01‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Achtervolging door politie en schietpartij te Prinsenbeek in 2011. Ook in hoger beroep veroordeling wegens medeplegen bedreiging agenten door tijdens de vlucht door meermalen door de achterruit van de (gestolen) auto te schieten, medeplegen wapenbezit en medeplegen vervoer hennep tot een gevangenisstraf van 29 maanden met aftrek voorarrest. vorderingen benadeelde partijen (agenten) geheel toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001019-14
Uitspraak : 1 juli 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 1 april 2014 in de strafzaak met parketnummer 02-811464-11 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [P.I.] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen onder 1 primair, onder 2 en onder 3 ten laste is gelegd en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Met betrekking tot het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de onttrekking aan het verkeer zal bevelen van de boksbeugel en het kogelvrij vest en voorts de teruggave aan de verdachte zal gelasten van het afluisterapparaat.
Namens verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is vrijspraak bepleit van de feiten 1 en 2 en meer subsidiair is vrijspraak bepleit van feit 1 primair.
Nog meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen is verzocht deze, gelet op de bepleite vrijspraak, af te wijzen. Met betrekking tot de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen is verzocht de teruggave daarvan aan de verdachte te gelasten.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. In het bijzonder legt het hof een andere bewijsconstructie aan zijn beslissing ten grondslag. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 19 juli 2011 te Prinsenbeek, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk de opsporingsambtena(a)r(en) [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] van het leven te beroven, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) reed/reden in een Volkswagenbusje (VW Transporter) en (op korte afstand) achtervolgd werd/werden door die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , met dat opzet vanuit dat Volkswagenbusje met een of meer vuurwapens een of meerdere schoten heeft afgevuurd op en/of in de richting van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of het dienstvoertuig waarin die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 juli 2011 te Prinsenbeek, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), terwijl hij/zij reed/reden in een Volkswagenbusje en terwijl hij/zij (op korte afstand) werd(en) achtervolgd door die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] , opzettelijk dreigend vanuit dat Volkswagenbusje met een of meer vuurwapens door de achterruit heen een of meerdere schoten afgevuurd op en/of in de richting van het politievoertuig waarin die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] zich bevonden, althans hoorbaar en zichtbaar voor die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] ;
2.hij op of omstreeks 19 juli 2011 te Prinsenbeek en/of Breda en/of Papendrecht, althans in de provincie Zuid-Holland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten:
- een vuurwapen, (merk Glock) en/of
- een vuurwapen (merk Zastava) en/of
- een gas/alarmpistool (Valtro, type OSS 117) en/of
munitie van categorie III, te weten:
- 2 patronen (GFL 9mm KNALL) en/of
- 42 patronen (Sellier & Bellot, type 9mm PARA) en/of
- 19 patronen (GFL 9mm LUGER),
althans een hoeveelheid patronen, voorhanden heeft gehad;
3.hij op of omstreeks 19 juli 2011 te Prinsenbeek en/of Breda en/of Papendrecht, althans in de provincie Zuid-Holland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 100 kilo hennep, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier en de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat er door de dader(s) gericht op het politievoertuig en/of de inzittende verbalisanten is geschoten. Technisch bewijs daarvoor ontbreekt. Op het politievoertuig zijn geen kogelinslagen aangetroffen en evenmin zijn er kogels in de buurt van het voertuig aangetroffen. Evenmin heeft men schotbanen kunnen vaststellen. Niet valt uit te sluiten dat de inzittenden van de Volkswagen Transporter de politie hebben willen afdreigen en daartoe meerdere waarschuwingsschoten hebben gelost. Een en ander leidt het hof tot de conclusie dat het voor doodslag vereiste opzet niet kan worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 19 juli 2011 te Prinsenbeek, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met anderen, de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededaders, terwijl zij reden in een Volkswagenbusje en terwijl zij op korte afstand werden achtervolgd door die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] , opzettelijk dreigend vanuit dat Volkswagenbusje met vuurwapens door de achterruit heen meerdere schoten afgevuurd hoorbaar en zichtbaar voor die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
2.hij op 19 juli 2011 te Prinsenbeek en Breda, tezamen en in vereniging met anderen, wapens van categorie III, te weten:
- een vuurwapen, (merk Glock) en
- een vuurwapen (merk Zastava) en
- een gas/alarmpistool (Valtro, type OSS 117) en
munitie van categorie III, te weten:
- 2 patronen (GFL 9mm KNALL) en
- 42 patronen (Sellier & Bellot, type 9mm PARA) en
- 19 patronen (GFL 9mm LUGER),
voorhanden heeft gehad;
3.hij op 19 juli 2011 te Prinsenbeek en Breda, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 100 kilo hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Pro memorie
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Zijdens verdachte is integrale vrijspraak bepleit.
Daartoe is, op gronden als in de pleitnota weergegeven, primair aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte ten tijde van de schietpartij op 19 juli 2011 in de Volkswagen Transporter aanwezig was. Daartoe ontbreekt voldoende direct bewijs. De aanwezigheid van DNA-materiaal van de verdachte op verplaatsbare goederen die in de Volkswagen zijn aangetroffen zegt hooguit iets over een verband tussen verdachte, de peuken en de handschoenen. Er zijn geen sporen aangetroffen van verdachte op de met de strafbare feiten samenhangende goederen, zoals de Volkswagen zelf, de wapens en munitie of de tassen met hennep. De verklaring van verdachte voor de aanwezigheid van zijn DNA-materiaal, inhoudende dat hij voor 19 juli 2011 samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en een Marokkaan zijn woning heeft ontruimd en dat daarbij een bus is gebruikt, wordt ondersteund door verklaringen van voornoemde medeverdachten en enkele buurtbewoners. Los daarvan is in ieder geval niet vast te stellen op welk moment de peuken en de handschoenen met het DNA-materiaal van de verdachte in de bus zijn achtergelaten.
Subsidiair is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft geschoten dan wel dat hij zodanig nauw en bewust heeft samengewerkt met de schutter of schutters dat van medeplegen sprake is, zodat in ieder geval de feiten onder 1 en 2 niet kunnen worden bewezen. Niet kan worden vastgesteld of de wilde vlucht met de gevolgen daarvan onderdeel was van de samenwerking en of in het gezamenlijke plan besloten lag dat de verdachten koste wat kost zouden vluchten. Het enkele feit dat er hennep en vuurwapens zijn aangetroffen is daarvoor onvoldoende. Bovendien valt niet in te zien hoe de persoon/personen in de laadruimte van de Volkswagen Transporter op enigerlei wijze invloed hebben kunnen uitoefenen op het (plotselinge) vluchtgedrag van de bestuurder.
Aanwezigheid van de verdachte in de Volkswagen Transporter
Ten aanzien van het primair gevoerde verweer dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte in de Volkswagen Transporter zou hebben gezeten ten tijde van de ten laste gelegde feiten, overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof hecht in dat verband zwaarwegende betekenis aan de verklaring van de getuige [getuige] , waarin zij heeft aangegeven dat de verdachte een van de vier personen was die in de Volkswagen Transporter zat ten tijde van de schietpartij op 19 juli 2011. Volgens haar zaten na een gepleegde ripdeal waar acht personen aan mee deden de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de Volkswagen Transporter.
Anders dan de rechtbank bezigt het hof deze verklaring wel tot het bewijs en overweegt in dat verband als volgt.
Het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring is niet onverenigbaar met artikel 6, eerste lid en derde lid aanhef en onder d, EVRM, indien de verdediging in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen. Het gebruik van die verklaring is evenmin ongeoorloofd indien genoemde gelegenheid heeft ontbroken, doch die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.
In de onderhavige zaak is [getuige] tijdens het opsporingsonderzoek door een onder dekmantel opererende opsporingsambtenaar van het KLPD in het kader van een zogenaamde “prikkelactie” op 10 juli 2012 benaderd bij haar werk in Amsterdam teneinde communicatie tussen de verdachte [medeverdachte 2] en zijn vriendin [getuige] op gang te brengen die (in)direct betrekking had met de gepleegde strafbare feiten op 19 juli 2011.
[getuige] heeft naar aanleiding van deze benadering contact gezocht met verbalisant [verbalisant 3] en vervolgens is er een afspraak gemaakt voor een gesprek op 13 juli 2012 bij [locatie] . Bij dat gesprek heeft zij tegenover de politie een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd, waarvan door de betreffende opsporingsambtenaren een proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt. Vervolgens is zij later uitgenodigd om als getuige bij de politie een verklaring af te leggen maar daartoe was zij niet bereid.
In eerste aanleg is [getuige] op 19 december 2012 door de rechter-commissaris gehoord, waarbij zij weigerde op essentiële vragen antwoord te geven. Vervolgens is zij in gijzeling genomen. Nadien, op 12 februari 2013, wilde zij tijdens het tweede verhoor bij de rechter-commissaris op die vragen opnieuw geen verklaring afleggen. Ook in hoger beroep is [getuige] op verzoek van de verdediging gehoord door de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof op 18 februari 2016. Zij heeft echter tijdens dat verhoor opnieuw geweigerd te verklaren op vragen over wat er tussen haar en haar partner [medeverdachte 2] is besproken met betrekking tot de schietpartij op 19 juli 2011 en over de inhoud van het gesprek dat op [locatie] heeft plaatsgevonden tussen haar en verbalisant [verbalisant 3] . Ze heeft zich daarbij, gelet op het op 27 februari 2013 tussen haar en [medeverdachte 2] gesloten geregistreerd partnerschap, beroepen op het haar inmiddels toekomende verschoningsrecht. [medeverdachte 2] is namelijk in het onderhavige opsporingsonderzoek (Princeville) ook als verdachte aangemerkt.
Het hof stelt vast dat de getuige [getuige] ondervraagd is kunnen worden door de verdediging maar dat deze getuige op essentiële vragen heeft gezwegen. De verdediging heeft aldus niet de gelegenheid gehad om de gewraakte verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen. Het hof is niettemin van oordeel dat het gebruik van de gewraakte verklaring voor het bewijs is geoorloofd. De operatie rondom het horen van [getuige] heeft op rechtmatige wijze plaatsgevonden, hetgeen door de verdediging niet is betwist en voorts vindt de verklaring van [getuige] in belangrijke mate steun in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder in het aantreffen van het DNA-materiaal van de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op onder andere peuken en handschoenen die in de Volkswagen Transporter lagen, alsmede het aantreffen van net geoogste hennepplanten, tiewraps, een vuurwapen en een politie-uniformjasje in de laadruimte. Voorts is ook DNA-materiaal aangetroffen van de door [getuige] genoemde medeverdachte [medeverdachte 4] . Daarnaast zijn in de buurt van de Transporter in een kliko nog twee vuurwapens aangetroffen waaronder een Glock. Ten slotte is in de woning [adres] te Breda, waar de medeverdachte [medeverdachte 3] de sleutel van had, DNA-materiaal aangetroffen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] . Dit terwijl de verdachte bij de politie heeft verklaard nooit in Breda te zijn geweest. Van de medeverdachte [medeverdachte 3] is een handpalmafdruk in de berging van die woning aangetroffen. Deze woning is gelegen aan de vluchtroute van de personen die de Volkswagen Transporter hebben verlaten.
De belastende verklaring van [getuige] kan derhalve niet worden aangemerkt als een “sole and decisive” bewijsmiddel, dat wil zeggen het enige bewijsmiddel waaruit verdachtes betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit in beslissende mate kan volgen. Een situatie als in de jurisprudentie van het EHRM beschreven ( [naam] tegen Nederland EHRM 10 juli 2012, nr. 29353/06, LJN BX3071/NJ 2012/649) doet zich naar het oordeel van het hof in casu niet voor.
Plegen of medeplegen?
Het hof is van oordeel dat wegens het ontbreken van duidelijk technisch en/of ander betrouwbaar bewijs niet met voldoende overtuiging kan worden vastgesteld wie de daadwerkelijke schutter of schutters zijn geweest.
De vraag waar het hof zich thans voor ziet gesteld is of er sprake is geweest van medeplegen van de bewezen verklaarde feiten, in het bijzonder de bedreiging. Deze vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen, dient sprake te zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte(n) bij het plegen van het feit, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip, waarbij overigens aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het accent ligt op de samenwerking en de verdachte moet in ieder geval een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het delict voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Het is niet van belang dat men van tevoren weet wat er gaat gebeuren en dat de verdachte op de hoogte is geweest van de precieze gedragingen van zijn mededader(s), laat staan dat de verdachte van alle voorbereidingen op de hoogte moet zijn geweest. Maar dat doet niet af aan de eis van de nauwe en bewuste samenwerking en dus ook van minstens voorwaardelijk opzet op de grote trekken van het handelen van de mededader(s).
Het hof overweegt dat de verdachte blijkens de bewijsmiddelen deel heeft uitgemaakt van een groep die bij een onbekend gebleven persoon in Nederland hennepplanten heeft weggenomen (een zogenaamde ripdeal), onder medebrenging van onder meer vuurwapens, munitie en voor het vastmaken/binden gebruiksklare tie-wraps. Verdachte heeft derhalve blijkens de bewijsmiddelen met anderen bewust deelgenomen aan een beroving waarbij voorafgaand, blijkens de aanwezige wapens en andere attributen, werd geanticipeerd op mogelijk gebruik van geweld of dreiging met geweld. Na de beroving zijn in ieder
geval vier personen van voornoemde groep, waaronder verdachte, met de Volkswagen Transporter met daarin de geroofde hennepplanten gaan rijden.
Blijkens de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bleek bij een kentekencontrole dat de betreffende Volkswagen Transporter als gestolen stond gesignaleerd, waarna de bestuurder van de bus werd gesommeerd de politiewagen te volgen. na aanvankelijk daaraan te voldoen heeft de bestuurder van de Volkswagen Transporter plots weer via de vluchtstrook ingevoegd op de snelweg en is met hoge snelheid weggereden. Aansluitend heeft een achtervolging plaatsgevonden waarbij optische en geluidssignalen zijn gebruikt en op de snelweg zijn snelheden bereikt tot 180 kilometer per uur. Daarbij werd ander verkeer met hoge snelheid ingehaald en werd de politieauto meermalen afgesneden om te voorkomen dat de politieauto de Volkswagen zou inhalen. Vervolgens is de Volkswagen de afrit Breda-Noord/Prinsenbeek opgereden en is aan het eind van de afrit door de rechterberm tussen een voor het verkeerslicht stilstaande bestelbus en een hectometerpaal door gereden, terwijl het verkeerslicht rood licht uitstraalde. Daarbij werd tegen de hectometerpaal aan gereden. Op de weg naar Prinsenbeek is de bestuurder op de verkeerde weghelft en tegen het verkeer in gaan rijden met een snelheid van ongeveer 80 tot 100 kilometer per uur waar 50 kilometer per uur is toegestaan. De bestuurder moest op enig moment een tegemoetkomende personenauto met daarachter een motorrijder ontwijken en is abrupt naar links de grasberm ingereden en een aldaar gelegen voetpad opgereden. Vervolgens is de Volkswagen de rotonde opgereden en is bij de derde afslag linksaf geslagen de Beeksestraat in. Direct daarop is door een of twee inzittenden meermalen geschoten met vuurwapens door de achterruit van de Volkswagen, hetgeen hoorbaar en zichtbaar was voor [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte en zijn medeverdachten zijn gevlucht voor de politie en dat zij, gelet op de zich in de bus bevindende goederen, de wijze waarop is gereden en vervolgens is geschoten, koste wat kost wilden ontkomen aan een aanhouding. De vlucht voor de politie en het daarmee gepaard gaande gevaarlijk rijgedrag, alsmede het schieten met vuurwapens vloeien rechtstreeks voort uit het zich niet willen laten betrappen en aanhouden met de gestolen buit. Naar het oordeel van het hof ligt in het genoemde handelen van verdachte en zijn medeverdachten besloten dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten, waaronder de bedreiging.
Of de verdachte zich tijdens de vlucht al dan niet heeft kunnen distantiëren van het vluchtgedrag van de bestuurder, zoals door de verdediging is aangevoerd, doet hieraan niet af. Door met anderen onder andere bewust deel te nemen aan een beroving waarbij voorafgaand, blijkens de aanwezigheid van wapens en andere attributen, werd geanticipeerd op mogelijk gebruik van geweld of dreiging met geweld, heeft verdachte zich verbonden aan hetgeen in de uitvoering daarvan besloten lag, te weten een eventuele vlucht waarbij wapengeweld niet zou worden geschuwd. Overigens zijn bij het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen waaruit zou volgen dat de verdachte niet met de vlucht en het daarmee samenhangende rijgedrag en het schieten met vuurwapens instemde, mocht hij niet zelf de schutter of een van de schutters zijn geweest. Daarbij neemt het hof tevens het gedrag van de inzittenden in de Volkswagen Transporter in aanmerking na de bedreiging. Getuigen zien vier personen van de bus wegvluchten. Geen van de inzittenden is bij de Volkswagen Transporter gebleven om aan de even later arriverende politiemensen uit te leggen dat hij geen bemoeienis heeft gehad met de gepleegde delicten.
Alternatief scenario
De verklaring van de verdachte over de ontruiming van zijn woning, waarbij bedoelde Volkswagen Transporter zou zijn gebruikt, hetgeen door de verdediging als alternatief scenario naar voren is geschoven, wordt als onvoldoende aannemelijk terzijde gesteld. Immers, er kan niet worden vastgesteld dat de desbetreffende Volkswagen Transporter bij enige ontruiming c.q. verhuizing is gebruikt en voor zover er al van een ontruiming/verhuising sprake is, wordt door een van de buurtbewoners deze op een later moment in de tijd geplaatst. Voorts hebben de verdachten wisselend en onderling afwijkend verklaard wat betreft een verhuizing dan wel ontruiming en de goederen die uit de woning zouden zijn gehaald.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregelen
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft bepleit een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daartoe is aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de ouderdom van de feiten en met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, in verband met een eerdere veroordeling van de verdachte waarbij hij tot 7 jaar gevangenisstraf is veroordeeld.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het bedreigen met een misdrijf tegen het leven gericht van twee verbalisanten, alsmede aan het medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie en het vervoeren van een grote hoeveelheid hennep. Verdachte en zijn mededaders hebben tijdens hun vlucht, waarbij ze werden achtervolgd door een politieauto, op enig moment een aantal keer vanuit de Volkswagen Transporter met een vuurwapen geschoten door de achterruit heen terwijl deze schoten hoorbaar en zichtbaar waren voor de verbalisanten die in de politieauto zaten. De verbalisanten voelden zich hierdoor ernstig bedreigd en vreesden voor hun leven. Het schieten is door veel getuigen gehoord en/of gezien, hetgeen ook voor hen een heftige ervaring moet zijn geweest.
Bovendien werd tijdens de vlucht gevaarlijk rijgedrag niet geschuwd waardoor ook andere verkeersdeelnemers in gevaar zijn gebracht. De verdachte en zijn mededaders hebben enkel om te ontkomen aan een aanhouding veel risico’s genomen en het leven van velen op het spel gezet. Zij hebben zich hier geen verantwoordelijkheid voor genomen. Dit rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden:
- de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 juni 2016 eerder terzake misdrijven, met name voor vermogensdelicten, onherroepelijk is veroordeeld;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht. Terwijl de verbalisanten bezig waren met de uitoefening van hun werk (verkeerscontrole) zijn de verdachten gevlucht waarbij zij meermalen hebben geschoten. Dit heeft tot doodsangst bij de verbalisanten geleid en heeft invloed gehad op hun latere functioneren;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is. De verdachte en zijn mededaders hebben in een woonwijk vlak bij een supermarkt waar doorgaans veel mensen aanwezig zijn, meermalen met vuurwapens geschoten.
Het hof heeft tevens rekening gehouden met de wijze waarop de verdachte en zijn medeverdachten tijdens de vlucht het overige verkeer ernstig in gevaar hebben gebracht.
Daarnaast houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Aangezien het hof tot een mindere bewezenverklaring komt dan door de advocaat-generaal gevorderd, komt het tot een lagere strafoplegging. Echter het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals door de verdediging verzocht doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.
Alles overziende acht het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 29 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Daarbij is door de rechtbank in voldoende mate rekening gehouden met een geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn. In hoger beroep is deze termijn niet geschonden zodat het hof niet tot een verdergaande mindering zal overgaan. Evenmin ziet het hof in het licht van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, daarbij met name gelet op de ernst van de feiten, aanleiding om tot een lagere strafoplegging te komen. Het strafmaximum van de bewezen verklaarde feiten is met het opleggen van voornoemde straf niet aan de orde.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf werden aangetroffen en deze aan verdachte toebehorende voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]
De benadeelde partij [verbalisant 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding ter zake van immateriële schade tot een bedrag van € 733,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft gelet op de bepleite vrijspraak verzocht de vordering af te wijzen, doch inhoudelijk is de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [verbalisant 2] als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof acht de vordering, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, billijk en niet bovenmatig. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Op grond van artikel 6:166 BW zijn verdachte en zijn mededaders naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
De benadeelde partij [verbalisant 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding ter zake van immateriële schade tot een bedrag van
€ 733,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft gelet op de bepleite vrijspraak verzocht de vordering af te wijzen, doch inhoudelijk is de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [verbalisant 1] als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof acht de vordering, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, billijk en niet bovenmatig. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Op grond van artikel 6:166 BW zijn verdachte en zijn mededaders naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 24c, 36f, 47, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 (negenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een boksbeugel (371573);
- een kogelvrij vest (371671).
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een afluisterapparaat (371674).
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 2] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 733,00 (zevenhonderddrieëndertig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 2] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 733,00 (zevenhonderddrieëndertig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 (veertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 733,00 (zevenhonderddrieëndertig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 1] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 733,00 (zevenhonderddrieëndertig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 (veertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 1 juli 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. T.A. de Roos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.