Zie rov. 3.1 van het bestreden arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 11 juli 2017.
HR, 12-10-2018, nr. 17/04690
ECLI:NL:HR:2018:1908
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-10-2018
- Zaaknummer
17/04690
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1908, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑10‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2017:3112, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:753, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2018:753, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑06‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1908, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑10‑2018
Partij(en)
12 oktober 2018
Eerste Kamer
17/04690
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,wonende te [woonplaats] , Duitsland,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes,
t e g e n
[verweerder] ,wonende te [woonplaats] , Duitsland,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. den Hoed.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] .
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/04/119990/HA ZA 12-379 van de rechtbank Limburg van 8 mei 2013 en 5 augustus 2015;
b. het arrest in de zaak 200.184.318/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 juli 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 395,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 12 oktober 2018.
Conclusie 29‑06‑2018
Partij(en)
Zaaknr: 17/04690
mr. E.B. Rank-Berenschot
Zitting: 29 juni 2018
Conclusie inzake:
[eiser] ,
eiser tot cassatie,
adv.: mr. K. Aantjes
tegen
[verweerder] ,
verweerder in cassatie,
adv.: mr. J. den Hoed
Deze zaak draait om de vraag wie eigenaar is van het (inmiddels overleden) paard VIP. Zowel eiser tot cassatie (hierna: [eiser]) als verweerder in cassatie (hierna: [verweerder]) beweert eigenaar van het paard te zijn. Ten aanzien van de positie van [eiser] oordeelt het hof dat het op de weg van [eiser] lag om zijn stelling dat hij eigenaar van het paard is nader te onderbouwen, en dat – nu hij dat heeft nagelaten – bewijslevering niet aan de orde is en de gevorderde verklaring voor recht niet kan worden toegewezen. In cassatie klaagt [eiser] onder meer dat het hof met dit oordeel te hoge eisen stelt aan de stelplicht van [eiser] en ten onrechte zijn bewijsaanbod passeert.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten1.:
(i) [verweerder] heeft in de periode van september 2011 tot en met november 2011 aan [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) in totaal een bedrag van meer dan € 300.000,- betaald. Dit bedrag is in deelbetalingen door [verweerder] contant aan [betrokkene 1] betaald.
(ii) Op 2 januari 2012 is tussen [betrokkene 1] en [A] B.V. een zogenaamde pensionovereenkomst gesloten met betrekking tot het paard VIP (hierna: het paard).
(iii) [verweerder] heeft in de nazomer van 2012 uit de media vernomen dat [betrokkene 1] door de Duitse politie is opgepakt ter zake van verdenking van onder andere oplichting.2.
(iv) Bij e-mailbericht van 1 oktober 2012 is namens [verweerder] aan [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) bericht dat [verweerder] er op staat dat hij het paard nog die week kan ophalen. In dit e-mailbericht is gesteld dat [verweerder] de eigenaar is van het paard.
(v) [betrokkene 2] heeft daarop aan [eiser] bericht dat [verweerder] zich tot hem had gewend met de mededeling dat hij eigenaar is van het paard en dat hij het wil komen ophalen.
(vi) Medio oktober 2012 is [verweerder] naar de stal van [betrokkene 2] gegaan om het paard op te halen. Aldaar aangekomen, heeft [eiser] geclaimd de eigenaar te zijn van het paard. [betrokkene 2] heeft het paard niet aan [verweerder] meegegeven.
(vii) Bij beschikking van 18 oktober 2012 van de voorzieningenrechter van de (voormalige) rechtbank Roermond is, op verzoek van [verweerder], bevolen het paard ter gerechtelijke bewaring af te geven aan bewaarder [betrokkene 3] van [B] B.V., gevestigd te [plaats]. Het paard is hierop in gerechtelijke bewaring genomen.
(viii) Tijdens de onderhavige procedure, in juli 2013, is het paard doodgegaan.
1.2
Bij inleidende dagvaarding van 30 oktober 2012 heeft [verweerder] zowel [betrokkene 2] als [eiser] gedagvaard voor de rechtbank Roermond en in conventie gevorderd –onder meer en voor zover in cassatie van belang – voor recht te verklaren dat [verweerder] eigenaar is van het paard VIP.
Hij heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij in de periode van september-november 2011 uit hoofde van meerdere overeenkomsten van geldlening aan [betrokkene 1] een bedrag van € 367.000,- heeft betaald, waarna hij het paard in december 2011 heeft gekocht van [betrokkene 1] tegen verrekening van de koopsom met de geleende bedragen. Vervolgens heeft hij met [betrokkene 1] een overeenkomst van opdracht gesloten, inhoudende dat [betrokkene 1] het paard ten behoeve van [verweerder] zou huisvesten, trainen en verkopen. [betrokkene 1] heeft het paard ondergebracht bij [betrokkene 2].
1.3
[betrokkene 2] en [eiser] hebben ieder afzonderlijk gemotiveerd verweer gevoerd.
1.4
[eiser] heeft in reconventie, kort samengevat, gevorderd:
I. te verklaren voor recht dat [eiser] de enige en rechtmatige eigenaar is van het paard VIP, geboren op 8 mei 20023., met levensnummer [001];
II. [verweerder] te veroordelen tot afgifte aan [eiser] van het paard VIP, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. [verweerder] te veroordelen tot afgifte aan [eiser] van alle originele papieren die [verweerder] met betrekking tot het paard VIP onder zich heeft, meer bepaald het originele stamboekpapier van het paard, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Hij heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij het paard VIP in juni 2009 via bemiddeling van [betrokkene 1] heeft gekocht van de voormalige eigenaar, [C] (hierna ook: [C]), voor een koopsom ad € 110.000, na volledige betaling waarvan [C] hem het paard feitelijk ter hand heeft gesteld. In juli 2011 is het paard via bemiddeling van [betrokkene 1] gestald bij [betrokkene 2] om daar verzorgd en getraind te worden. [betrokkene 2] zou uitkijken naar een mogelijke koper.
1.5
[verweerder] heeft verweer gevoerd tegen deze vorderingen.
1.6
Bij tussenvonnis van 8 mei 2013 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Deze heeft plaatsgevonden op 29 juli 2013.
1.7
Bij eindvonnis van 5 augustus 20154.heeft de rechtbank de vorderingen van [verweerder] in conventie afgewezen en de vorderingen van [eiser] in reconventie toegewezen.
1.8
[verweerder] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het hof ’s-Hertogenbosch.
De vijf aangevoerde grieven komen erop neer dat de rechtbank de vorderingen in conventie van [verweerder] ten onrechte heeft afgewezen en de reconventionele vorderingen van [eiser] ten onrechte heeft toegewezen. In dat laatste verband strekt grief 2 tot betoog dat [C] het paard in 2009 niet heeft verkocht en geleverd aan [eiser], maar aan [betrokkene 1], waarbij [eiser] haar het geld ter beschikking stelde en in ruil daarvoor de factuur ontving.
1.9
In verband met het overlijden van het paard heeft [eiser] in hoger beroep zijn hiervoor in 1.4 onder II en III (afgifte paard en afgifte papieren) vermelde reconventionele vorderingen ingetrokken. Hij vordert na wijziging van eis:
I. te verklaren voor recht dat [eiser] de enige en rechtmatige eigenaar is van het paard VIP, geboren op 8 mei 20025.en met levensnummer [001]; en
II. te verklaren voor recht dat [verweerder] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, met veroordeling van [verweerder] in de door [eiser] geleden schade, nader op te maken bij staat.
1.10
Bij arrest van 11 juli 20176.heeft het hof in conventie, evenals de rechtbank, geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] eigenaar is geworden van het paard (rov. 3.9).
In reconventie heeft het hof geoordeeld dat het op de weg van [eiser] lag om zijn stelling dat hij eigenaar van het paard is nader te onderbouwen, en dat – nu hij dat heeft nagelaten – bewijslevering niet aan de orde is (rov. 3.12.3). Niet is vast komen te staan dat [eiser] eigenaar is van het paard (rov. 3.12.4).
Het hof heeft het beroepen vonnis, voor zover in conventie gewezen, bekrachtigd. Het vonnis, voor zover in reconventie gewezen, is vernietigd en de reconventionele vorderingen van [eiser] zijn afgewezen.
1.11
[eiser] heeft op 5 oktober 2017 (en dus tijdig) een procesinleiding bij de Hoge Raad ingediend. [verweerder] heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben hun standpunt schriftelijk doen toelichten.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatieberoep heeft uitsluitend betrekking op de reconventionele vorderingen van [eiser]. Het cassatiemiddel bestaat uit twee inhoudelijke onderdelen en een voortbouwende klacht.
2.2
Onderdeel I richt zich tegen het oordeel van het hof, samengevat, dat niet is komen vast te staan dat [eiser] eigenaar is van het paard (rov. 3.12.3 en 3.12.4).
2.3
De bestreden rechtsoverwegingen luiden, voorafgegaan door de hier eveneens aangehaalde rov. 3.12.2, als volgt:
“3.12.2. Voor de beantwoording van de vraag of [eiser] eigenaar is geworden van het paard, dient – evenals hiervoor ten aanzien van [verweerder] – te worden beoordeeld of het paard op grond van een geldige titel bevoegd aan hem is geleverd (art. 3:84 lid 1 BW). Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
3.12.3.
[verweerder] heeft er terecht op gewezen, dat op de door [eiser] overgelegde factuur een verkeerd levensnummer van het paard staat vermeld. Immers, het op de factuur genoemde levensnummer van het paard komt, anders dan [eiser] stelt, niet overeen met het levensnummer van het paard, zoals vermeld op het stamboekpapier.
[eiser] heeft niet betwist dat een paard maar één levensnummer heeft, dat uniek is. [eiser] is tijdens de comparitie in eerste aanleg geconfronteerd met het gegeven dat het levensnummer op de door hem overgelegde factuur niet overeenstemt met het unieke levensnummer van het paard zoals dat blijkt uit het stamboekpapier. [eiser] heeft daarop aangegeven dat het voor hem niet duidelijk is hoe dit mogelijk is.
In de door [verweerder] aangehaalde verklaring van [eiser] kan een bevestiging worden gelezen van de juistheid van het verweer van [verweerder] dat [eiser] nooit eigenaar van het paard is geworden omdat het nooit aan hem geleverd is. Het lijkt er veeleer op dat [eiser] op aanraden van [betrokkene 1] in het paard heeft geïnvesteerd, zonder dat daadwerkelijk van een eigendomsoverdracht sprake is geweest. In eerste aanleg heeft [eiser] gesteld dat [betrokkene 1] als bemiddelaarster optrad (cva/cve p. 5 en randnr. 6). Ten aanzien van het feit hij nooit in het bezit is geweest van de papieren van het paard heeft [eiser] aanvankelijk gesteld dat hij weet noch wist of die papieren er waren en of die aan [betrokkene 1] ter hand zijn gesteld (cva/cve p. 5) en later, dat die papieren juist bij [betrokkene 1] zijn achtergebleven omdat [betrokkene 1] zou trachten het paard te vermarkten (mva p. 6). Afgezien van de wisseling in standpunt is het in hoger beroep ingenomen standpunt ook een aanwijzing dat [betrokkene 1] [eiser] zo ver heeft gekregen om in het paard te investeren, maar dat van een daadwerkelijke eigendomsoverdracht aan [eiser] geen sprake is geweest. In ieder geval zijn daarvoor onvoldoende de door [eiser] overgelegde factuur en betaalbewijzen, nog daargelaten dat, zoals gezegd, daarop niet het levensnummer van het paard is vermeld, maar een ander levensnummer.
Bij deze stand van zaken lag het op de weg van [eiser] om zijn stelling dat hij eigenaar van het paard is, nader te onderbouwen. Nu hij dat heeft nagelaten is bewijslevering niet aan de orde.
3.12.4.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat [eiser] eigenaar is van het paard. De op die grondslag gebaseerde vorderingen zijn niet toewijsbaar. De tegen het vonnis in reconventie aangevoerde grieven slagen in zoverre.”
2.4
[eiser] klaagt dat dit oordeel onbegrijpelijk is. Deze klacht wordt uitgewerkt en toegelicht in twee subonderdelen (hierna: I.1 en I.2).
2.5
Subonderdeel I.1 klaagt dat het hof ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het feit dat ([verweerder] erop heeft gewezen dat) op de door [eiser] overgelegde factuur een verkeerd levensnummer van het paard vermeld staat (rov. 3.12.3, eerste volzin). [verweerder] zou er (in MvG nr. 487.) slechts zeer terloops op hebben gewezen dat op de factuur niet het juiste levensnummer is vermeld en daar niet de conclusie aan hebben verbonden dat het hier om een ander paard dan VIP zou gaan. De identiteit van het paard zou in de procedure ook nimmer ter discussie hebben gestaan, zo betoogt [eiser].
2.6
Deze klacht faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, nu het hof geen ‘doorslaggevende betekenis’ heeft toegekend aan het op de factuur van [C]8.vermelde levensnummer. Dat blijkt uit het volgende.
In de eerste plaats heeft het hof – in het kader van zijn onderzoek of aan alle overdrachtsvereisten van art. 3:84 lid 1 BW is voldaan (rov. 3.12.2) – geoordeeld dat de door [verweerder] aangehaalde getuigenverklaring van [eiser]9.bevestiging biedt van de juistheid van het verweer van [verweerder] dat het paard nooit aan [eiser] is geleverd.
Het hof heeft in dit verband – ten tweede – geoordeeld dat het er veeleer op lijkt dat [betrokkene 1] [eiser] ertoe heeft gebracht om in het paard te investeren, maar dat van een daadwerkelijke eigendomsoverdracht door [C] aan [eiser] geen sprake is geweest.
In de derde plaats heeft het hof geoordeeld dat voor een daadwerkelijke eigendomsoverdracht aan [eiser] in ieder geval onvoldoende zijn de overgelegde factuur en betaalbewijzen, “nog daargelaten” dat, zoals overwogen, daarop niet het levensnummer van het paard is vermeld, maar een ander levensnummer.
Het hof heeft aldus tot uitdrukking gebracht dat de eigendom van [eiser] niet is komen vast te staan omdat naar zijn oordeel [eiser] met de overgelegde factuur en betaalbewijzen niet voldoende heeft onderbouwd dat daadwerkelijke eigendomsoverdracht c.q. levering aan hem heeft plaatsgevonden, waarbij bovendien expliciet wordt overwogen (met de woorden “nog daargelaten”) dat de vermelding van het ‘verkeerde’ levensnummer op de factuur niet dragend is voor dat oordeel.
2.7
Terzijde merk ik nog op dat het in het licht van de processtukken in feitelijke instanties niet onbegrijpelijk is dat het hof aandacht besteedt aan het (verkeerde) levensnummer op de factuur en dit aspect meeneemt in zijn oordeel.10.
2.8
In subonderdeel I.2 klaagt [eiser] dat het hof heeft miskend dat [eiser] hoe dan ook schade heeft geleden door het gestelde onrechtmatige handelen van [verweerder] en dan met name het beslag op - en de gerechtelijke bewaring van - een aan hem in eigendom toebehorend paard, zodat hij hoe dan ook recht en belang had bij zijn reconventionele vordering.
2.9
Ook dit subonderdeel faalt bij gemis aan feitelijke grondslag. Het hof heeft immers niet geoordeeld dat [eiser] geen recht en belang heeft bij zijn reconventionele vordering op de grond dat het om een ander paard dan VIP gaat. Het hof oordeelt in rov. 3.12.3 en 3.12.4 dat [eiser] zijn stelling dat sprake was van een eigendomsoverdracht door [C] aan hem ontoereikend heeft onderbouwd.
2.10
Onderdeel II keert zich tegen het oordeel van het hof (rov. 3.12.3, slot) dat het op de weg van [eiser] lag om zijn stelling dat hij eigenaar van het paard is nader te onderbouwen en dat nu hij dat heeft nagelaten, bewijslevering niet aan de orde is.
Het onderdeel klaagt in de kern dat het hof te hoge eisen stelt aan de stelplicht van [eiser] en ten onrechte diens bewijsaanbod heeft gepasseerd. Het wordt uitgewerkt en toegelicht in vier subonderdelen (hierna: II.1 tot en met II.4).
2.11
Subonderdeel II.1 wijst op de stellingen van [eiser] (verwezen wordt naar CvA nr. 4 en MvA nrs. 8, 9 en 32):
(i) dat hij het paard heeft gekocht van [C] voor de koopsom van € 110.000 (met bewijsstukken gestaafd (prod. 1 en 2 bij CvA));
(ii) dat het paard aan hem in eigendom is overgedragen en ook feitelijk aan hem is geleverd;
(iii) dat dit wordt bevestigd door [betrokkene 2] in diens CvA nr. 6 en de daarbij overgelegde prod. 4;
(iv) dat dit ook door [eiser] zelf onder ede is verklaard bij de Keulse politie;11.en
(v) dat hij het paard vervolgens voor scholing heeft gestald bij [betrokkene 4].
Volgens het subonderdeel laten deze stellingen geen ander oordeel toe dan dat [eiser] aan zijn stelplicht heeft voldaan en heeft het hof dan ook ten onrechte van hem gevergd zijn stelling dat hij eigenaar is van het paard, nader te onderbouwen. Onbegrijpelijk is dan ook de overweging (rov. 3.12.3) dat de door [eiser] overgelegde factuur en betaalbewijzen (“in ieder geval”) onvoldoende zijn, ook al is op die factuur een ander levensnummer vermeld dan wat volgens [verweerder] het juiste levensnummer zou zijn.
2.12
Ter beoordeling van deze klacht geef ik een schets van het partijdebat omtrent de door [eiser] gestelde eigendomsoverdracht van het paard VIP door [C] aan hem in 2009.
2.13.1
In eerste aanleg stelt [eiser] zich in zijn CvA/CvE in reconventie (nrs. 4-7) op het standpunt dat hij eigenaar is van het paard VIP:
“4. [eiser] is de enige en rechtmatige eigenaar van het paard VIP.
[eiser] heeft dit paard gekocht van de voormalige rechtmatige eigenaar, [C], [plaats], en wel voor een koopsom van € 110.000,-.
[eiser] overlegt als productie 1 de factuur van [C] aan hem van 05 juni 2009. Uit deze factuur blijkt zowel van de naam van het paard (“VIP”), de afstamming, de geboortedatum, alsook het levensnummer. [eiser] verwijst ook naar productie 2 van de dagvaarding, zijnde het stamboekpapier van het paard VIP, waaruit blijkt van dezelfde gegevens.
De koopsom van € 110.000,- is deels betaald met een aanbetaling in contanten van € 20.000,-, welk bedrag [eiser] aan [C] heeft betaald. Het restantbedrag van € 90.000,- heeft [eiser] betaald middels cheque met nummer 26316933, van 19 juni 2009. [eiser] overlegt als productie 2 afschrift van zijn bankrekening bij de Sparkasse Köln, waaruit blijkt dat dit bedrag van € 90.000,-, te vermeerderen met “Abwicklungsgebühren” ad € 135,-, op 07 juli 2009 zijn afgeschreven ten gunste van [C].
Na ontvangst van het volledige bedrag van € 110.000,- heeft [C] het paard VIP in eigendom overgedragen en ook feitelijk ter hand gesteld van [eiser]. In dat kader zijn geen papieren door [C] aan [eiser] ter hand gesteld. [eiser] weet noch wist of deze papieren er waren en zo ja, of [C] deze aan [betrokkene 1] ter hand heeft gesteld. (…)
[betrokkene 1] is als bemiddelaarster opgetreden met betrekking tot deze verkoop tussen [C] en [eiser], zulks op verzoek van [eiser].
[eiser] biedt, naast de reeds door hem in geding gebrachte schriftelijke bewijzen, ook bewijs aan door het doen horen van getuigen, meer bepaald [eiser], zijn echtgenote, alsook de verkoper, [C].
(…)
6. Zoals al gezegd heeft [eiser] het paard “VIP” in juni 2009 gekocht van [C]. Vervolgens heeft [eiser] het paard “VIP”, conform de afspraak met [betrokkene 1], [...] via haar bemiddeling laten stallen, verplegen en laten trainen bij en door derden. Dat gebeurde langere tijd zowel in Duitsland (in Velbert bij [betrokkene 4] en in München) en ook in Nederland (bij [betrokkene 2]). [betrokkene 1] heeft [eiser] ook op de hoogte gehouden van de ontwikkeling van “VIP” middels het toezenden van video’s of daadwerkelijke bezichtiging door [eiser].
7. In juli 2011 is het paard “VIP” via bemiddeling van [betrokkene 1] gestald bij [betrokkene 2] (Nederland) om daar verzorgd en getraind te worden. [betrokkene 2] zou voor [eiser] ook uitkijken naar een koper voor het paard “VIP”.
Zoals al aangegeven hield dit verband met de tussen [eiser] en [betrokkene 1] gemaakte afspraken. De bedoeling was om te investeren in een paard, dat paard vervolgens [t]e verzorgen en te trainen en het paard vervolgens met winst door te verkopen.
Omdat [eiser] als investering al € 110.000,-- had betaald aan [C] om de eigendom te verwerven van het paard “VIP”, en na twee jaar het paard “VIP” nog niet verkocht was, zou [betrokkene 1] de kosten van de verzorging en training van het paard “VIP” verder voorschieten.
Indien het paard “VIP” vervolgens verkocht zou worden, zou van de koopsom eerst aan [eiser] de investering van € 110.000,-- en verdere door [eiser] gemaakte kosten worden terugbetaald en aan [betrokkene 1] de door haar voorgeschoten kosten van training en verzorging, waarna de overwinst tussen [eiser] en [betrokkene 1] zou worden verdeeld.”
In dit processtuk biedt [eiser] (CvA nr. 44) ook bewijs aan met betrekking tot zijn stelling dat hij de eigenaar is van het paard:
“(…) Met betrekking tot de eigendom van [eiser] biedt [eiser] daarvan bewijs aan middels het doen horen van getuigen, waaronder de medewerkers van [C] als voorheen rechtmatig eigenaar van het paard VIP, zomede [eiser] zelve en zijn echtgenote.”
2.13.2
In zijn CvA in reconventie heeft [verweerder] zich, onder verwijzing naar een door [betrokkene 5] opgetekende verklaring van [betrokkene 2] (prod. 14), op het standpunt gesteld dat [eiser] het paard niet voor zichzelf, maar voor [betrokkene 1] heeft gekocht (nrs. 25 en 31), althans de gestelde koop bij gebrek aan wetenschap betwist (nr. 31).
2.13.3
Tijdens de comparitie in eerste aanleg verklaart [eiser] (p-v, p. 5):
“Ik heb het paard Vip gekocht van [C]. Deze koop heeft plaatsgevonden door bemiddeling van [betrokkene 1]. Omdat er meer gegadigden waren, heb ik € 20.000,- aanbetaald. Daarna heb ik het resterende bedrag betaald en ben ik eigenaar geworden van het paard. Ik ben nog steeds eigenaar van het paard. Zowel [C] als [betrokkene 2] kunnen bevestigen dat ik eigenaar van het paard ben.
De koop van het paard was een investering. Het was niet de bedoeling dat ik het paard zelf zou berijden, het was een belegging. [betrokkene 1] heeft mij deze tip gegeven. De bedoeling was dat door trainingen het paard in waarde zou vermeerderen, waarna ik het zou verkopen. [betrokkene 1] betaalde voor de stalling, de verzorging en de training. De verkoopopbrengst zou verdeeld worden tussen [betrokkene 1] en mij. Beiden zouden de gemaakte kosten terugkrijgen, waarna het overige evenredig zou worden verdeeld. Ik had de stamboekpapieren aan [betrokkene 1] gegeven, aangezien zij zorg zou dragen voor de verzorging en training.
Productie 4 bij conclusie van antwoord12.[de factuur, A-G] en productie 2 bij dagvaarding [het stamboekbewijs, A-G] spreken over een ander levensnummer. Het is niet duidelijk hoe dit mogelijk is. Wellicht heeft [C] zich vergist of is het levensnummer gewijzigd bij het vervangen van de papieren. Hoe het ook zij, ik houd staande dat ik eigenaar ben van het paard.”
2.13.4
In appel betoogt [verweerder] – aan de hand van een geciteerde getuigenverklaring van [eiser] in de strafzaak tegen [betrokkene 1] – dat [eiser] zich als investeerder heeft opgeworpen van drie paarden waaronder het paard VIP (MvG nr. 19-22). [verweerder] vervolgt (MvG nr. 22):
“Hij is echter geen eigenaar geworden. Het paard is hem nimmer geleverd. Het is enkel vertoond op video en het paardenpaspoort en het stamboekpapier heeft hij evenmin overhandigd gekregen. Hij heeft enkel gevraagd de factuur van de aankoop door [betrokkene 1] op zijn naam te stellen waarop een betaling in de vorm van een cheque voor [betrokkene 1] is gevolgd. Hij geeft immers aan [betrokkene 1] een “verrekeningscheque” te hebben gegeven voor de betaling aan [C]. [betrokkene 1] ondertekent de cheque ook voor ontvangst. Dit verklaart ook waarom [eiser] het paard helemaal niet herken[t] op de stallen van [betrokkene 2]; hij kende het helemaal niet.”
In het kader van de tegen toewijzing van de reconventionele vordering gerichte grief 2 herhaalt [verweerder] deze stellingen (MvG nr. 46):
“Met andere woorden, [betrokkene 1] heeft het paard gekocht, hij deed enkel de betaling en ontving in ruil daarvoor de factuur met daarop vermeld het niet juiste levensnummer (?). Daar komt bij dat het paard niet aan hem geleverd is. Hij schrijft dat het paard door [betrokkene 1] aanbevolen is en getoond op een video. Het paard stond toentertijd in Afferden bij [C] en is vandaaruit door [betrokkene 1] verhuisd naar Velbert. In juli 2011 is het paard verhuisd naar [betrokkene 2]. Dit wist [eiser] echter niet. En dat is ook goed verklaarbaar. Het paard is namelijk nimmer aan [eiser] daadwerkelijk ter hand is gesteld dan wel op een andere wijze geleverd [...], zoals de rechtbank ten onrechte stelt. Het paard is hem getoond op video en nadien door [betrokkene 1] van Afferden naar Velbert verhuisd. [eiser] heeft het paard nog nooit gezien en beschikte niet eens over het paardenpaspoort dan wel het stamboekpapier.”
als ook in MvG nr. 47:
“(…), en het voor [eiser] volstaat dat hij van de aankoop enkel een factuur en betalingsbewijs kan overleggen, terwijl hij het paard enkel op een video heeft gezien en ruim drie jaar niet naar omgekeken heeft. Pas in oktober 2012 is hij door [betrokkene 2] benaderd en opgevoerd als eigenaar. Logisch dat [eiser] het paard niet eens herkende op dat moment. Hij zag het voor het eerst. Het paard is hem nimmer daadwerkelijk in eigendom overgedragen dan wel feitelijk aan hem ter hand gesteld.”
2.13.5
In zijn MvA tevens wijziging van eis in reconventie stelt [eiser] dat hij op of omstreeks 5 juni 2009 eigenaar is geworden van het paard VIP (nr. 6), waartoe hij aanvoert dat als titel geldt de koopovereenkomst tussen [C] en [eiser] die volgt uit de overgelegde factuur van [C] aan hem d.d. 5 juni 2009, de aanbetaling in contanten, de betaling van de restantsom middels cheque aan [C] zelf en de verklaring van [betrokkene 2] dat de heer [eiser] als koper is opgetreden (nrs. 8-9). Ten aanzien van de leveringshandeling voert [eiser] aan (nr. 8):
“De leveringshandeling volgt uit het feit dat [eiser] het paard VIP bij [C] in ontvangst heeft genomen en vervolgens voor scholing heeft gestald bij [betrokkene 4] (Gestüt am [plaats]). Ook [betrokkene 4] kan getuigen dat [eiser] eigenaar is van VIP.”
[eiser] betoogt dat het paard vervolgens in München verder is getraind, vanuit daar weer is teruggebracht naar de stallen van [betrokkene 4] en aansluitend per 20 juli 2011 bij [betrokkene 2] is gestald (nr. 8). Voorts stelt hij (nr. 9):
“Evenzeer verklaart [eiser] waarom hem nooit het paspoort en het originele stamboekpapier van VIP ter hand zijn gesteld. Los van het feit dat de overhandiging van deze papieren geen wijze van eigendomsverkrijging is, is de reden dat deze papieren bij [betrokkene 1] zijn achtergebleven juist dat [betrokkene 1] (in opdracht en voor rekening van [eiser]) zou trachten het paard verder te vermarkten. Uiteindelijk was immers de bedoeling dat het paard verder getraind zou worden (in Veldert, München en bij [betrokkene 2]), teneinde daarmee het paard in waarde te doen stijgen en een nieuwe koper te vinden.”
In reactie op grief 2 stelt [eiser] (MvA nr. 32):
“[eiser] stelt zich op het standpunt wel degelijk eigenaar te zijn geworden. Vaststaat dat tot juni 2009 [C] de rechtmatige eigenaar was van VIP. Uit de factuur van [C] aan [eiser] van 09 juni 2009 blijkt dat dressuurstal aan [eiser] heeft verkocht (“aan u verkocht, an sie verkauft”) het paard VIP. De koopsom is € 110.000,- waarvan per cheque betaald € 90.000,- en het restant in contanten. Het bedrag van de cheque is ook afgeschreven ten gunste van [C]. De levering van het paard VIP aan [eiser] heeft plaatsgehad middels feitelijke terhandstelling, waarbij [betrokkene 4] te Veldert en nadien [betrokkene 2] het paard VIP voor [eiser] zijn gaan houden. Beiden kunnen dat ook bevestigen als getuigen.”
In MvA nr. 40 doet [eiser] een bewijsaanbod:
“[eiser] handhaaft het door hem in eerste aanleg gedane bewijsaanbod volledig. In aanvulling daarop biedt [eiser] evenzeer bewijs aan van zijn stelling dat [betrokkene 4] en [betrokkene 2] het paard VIP als houder voor [eiser] als eigenaar hebben gehouden.”
2.14
Daarop volgt het met onderdeel II bestreden oordeel van het hof dat het op de weg van [eiser] lag om zijn stelling dat hij eigenaar van het paard is, nader te onderbouwen en dat nu hij dat heeft nagelaten bewijslevering niet aan de orde is (rov. 3.12.3).
2.15
Ik meen dat de klacht vervat in subonderdeel II.1 moet falen op grond van het volgende.
2.16
Het hof stelt voorop (rov. 3.12.2) dat voor de beantwoording van de vraag of [eiser] eigenaar is geworden van het paard, dient te worden beoordeeld of voldaan is aan de in art. 3:84 lid 1 BW voor overdracht vermelde drie vereisten, te weten levering van het paard op grond van een geldige titel door hem die daartoe bevoegd is. Op [eiser] rust de stelplicht ter zake deze drie noodzakelijke elementen (art. 150 Rv). Hierbij geldt dat het verweer van [verweerder] kan meebrengen dat niet kan worden volstaan met wat aanvankelijk door [eiser] is gesteld en dat hij zijn stellingen moet aanvullen.13.
2.17
Het oordeel van het hof in rov. 3.12.3 komt erop neer dat [verweerder] gemotiveerd heeft betwist dat er sprake is geweest van een levering door [C] aan [eiser], ja zelfs dat er überhaupt sprake is geweest van een beoogde eigendomsoverdracht aan [eiser]. Het hof vindt in (i) de door [verweerder] aangehaalde (en door het hof in rov. 3.12.1 vermelde) getuigenverklaring van [eiser] en (ii) [eiser]’ standpunt in hoger beroep dat de papieren van het paard bij [betrokkene 1] zijn achtergebleven omdat zij zou trachten het paard te vermarkten, aanwijzingen voor de juistheid van het verweer van [verweerder] dat [eiser] slechts in het (door [C] aan [betrokkene 1] overgedragen) paard heeft geïnvesteerd en dat van een daadwerkelijke eigendomsoverdracht aan [eiser] geen sprake is geweest. In het licht van de processtukken is dit oordeel niet onbegrijpelijk. Het is dan voorts evenmin onbegrijpelijk dat [eiser] naar het oordeel van het hof onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van zijn eigendomsrecht.
2.18
Meer in het bijzonder ten aanzien van de gestelde levering kan nog het volgende worden opgemerkt. [eiser] heeft in eerste aanleg gesteld dat het paard feitelijk aan hem ter hand is gesteld door [C]. In appel heeft [verweerder] dit betwist, onder meer met de stelling dat [eiser] het paard nooit anders dan op video heeft gezien en dat dit door [betrokkene 1] is verhuisd van Afferden ([C]) naar Velbert. [eiser] respondeert hierop door (slechts) te herhalen dat het paard feitelijk aan hem ter hand is gesteld door [C]. Dat het hof, mede gegeven de aanwijzingen voor een aankoop van het paard door [betrokkene 1], de onderbouwing van de levering aan [eiser] aldus te mager vindt is niet onbegrijpelijk. [eiser] heeft immers – na de betwisting door [verweerder] – de gestelde feitelijke terhandstelling niet nader onderbouwd (hoe, wanneer, door wie).
2.19
Subonderdeel II.2 keert zich tegen de overweging van het hof dat het er veeleer op lijkt dat [eiser] op aanraden van [betrokkene 1] in het paard heeft geïnvesteerd, zonder dat daadwerkelijk van een eigendomsoverdracht aan [eiser] sprake is geweest. Dit zou, anders dan het hof heeft overwogen, geenszins volgen uit de door [verweerder] aangehaalde getuigenverklaring van [eiser], berusten op louter speculatie en – gelet op de in subonderdeel II.1 genoemde stellingen – door [eiser] zijn betwist.
2.20
Ook deze klachten falen. Bezien in het licht van de betreffende getuigenverklaring van [eiser] (door [verweerder] overgelegd als prod. 8 (originele ‘Zeugenvernehmung’) en prod. 10 (Nederlandse vertaling) bij MvG) is de lezing van het hof niet onbegrijpelijk. [eiser] verklaart hierin immers dat [betrokkene 1] hem het paard VIP had aangeraden als paard met bijzondere kwaliteiten, dat ze hem het paard op video had laten zien, dat hij eerst € 10.000,- aan contanten aan [betrokkene 1] betaalde als aanbetaling, dat hij daarna een factuur wilde hebben en die ook kreeg, dat hij [betrokkene 1] vervolgens een verrekeningscheque van meer dan € 90.000,- voor de restantbetaling heeft gegeven en dat [betrokkene 1] zelf de resterende € 10.000,- investeerde, dat hij de paardenpas en het eigendomsbewijs van het paard nooit zag omdat [betrokkene 1] deze documenten wilde behouden zodat zij het paard in de markt kon zetten, en dat [betrokkene 1] het paard stalde in Velbert. Geen van deze feiten wijst op een werkelijke eigendomsoverdracht van [C] aan [eiser] (door middel van een daarvoor vereiste levering) en niet onbegrijpelijk (dan wel louter speculatief) is daarom dat het hof naar aanleiding van deze getuigenverklaring oordeelt dat het erop lijkt dat [eiser] op aanraden van [betrokkene 1] in het paard heeft geïnvesteerd. In de verklaring wordt door [eiser] immers ook aangegeven dat hij [betrokkene 1] had leren kennen als dressuuramazone die zelf paarden inkocht om deze op te leiden en weer te verkopen en dat hij al eerder in paarden had geïnvesteerd.
2.21
Subonderdeel II.3 bestempelt ten eerste als onbegrijpelijk ’s hofs oordeel dat sprake is van een wisseling in standpunt aan de zijde van [eiser] (rov. 3.12.3).
2.22
Ook deze klacht faalt.
In de eerste plaats is zij gericht tegen een niet-dragende overweging (“afgezien van de wisseling in standpunt”).
In de tweede plaats is de vaststelling van het hof niet onbegrijpelijk in het licht van de (door het hof aangehaalde) gedingstukken.14.
2.23
Geklaagd wordt voorts dat de door [eiser] ingenomen stellingen niet de conclusie toelaten dat van een daadwerkelijke eigendomsoverdracht geen sprake is gewest.
2.24
Ook deze klacht faalt. Dat het hof in de stelling in hoger beroep van [eiser] - dat de papieren van het paard bij [betrokkene 1] zijn achtergebleven omdat [betrokkene 1] zou trachten het paard te vermarkten - een aanwijzing heeft gezien dat [betrokkene 1] [eiser] zo ver heeft gekregen om in het paard te investeren maar dat van een daadwerkelijke eigendomsoverdracht aan [eiser] geen sprake is geweest, is niet onbegrijpelijk. Voorafgaand aan deze stelling verklaart [eiser] immers (MvA nr. 9 (p. 6)) dat hem nooit het paspoort en het originele stamboekpapier van VIP ter hand zijn gesteld. Dit zou wel te verwachten zijn geweest wanneer het paard feitelijk aan hem ter hand was gesteld ter fine van overdracht.
2.25
Ten slotte klaagt [eiser] met subonderdeel II.4 dat het hof zijn bewijsaanbod ten onrechte heeft gepasseerd.15.
2.26
Nu uit de voorgaande subonderdelen volgt dat [eiser] voor wat betreft (een van de drie vereisten voor) een rechtsgeldige eigendomsoverdracht in de zin van art. 3:84 lid 1 BW niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, kon het hof zijn bewijsaanbiedingen op deze grond passeren.16.
Ik teken daarbij nog aan dat de bewijsaanbiedingen geen betrekking hebben op concrete betwiste feiten – zoals bijvoorbeeld de feitelijke terhandstelling door [C] aan [eiser] – maar algemeen luiden (CvA nr. 4) dan wel betrekking hebben op de als zodanig niet te bewijzen juridische kwalificaties ‘eigendom van’ en ‘houderschap voor’ [eiser] (CvA nr. 44; MvA nrs. 8, 32 en 40). De klacht faalt.
2.27
Onderdeel III bevat een voortbouwende klacht. Deze deelt het lot van de voorgaande onderdelen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑06‑2018
Volgens de persberichten, overgelegd als prod. 4 bij inl. dagvaarding, bewoog zij welgestelden in de wereld van golf- en paardensport ertoe grote bedragen te investeren in door haar te trainen en vervolgens met grote winst te verkopen dressuurpaarden, waarbij de winst zou worden gedeeld. Haar handelwijze vertoonde trekken van een piramidespel.
CvA/CvE rec. p. 30 vermeldt kennelijk abusievelijk 2012. Vgl. het vonnis van 5 augustus 2015, rov. 3.4 sub I.
Rb. Limburg, vonnis van 5 augustus 2015, zaaknummer/rolnummer: C/04/119990 / HA ZA 12-379.
MvA p. 19 vermeldt kennelijk abusievelijk 2012.
Waarschijnlijk is bedoeld MvG nr. 46 waarin [verweerder] opmerkt: “Met andere woorden, [betrokkene 1] heeft het paard gekocht, hij deed enkel de betaling en ontving in ruil daarvoor de factuur met daarop vermeld het niet juiste levensnummer (?).”
Factuur van 5 juni 2009, overgelegd als prod. 4 bij CvA zijdens [betrokkene 2] en als prod. 1 bij CvA zijdens [eiser].
Deze is overgelegd als prod. 8 bij MvG en door het hof weergegeven in rov. 3.12.1.
Zie o.m.:(a) p-v d.d. 29 juli 2013, p. 6 (verklaring partij [eiser]): “Productie 4 bij conclusie van antwoord [CvA zijdens [betrokkene 2], t.w. de factuur van [C]; A-G] en productie 2 bij dagvaarding [het stamboekpapier; A-G] spreken over een ander levensnummer. Het is niet duidelijk hoe dit mogelijk is. Wellicht heeft [C] zich vergist of is het levensnummer gewijzigd bij het vervangen van de papieren. Hoe het ook zij, ik houd staande dat ik eigenaar ben van het paard.”; en(b) MvG nr. 46: “Met andere woorden, [betrokkene 1] heeft het paard gekocht, hij deed enkel de betaling en ontving in ruil daarvoor de factuur met daarop vermeld het niet juiste levensnummer (?).”.
[eiser] verwijst in dit kader naar de als prod. 8 en 10 bij MvA overgelegde verklaringen. Blijkens MvA nr. 8 is klaarblijkelijk bedoeld: prod. 8 en 10 bij MvG.
Bedoeld is: CvA zijdens [betrokkene 2].
In zijn CvA/CvE rec. nr. 4 (p. 5) stelt [eiser]:“Na ontvangst van het volledige bedrag van € 110.000,- heeft [C] het paard VIP in eigendom overgedragen en ook feitelijk ter hand gesteld van [eiser]. In dat kader zijn geen papieren door [C] aan [eiser] ter hand gesteld. [eiser] weet noch wist of deze papieren er waren en zo ja, of [C] deze aan [betrokkene 1] ter hand heeft gesteld.”Vervolgens stelt hij in hoger beroep (MvA nr. 9 (p. 6)):“Evenzeer verklaart [eiser] waarom hem nooit het paspoort en het originele stamboekpapier van VIP ter hand zijn gesteld. Los van het feit dat de overhandiging van deze papieren geen wijze van eigendomsverkrijging is, is de reden dat deze papieren bij [betrokkene 1] zijn achtergebleven juist dat [betrokkene 1] (in opdracht en voor rekening van [eiser]) zou trachten het paard verder te vermarkten. Uiteindelijk was immers de bedoeling dat het paard verder getraind zou worden (in Veldert, München en bij [betrokkene 2]), teneinde daarmee het paard in waarde te doen stijgen en een nieuwe koper te vinden.”
[eiser] verwijst voor zijn bewijsaanbiedingen naar CvA nrs. 4 (slot) en 44, en MvA nrs. 8 (p. 5 midden), 32 en 40 (alle in deze conclusie geciteerd). Ook wordt verwezen naar HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817, NJ 2005/270 m.nt. W.D.H. Asser, waaruit zou volgen dat een partij in appel tot bewijs moet worden toegelaten als zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van betwiste feiten die tot de beslissing van de zaak kunnen leiden.