Einde inhoudsopgave
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 10.16b Instemmingsbevoegdheid gezamenlijke vergadering personeel/studenten
Geldend
Geldend vanaf 01-02-2019
- Bronpublicatie:
15-06-2018, Stb. 2018, 209 (uitgifte: 05-07-2018, kamerstukken: 34735)
- Inwerkingtreding
01-02-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-01-2019, Stb. 2019, 28 (uitgifte: 31-01-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
1.
Indien een besluit als bedoeld in artikel 10.16a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, is genomen, is er aan een hogeschool een gezamenlijke vergadering verbonden. Van deze vergadering maken deel uit de leden van de ondernemingsraad en de leden van het orgaan dat is ingesteld op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 10.16a, derde lid, tweede volzin.
2.
Het college van bestuur behoeft de voorafgaande instemming van de gezamenlijke vergadering voor elk door hem te nemen besluit met betrekking tot de vaststelling of wijziging van:
- a.
het instellingsplan, bedoeld in artikel 2.2,
- b.
de vormgeving van het systeem van kwaliteitszorg overeenkomstig artikel 1.18 alsmede het voorgenomen beleid in het licht van de uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling, bedoeld in artikel 2.9, tweede lid, tweede volzin,
- c.
het bestuurs- en beheersreglement, bedoeld in artikel 10.3b, en
- d.
de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13, met uitzondering van het tweede lid, onderdelen a tot en met g, van dat artikel.
3.
Het college van bestuur behoeft eveneens de voorafgaande instemming van de gezamenlijke vergadering over de hoofdlijnen van de jaarlijkse begroting, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de beoogde verdeling van de middelen over de beleidsterreinen onderwijs, onderzoek, huisvesting en beheer, investeringen en personeel. Artikel 9.36, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
4.
Het college van bestuur stelt, met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens deze wet, een reglement voor de gezamenlijke vergadering vast. De artikelen 10.21, tweede lid, en 10.22, aanhef en onderdelen f, g en j1, zijn van overeenkomstige toepassing. In het reglement kunnen worden geregeld de aangelegenheden waarover de gezamenlijke vergadering, onverminderd het tweede en derde lid, instemmingsrecht heeft. In het reglement wordt, indien de aantallen leden van de ondernemingsraad en het orgaan, bedoeld in het eerste lid, niet gelijk zijn, tevens geregeld de wijze waarop voor beide geledingen wordt voorzien in gelijke invloed op de besluitvorming binnen de gezamenlijke vergadering.
5.
De gezamenlijke vergadering is bevoegd het college van bestuur ten minste twee maal per jaar uit te nodigen om het voorgenomen beleid te bespreken aan de hand van een door haar opgestelde agenda.
6.
Het college van bestuur behoeft eveneens voorafgaande instemming van de gezamenlijke vergadering voor een besluit tot fusie als bedoeld in artikel 16.16.
7.
Het college van bestuur stelt de gezamenlijke vergadering in de gelegenheid om tijdig voorafgaand aan het verzoek om instemming, bedoeld in het zesde lid, kennis te nemen van de opgestelde fusie-effectrapportage, bedoeld in artikel 16.16a, vierde lid.