Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer [dossiernummer] , onderzoek [onderzoeksnaam] , van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1002 (eindproces-verbaal), dan wel het daarbij behorende forensisch onderzoek doorgenummerd van 1 tot en met 506 (forensisch dossier), dan wel het daarbij behorende aanvullend proces-verbaal van 31 mei 2019 doorgenummerd van 1 tot en met 272 (aanvullend proces-verbaal).
Hof 's-Hertogenbosch, 14-07-2022, nr. 20-001014-20
ECLI:NL:GHSHE:2022:2398
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
14-07-2022
- Zaaknummer
20-001014-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:2398, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑07‑2022; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2020:1708
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:45
- Wetingang
Uitspraak 14‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de verdachte is veroordeeld voor - kort gezegd - het medeplegen van moord en het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar, met aftrek van voorarrest. Wel verbetert het hof de bewijsvoering en vult het de strafmotivering aan.
Parketnummer : 20-001014-20
Uitspraak : 14 juli 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 april 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-820040-18 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
thans verblijvende in [penitentiaire inrichting] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – zakelijk weergegeven – :
feit 1 primair: het medeplegen van moord op [slachtoffer] op of omstreeks 9 januari 2018 te Breda door hem met twee vuurwapens door het hoofd te schieten en
feit 2: het medeplegen van het voorhanden hebben van wapens en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie op of omstreeks 9 januari 2018 te Breda,
veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] integraal toegewezen tot een bedrag van € 8.187, 21 ter zake van materiële schade en is aan de verdachte tot dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met aanvulling van gronden.
Namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en bijgevolg de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop het berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering, en met aanvulling van de strafmotivering.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, op onderdelen aanvulling en verbetering. Omwille van de leesbaarheid wordt de bewijsvoering in haar geheel vervangen. De onderdelen van de bewijsvoering van de rechtbank waarmee het hof zich kan verenigen, worden door het hof overgenomen.
Bewijsmiddelen1. en bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer] en aan het voorhanden hebben van de onder feit 2 ten laste gelegde wapens en munitie.
Het door de verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario acht de advocaat-generaal vanwege zijn inhoud, het late moment waarop dit is gepresenteerd en overigens in hoger beroep weer deels is gewijzigd niet aannemelijk geworden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – op de in de pleitnota in eerste aanleg en in hoger beroep verwoorde gronden – op het standpunt gesteld dat het hof niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en heeft bepleit dat de verdachte daarvan vrij wordt gesproken. In de kern komt het betoog erop neer dat de ontkennende verklaring van de verdachte niet kan worden weerlegd en dat op grond van het dossier niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer, al dan niet als medepleger, om het leven heeft gebracht.
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 9 januari 2018 omstreeks 04.40 uur kwam een melding binnen van een verdacht voertuig op de parkeerplaats van winkelcentrum [winkelcentrum] te Breda. Naar aanleiding van die melding surveilleerden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in een opvallend dienstvoertuig en verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] in een onopvallend dienstvoertuig in de omgeving. Tijdens deze surveillance zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] met gedoofde lichten op de [adres] te Breda rijden. Zij naderden met hun dienstvoertuig de Golf en zagen dat de lichten van de Golf aangingen. De Golf reed door en stopte uiteindelijk op een parkeerplaats achter een flat aan de [adres] . Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen dat er twee mannen uit de Golf stapten en begonnen weg te rennen. Verbalisant [verbalisant 1] is achter de mannen aan gerend en verbalisant [verbalisant 2] is naar de Golf gegaan.2.
Verbalisant [verbalisant 2] zag in de Golf voor de bijrijdersstoel een tas staan. In die tas zag hij drie op vuurwapens gelijkende voorwerpen en een losse houder zitten. Hij zag dat er daadwerkelijk munitie in de houder zat.3.
Verbalisant [verbalisant 3] zag zijn collega [verbalisant 1] achter twee mannen aan rennen. Hij zag dat de twee mannen de hoofdingang van de flat geopend hadden, de trap oprenden en bij verdieping drie de hal in renden. [verbalisant 3] verzocht om meerdere eenheden om de flat af te zetten en om een hondengeleider, welke ter plaatse kwamen.4.
Op het punt waar verbalisant [verbalisant 3] de verdachten uit het oog was verloren, heeft de hondengeleider aan de diensthond het commando zoeken gegeven. De diensthond sloeg aan bij de toegangsdeur van nummer [huisnummer] . Tot de komst van de Dienst Speciale Interventies (hierna: DSI) heeft de hondengeleider samen met de aanwezige collega's zicht gehouden op de toegangsdeur van pand nummer [huisnummer] .5.
Om 06.15 uur werd door leden van de DSI binnengetreden in de woning. Tijdens het moment van binnentreden verlieten twee verdachten via de achterzijde middels het balkon de woning. Op de bank in de woning lag een man die was overleden.6.
Verbalisant [verbalisant 5] stond aan de achterzijde van het gebouw en zag dat de twee verdachten de benen over de rand van het balkon deden, aan de rand van het balkon gingen hangen, loslieten en naar beneden vielen. De verdachten betroffen [verdachte] en [medeverdachte] .7.Zij zijn vervolgens aangehouden met behulp van leden van de DSI.8.
De sectie en het radiologisch onderzoek aan het slachtoffer
De overleden man in de woning bleek [slachtoffer] te zijn. Bij de sectie van het slachtoffer was één inschot (letsel A) en één doorschot (letsel B en C) zichtbaar aan het hoofd. Deze waren allen het gevolg van bij leven opgetreden inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld (schieten). Het overlijden van het slachtoffer wordt volledig verklaard door hersenletsel ten gevolge van een doorschot van het hoofd.9.
Bij radiologisch onderzoek van het slachtoffer zijn twee trajecten van projectielen zichtbaar in het hoofd. Traject A loopt door de schedel en het hersenweefsel met bloedingen in en rondom de hersenen. De botfragmenten aan de rechterzijde zijn naar binnen verplaatst. Aan de linkerzijde zijn de botfragmenten naar buiten verplaatst. Op basis hiervan is eenduidig de richting van het traject vast te stellen: van rechts naar links door het hoofd. Traject B is kort en beperkt zich enkel tot de huid en de onderhuidse wekedelen ter hoogte van de rechterslaap. De doodsoorzaak is eenduidig vast te stellen op functieverlies van de hersenen door extern penetrerend geweld. Traject B zal niet hebben bijgedragen aan het overlijden.10.
Tijdens de sectie werd in het stoffelijk overschot een projectiel [ [SIN-nummer] ] aangetroffen.11.Bij het sporenonderzoek in de woning werd naast het hoofd van het slachtoffer een bebloede kogel [ [SIN-nummer] ] aangetroffen. Tussen de benen van het slachtoffer werd een huls [ [SIN-nummer] ] aangetroffen.12.
Onderzoek aan de wapens en munitie
De in de tas in de Golf aangetroffen wapens en munitie13.zijn nader onderzocht.
Het voorwerp met SIN-nummer [SIN-nummer] (goednummer [goednummer] ), betreft een centraalvuur pistool van het merk Zavodi Crvena Zastava, model M57, kaliber 7,62mm x 25mm Tokarev. Het wapen was voorzien van een patroonmagazijn. Dit magazijn kan negen patronen bevatten. Bij aantreffen was het pistool half geladen met negen patronen van het kaliber 7,62mm x 25mm Tokarev.14.Het hof zal dit vuurwapen hierna 'het pistool M57' noemen.
Het voorwerp met het SIN-nummer [SIN-nummer] (goednummer [goednummer] ) betreft een
centraalvuur pistool van het kaliber 7,65 mm Browning. De slede van het wapen is voorzien van de tekst 'Crvena Zastava cal 7.65 mm M70'. Het wapen was doorgeladen met een patroon in de kamer.15.Het hof zal dit vuurwapen hierna 'de Zastava M70' noemen.
Het voorwerp met het SIN-nummer [SIN-nummer] (goednummer [goednummer] ) betreft een patroonmagazijn geladen met vier kaliber 7,65 mm browning patronen.16.Dit
patroonmagazijn en deze munitie passen bij de hierboven beschreven Zastava M70.17.Gezien deze overeenkomst en het feit dat er in de tas één patroonmagazijn en één vuurwapen zonder patroonmagazijn werden aangetroffen, gaat het hof ervan uit dat deze bij elkaar horen.
Het goed met het SIN-nummer [SIN-nummer] (goednummer [goednummer] ) betreft een randvuur
revolver van het merk Zoraki, model Streamer, kaliber 6 mm Flobert 7,5 joule. De revolver is voorzien van een naar links draaiende cilinder, welke negen patronen kan bevatten. De cilinder was geladen met acht patronen, waarvan drie reeds waren afgevuurd.18.
De wapens zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder ten I van de Wet wapens en munitie. De bij de wapens aangetroffen munitie is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III, van de Wet wapens en munitie.19.Het hof zal dit vuurwapen hierna 'de revolver' noemen.
De bij het slachtoffer aangetroffen munitie is vergeleken met de aangetroffen vuurwapens. Uit dat onderzoek volgt dat de bevindingen ten aanzien van de kogel naast het hoofd van het slachtoffer [ [SIN-nummer] ] extreem veel waarschijnlijker zijn als deze is verschoten uit de loop van de Zastava M70, dan als deze is verschoten met een ander vuurwapen met hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken. De bevindingen ten aanzien van de huls tussen de benen van het slachtoffer [ [SIN-nummer] ] zijn zeer veel waarschijnlijker als deze is verschoten met de Zastava M70, dan als deze is verschoten met een ander vuurwapen met hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken.20.
Daarnaast volgt uit dat onderzoek dat de bevindingen ongeveer 3000 keer waarschijnlijker zijn als de kogel uit het hoofd van het slachtoffer [ [SIN-nummer] ] is verschoten uit de loop van de revolver dan als hij is verschoten uit de loop van een willekeurig ander vuurwapen gebruikt in Nederland.21.
Het hof concludeert uit het voorgaande dat met zowel de revolver als met de Zastava M70 die in de tas in de Golf zijn aangetroffen, is geschoten op het hoofd van het slachtoffer en dat daarbij met de Zastava M70 het dodelijke schot is gelost. Op grond hiervan concludeert het hof tevens dat twee verschillende daders betrokken waren bij het om het leven brengen van het slachtoffer.
DNA-onderzoek
De drie vuurwapens en enkele munitie(delen) werden bemonsterd en onderzocht op DNA. Hieronder bespreekt het hof alleen de voor het arrest relevante resultaten.
Op het pistool M57 werd DNA aangetroffen van minimaal vier personen. De verdachte en het slachtoffer zijn beide mogelijke donoren, samen met minimaal twee onbekende personen. Het DNA profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker als de verdachte donor is, dan als hij dit niet is. Het DNA-profiel is meer dan l miljard keer waarschijnlijker als het slachtoffer donor is, dan als hij dit niet is.22.
Op de Zastava M70 werd DNA aangetroffen van minimaal vier personen. De verdachte en de medeverdachte zijn beiden mogelijke donoren, samen met minimaal twee onbekende personen. Het DNA profiel is meer dan I miljard keer waarschijnlijker als de verdachte donor is, dan als hij dit niet is. Het DNA-profiel is circa 24 miljoen keer waarschijnlijker als de medeverdachte donor is, dan als hij dit niet is.23.
Op de revolver werd DNA aangetroffen van minimaal twee personen. De verdachte is de mogelijke donor van het DNA-hoofdprofiel. De matchkans is kleiner dan één op één miljard.24.
Het hof concludeert uit deze resultaten dat er celmateriaal van de verdachte is gevonden op alle drie de vuurwapens, dat er celmateriaal van de medeverdachte is gevonden op de Zastava M70, en dat er celmateriaal van het slachtoffer is gevonden op het pistool M57.
Schotrestenonderzoek
Er is eveneens onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van schotresten bij de verdachten, het slachtoffer en op de aangetroffen hulzen.
De bevindingen van het onderzoek naar de handen van de verdachte zijn zeer veel
waarschijnlijker wanneer schotresten aanwezig zijn dan wanneer deze niet aanwezig zijn. De bevindingen van het onderzoek naar de handen van de medeverdachte zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer schotresten aanwezig zijn dan wanneer deze niet aanwezig zijn.25.Voor zowel de mouwen van het shirt van de verdachte als de mouwen van het vest van de medeverdachte geldt dat de bevindingen van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn als er schotresten aanwezig zijn dan wanneer deze niet aanwezig zijn.26.De verzamelingen deeltjes op beide verdachten zijn vergelijkbaar.27.
Het hof concludeert uit deze resultaten dat er vergelijkbare verzamelingen schotrestdeeltjes aanwezig waren op de handen en de mouwen van de kledingstukken van beide verdachten.
Van het slachtoffer zijn drie huiddelen van het lichaam, afkomstig van de twee inschoten en het uitschot in het hoofd, uitgenomen en onderzocht op schotresten:28.
Huiddeel A [ [SIN-nummer] ]: inschat traject B
Huiddeel B [ [SIN-nummer] ]: inschat traject A
Huiddeel C [ [SIN-nummer] ]: uitschot traject A
Verder zijn ook twee hulzen onderzocht op schotresten:29.
De huls tussen de benen van het slachtoffer [ [SIN-nummer] ]
De huls uit de revolver die als laatste verschoten was [ [SIN-nummer] ]
Op zowel de huiddelen als de hulzen worden schotrestdeeltjes aangetroffen. Deze vertonen onderling sterke overeenkomsten.30.
De schotresten rondom de twee inschotverwondingen van het slachtoffer (letsel A en B) zijn onderzocht om de schootsafstanden te bepalen. De bevindingen omtrent letsel A zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen de 5 en 75 centimeter is, dan wanneer deze kleiner of groter is. De bevindingen omtrent letsel B zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand kleiner is dan 5 centimeter, dan wanneer de schootsafstand groter is. Er was geen sprake van een opgezet (contact)schot.31.
Het hof concludeert uit deze resultaten dat beide schoten op het hoofd van het slachtoffer zijn afgevuurd vanaf relatief korte afstanden.
Schotresten-verweer: wolk schotresten op plaats delict en overdracht schotresten door vastpakken vuurwapens
Door de verdediging is aangevoerd dat de schotrestdeeltjes die zijn gevonden op de kleding en handen van de verdachte mogelijk op hem zijn overgedragen doordat hij in de Volkswagen Golf met zijn handen in de tas greep en de vuurwapens waarmee het slachtoffer eerder is beschoten vastpakte en doordat hij de woning betrad en over de plaats delict liep, nadat het slachtoffer was beschoten. Er werd volgens de verdachte immers gesproken over een "vuurwerklucht".
Het hof overweegt als volgt.
De verdediging heeft het verweer met name gevoerd in verband met het Interdisciplinair forensisch onderzoek rapport (hierna: IDFO). In een IDFO worden meerdere forensische deelonderzoeken gecombineerd en beoordeeld in het licht van één gezamenlijke set IDFO-hypotheses. Onderzocht wordt dan hoe goed de forensische resultaten passen bij de hypotheses. De deelonderzoeken bestonden in dit geval uit bloedspoorpatroonanalyse (BPA), DNA-onderzoek en onderzoek naar schotresten.
Zowel de deelonderzoeken als de combinatie van deze deelonderzoeken werden uiteindelijk beoordeeld in het licht van enkele overkoepelende IDFO-hypotheses. In dit geval luidden de hypothesen als volgt:
Hypothese 1a: De verdachte heeft het slachtoffer in het hoofd geschoten.
Hypothese 1b: De medeverdachte heeft het slachtoffer in het hoofd geschoten.
Hypothese 2: Eén of twee onbekende daders hebben het slachtoffer in het hoofd geschoten, de beide verdachten waren daarbij niet aanwezig. De verdachten hebben vlak na het incident één van de, of beide, vuurwapens Zastava [SIN-nummer] en revolver [SIN-nummer] vast gehad (maar niet verschoten).
Deze hypotheses werden vooraf vastgesteld door alle betrokken partijen, in samenspraak.
Uiteindelijk werden – samengevat weergegeven – de hypothesen 1a en 1b “iets waarschijnlijker” geacht dan hypothese 2.
Het hof heeft geconstateerd dat in het IDFO-rapport de nodige voorbehouden en verwachtingen zijn uitgesproken, dat voor een enkel deelonderzoek (deelonderzoek DNA) slechts beperkte literatuur en informatie beschikbaar is en dat niet alle resultaten van het forensisch onderzoek eenduidig zijn te beschouwen in het licht van de gemaakte hypothesen. Meerdere deelonderzoeken hebben voor het beoordelen van de geformuleerde hypothesen geen onderscheidende betekenis gehad. Ook is in het rapport gewag gemaakt van enkele onduidelijkheden.
Het hof is op grond daarvan uiteindelijk tot het oordeel gekomen dat de bewijskracht van de uiteindelijke uitkomst van het IDFO-rapport zodanig gering is dat daar geen belastende betekenis aan kan worden toegekend. Anders gezegd, het rapport heeft te weinig onderscheidende betekenis bij het beoordelen van het scenario zoals dat in de tenlastelegging is geformuleerd enerzijds en het scenario zoals dat door de verdediging naar voren is gebracht.
Dat betekent dat het hof het IDFO-rapport niet voor het bewijs zal gebruiken, hetgeen betekent dat al hetgeen door de verdediging ten verweer is aangevoerd omtrent het IDFO-rapport geen verdere bespreking behoeft.
Het hof gebruikt voor het bewijs echter wel de constatering dat schotresten zijn aangetroffen op de kleding en handen van de verdachte. De vraag welke betekenis aan de aanwezigheid van deze schotresten op de kleding en handen van de verdachte kan worden toegekend en hoe die daar zijn terecht gekomen, is aan het hof om te beantwoorden.
Het hof overweegt in dit kader dat in het algemeen mag worden aangenomen dat schotresten door secundaire overdracht op handen en kleding terecht kunnen komen. Het hof sluit dus niet de theoretische mogelijkheid uit dat iemand schotresten op de handen oploopt als diegene een vuurwapen vastpakt waarmee kort daarvoor is geschoten. Het hof sluit evenmin de theoretische mogelijkheid uit dat iemand die een relatief kleine ruimte betreedt kort nadat in die ruimte een vuurwapen is verschoten schotresten op zijn kleding oploopt. Het gaat echter niet om het kunnen uitsluiten van die mogelijkheden. Het gaat erom of de naar voren gebrachte ontlastende scenario’s waarmee de aanwezigheid van die schotresten zouden moeten worden verklaard, aannemelijk zijn geworden. Die vraag beantwoordt het hof, in het licht van al hetgeen hierna nog wordt overwogen, ontkennend. Het hof gaat dan ook voorbij aan het verweer van de verdediging.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft het voorwaardelijke verzoek gedaan om het gevraagde forensisch onderzoek naar de overdracht van schotresten alsnog plaats te laten hebben, als het hof zich aansluit bij het oordeel van de deskundige voor zover dat ziet op de door de deskundige uitgesproken ‘verwachtingen’ en het hof deze verwachtingen voor het bewijs gebruikt. De raadsman heeft in dit kader verwezen naar het rapport aanvullend schotrestenonderzoek van 4 februari 2020 dat ook in het IDFO-rapport is meegenomen.
Nu het hof het IDFO-rapport niet voor het bewijs gebruikt, uit de resultaten van het schotrestenonderzoek slechts concludeert dat er vergelijkbare verzamelingen schotrestdeeltjes aanwezig waren op de handen en de mouwen van de kledingstukken van de beide verdachten en alleen deze conclusie tot het bewijs bezigt en dus de door de deskundige uitgesproken “verwachtingen” over hoe deze schotresten op de handen en kleding van de verdachten terecht zijn gekomen niet overneemt, wordt niet aan de voorwaarde voldaan die ten grondslag ligt aan het voorwaardelijk verzoek. Ook overigens ziet het hof geen noodzaak om bedoeld nader forensisch onderzoek te laten plaatsvinden.
Getuigenverklaringen
[getuige 1] is als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij die nacht met het slachtoffer en twee andere jongens, ' [medeverdachte] ' en ' [verdachte] '32., in een flat aan de [adres] was. Hij was daar met het slachtoffer om 1.00 uur aangekomen en ze waren allemaal in slaap gevallen. Rond 03.20 uur werd [getuige 1] wakker en heeft hij een taxi gebeld.33.Toen hij wegging, rond 03.45 uur, leefde het slachtoffer nog.34.De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [getuige 1] wegging en dat het slachtoffer toen ging slapen.35.Volgens [getuige 1] lag het slachtoffer te slapen op het bankstel. [getuige 1] had nog aan het slachtoffer gevraagd of hij daar bleef slapen en hij had slaperig 'ja' geantwoord.36.
De twee jongens die van de flat zijn gesprongen, zijn [medeverdachte] en [verdachte] .37.[medeverdachte] is de medeverdachte en [verdachte] is de verdachte.38.Het slachtoffer was niet de bewoner van de flat, maar verbleef daar wel eens.39.De taxichauffeur heeft bevestigd dat hij om 04.05 uur een klant genaamd ' [getuige 1] ' heeft opgehaald in de [adres] in Breda.40.Op de camerabeelden is te zien dat er om 04.04.41 uur een persoon, welke later [getuige 1] blijkt te zijn, het appartementencomplex uit komt gelopen en aan de bijrijderskant de taxi instapt. Om 04.05.10 uur rijdt de taxi weg.41.
[getuige 2] is ook als getuige gehoord. Hij staat bij de gemeente ingeschreven op het adres [adres] te Breda en heeft verklaard dat de verdachte sinds een paar weken in zijn flat verbleef.42.
Het hof stelt op basis van het bovenstaande vast dat er, na het vertrek van [getuige 1] op 9 januari 2018 om 04.05 uur, nog drie personen aanwezig waren in de flat aan de [adres] te Breda, te weten de verdachte, de medeverdachte en het latere slachtoffer, en dat het slachtoffer op dat moment nog in leven was en lag te slapen op de bank.
De tijdlijn/camerabeelden
Ten aanzien van de vraag wat er kan worden vastgesteld aan gebeurtenissen tussen het moment dat [getuige 1] uit de flat vertrok met de taxi en het moment dat de verdachte en de medeverdachte, gevolgd door de politie, de flat zijn binnengegaan kan op grond van met name de camerabeelden het volgende worden vastgesteld.
Het hof neemt hierna als uitgangspunt dat het slachtoffer een VW Golf reed. Dit kan worden vastgesteld op basis van de bevindingen omtrent de verhuur van de bij de flat aangetroffen Golf'43.en de bevindingen omtrent de aanwezigheid van het slachtoffer in een VW Golf bij de McDonalds.44.
Op de camerabeelden is waargenomen dat om 04.35.28 uur de verlichting van een bij de flat geparkeerde Golf éénmaal knippert. Dertig seconden later knippert de verlichting van de Golf drie keer. Omstreeks 04.43.36 uur komt er een persoon vanaf de rechterzijkant van het appartementencomplex aangelopen. Die persoon loopt voor de centrale ingang van het complex langs naar de bestuurderskant van de Golf, die schuin voor de ingang van het complex geparkeerd staat. Nog voordat de persoon in de Golf zit, knippert de verlichting van de auto twee keer. Vervolgens rijdt de Golf om 04.44.25 uur achteruit het parkeervak uit en de [adres] in.45.
Om 04.44.49 uur komt de Golf via de achterzijde van het complex het parkeerterrein opgereden en wordt in een parkeervak naast het complex geparkeerd met de voorzijde richting [adres] . Eén persoon stapt aan de bestuurderskant uit de Golf en loopt het portiek van het complex in. De verlichting van de Golf knippert éénmaal.
Om 04.45.22 uur wordt het gebruik van een tag geregistreerd.46.
De GPS van de Golf gaf aan dat de auto om 04.43.53 uur vanaf de voorzijde van het appartementencomplex werd verplaatst naar de parkeerplaats aan de zijkant van het appartementencomplex.47.
Op de camerabeelden is vervolgens waargenomen dat er om 04.53.35 uur vanaf de zijkant van het complex twee personen naar de geparkeerde Golf toe lopen. De verlichting van de auto knippert en om 04.54.00 uur rijdt de auto achteruit het parkeervak uit. De auto rijdt een rondje op de parkeerplaats. Om 04.54.18 rijdt de auto de parkeerplaats af.48.Om 04.59.34 uur rijdt de auto de parkeerplaats naast het appartementencomplex op en komen er twee personen uit de auto die via de hoofdingang het appartementencomplex in rennen. De verlichting van de auto waar zij uit komen, blijft aan staan.49.Om 04.59.22 uur werd het gebruikt van een tag geregistreerd.50.
Het hof overweegt dat uit het voorgaande volgt dat de Golf, waar de verdachten in zaten toen ze om 04:59 uur vanuit deze auto de flat aan de [adres] in gingen, voortdurend in de buurt van de flat is geweest en dat de Golf enkel de laatste zes minuten buiten de parkeerplaats van de flat is geweest. Het hof overweegt voorts dat uit het voorgaande niet is gebleken dat er tussen het moment dat [getuige 1] wegging en het moment dat de verdachte en de medeverdachte, gevolgd door de politie, de flat binnen zijn gegaan, personen door de hoofdingang dan wel door een andere voor de camera's zichtbare ingang de flat zijn binnengegaan.51.
Alternatief scenario
De verdachte heeft een alternatieve lezing van gebeurtenissen gegeven, waaruit zou volgen dat hij niet betrokken was bij de dood van het slachtoffer.
Als de tenlastelegging wordt bestreden met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, moet de rechter, als hij het feit bewezen verklaart, die lezing in zijn uitspraak weerleggen. Dat kan de rechter doen door opneming van wettige bewijsmiddelen die de lezing van de verdachte weerleggen, maar in voorkomende gevallen kan ook worden volstaan met het oordeel dat hetgeen is aangevoerd niet aannemelijk is geworden, dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld (vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359).
Het beroep van de verdediging op het door de verdachte naar voren gebrachte scenario en hoe dat scenario zich verhoudt tot het overige gebezigde bewijsmateriaal, wordt verworpen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij de betreffende avond samen met de medeverdachte bij het slachtoffer is geweest, dat hij en de medeverdachte in de Golf van het slachtoffer hebben gezeten, dat er in die Golf een tas met wapens lag en dat hij en de medeverdachte degenen waren die vanuit die Golf de flat in zijn gerend toen de politie achter hun aan zat.52.Het hof bezigt de verklaring van de verdachte in zoverre voor het bewijs.
Voor het overige houdt de verklaring van de verdachte het volgende in.
Toen hij en de medeverdachte vanuit de auto de flat in gingen en eenmaal boven binnen in het appartement waren, zagen zij dat het slachtoffer dood was. De verdachte ontkent dat hij het slachtoffer heeft doodgeschoten.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 28 maart 2022 heeft hij – samengevat – verklaard dat hij ongeveer vijf minuten na getuige [getuige 1] is vertrokken via de zijdeur van het gebouw aan de linkerkant. Het hof begrijpt dat de verdachte hier doelt op een uitgang van de flat waar geen camera op is gericht. De medeverdachte zou zijn achtergebleven in de flat. Hij is vervolgens lopend naar de woning van zijn ouders aan de [adres] te Breda gegaan. Daar heeft hij [broer verdachte] , zijn broer, gesproken en inbrekersgereedschap opgehaald uit de schuur. Hij wilde gaan inbreken in een woning in de [adres] of de [adres] . Toen hij naar de [adres] liep, zag hij in de [adres] de auto van het slachtoffer aan komen rijden, een Volkswagen Golf. Die gaf hem een seintje met de lampen. Hij dacht dat het het slachtoffer was. De Golf werd geparkeerd. Op de parkeerplaats zag hij de medeverdachte met nog iemand in de auto. De medeverdachte zat achter het stuur. De bijrijder kende hij niet. De bijrijder stapte uit en ging weg. De medeverdachte vroeg hem om te rijden en ging op de bijrijdersplaats zitten. De verdachte nam daarop plaats op de bestuurdersstoel. In de auto heeft hij een sigaretje gepakt. Hij zag toen een plastic tas met wapens. Hij heeft de wapens één voor één uit de tas gehaald en herkende ze als de wapens die hij al eens bij het slachtoffer had gezien. Hij vroeg aan de medeverdachte wat hij daar mee moest. De medeverdachte zei dat hij die moest wegbrengen. De verdachte vroeg waar ze heen moesten en de medeverdachte zei dat hij maar gewoon moest rijden. De verdachte startte de auto, reed achteruit de parkeerplaats af en zag toen meteen een politieauto. Hij is naar links gegaan, naar de [adres] . De medeverdachte zei dat hij daar niet heen moest gaan. De verdachte heeft de auto voor het appartementengebouw van het slachtoffer geparkeerd, is uitgestapt, weggerend en heeft de toegangsdeur van het appartementengebouw opengedaan. De medeverdachte was met hem mee gerend. De wapens hebben ze in de auto laten liggen Ze zijn vervolgens samen de woning van het slachtoffer binnengegaan.
In zijn verklaring bij de politie heeft de verdachte verklaard dat de medeverdachte een tag had om de flat binnen te gaan. Bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat de tag in de auto van het slachtoffer lag, bij de bekerhouders in de middenconsole.
Over de wijze van binnenkomen van de flat van het slachtoffer heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij op de deur heeft geklopt en niet meer weet hoe ze binnen zijn gekomen. Bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij wilde aankloppen, maar dat de deur van de flat op een kier stond en dat hij die open heeft geduwd. Toen ze binnenkwamen, zag de verdachte het slachtoffer op de bank liggen. Hij dacht dat hij sliep. Toen de verdachte erheen wilde lopen, stond hij op iets van ijzer. Hij pakte het op en liet het aan de medeverdachte zien, die zei dat het een huls was. De verdachte schrok daarvan en legde de huls terug op de grond. Het slachtoffer werd, ook na aantikken, niet wakker. Naast het hoofd van het slachtoffer zag de verdachte bloed liggen.
Hij was in shock totdat de politie de deur open brak.
Oordeel hof over de verklaring van de verdachte
Het hof overweegt dat in het door de verdachte geschetste scenario hij zelf omstreeks 4.10 uur ongemerkt door de camera’s de flat zou hebben verlaten, terwijl het slachtoffer nog lag te slapen. De medeverdachte zou zijn achtergebleven met het dan nog slapende slachtoffer en een onbekende derde zou vervolgens – wederom ongemerkt voor de camera’s, maar kennelijk ook ongemerkt voor het slachtoffer nu hij door de politie dood in een slaaphouding is aangetroffen op de bank – de flat en de woning zijn binnengegaan, waarna de medeverdachte en deze onbekende derde het slachtoffer zouden hebben vermoord. Dit zou dan allemaal moeten zijn gebeurd tussen 4.10 uur en 4.53 uur, waarbij het hof aantekent dat op de camerabeelden is waargenomen dat reeds om 4.35 uur al iemand de flat verlaat om de Golf te verplaatsen naar de achterkant van de flat, deze persoon om 4.45 uur weer naar binnen gaat en tag [huisnummer] gebruikt, waarna om 4.53 uur twee personen de flat verlaten en met de betreffende Golf wegrijden. Gelet op het feit dat het hof hiervoor al heeft vastgesteld dat het slachtoffer door twee verschillende daders om het leven moet zijn gebracht, is het naar ’s hofs oordeel ook vast komen te staan dat het slachtoffer reeds voor 4.35 uur om het leven is gebracht. Dat brengt het tijdsbestek waarbinnen de verdachte de woning en flat verlaat, de onbekende derde de flat en woning binnen gaat en het slachtoffer samen met de medeverdachte om het leven brengt terug tot 25 minuten. De medeverdachte en die onbekende derde zouden de wapens waarmee ze het slachtoffer om het leven zouden hebben gebracht en waarop ze hun DNA hebben achtergelaten en daarnaast ook nog een derde wapen van het slachtoffer, wat niet is gebruikt, vervolgens mee hebben genomen. Ze zouden daarna de Golf van het slachtoffer hebben meegenomen en precies op het moment dat zij wegreden bij de flat, zou de verdachte – die ging inbreken – daar komen aanlopen. Op het moment dat de medeverdachte en die andere persoon de verdachte zagen, zou de bijrijder op de parkeerplaats zijn uitgestapt, de wapens met daarop zijn DNA hebben achtergelaten en “gewoon” zijn weggelopen. De medeverdachte zou vervolgens zonder in te grijpen of zijn eigen weg te gaan met de verdachte mee de flat van het slachtoffer zijn ingegaan, terwijl hij in het scenario van de verdachte wist dat het slachtoffer daar dood lag en terwijl er een politiewagen achter hen aanreed.
Het hof acht deze gang van zaken niet alleen onwaarschijnlijk, maar stelt vast dat daarvoor ook geen enkel objectief aanknopingspunt in het dossier te vinden is. In geen enkele getuigenverklaring of tap- dan wel OVC-gesprek wordt de aanwezigheid van een onbekende derde genoemd. Het vertrek van de verdachte en de komst van de onbekende derde is niet op de camerabeelden te zien en kan evenmin door het gebruik van de tag op het moment dat de onbekende derde zou zijn binnengekomen worden vastgesteld. Tot slot is er ook geen forensisch bewijs dat duidt op de aanwezigheid van een onbekende derde in de woning ten tijde van het schieten. Integendeel, in het dossier zijn juist objectieve bewijsmiddelen te vinden voor het feit dat de verdachte en de medeverdachte de daders van de moord zijn. Het (forensisch) bewijs past daar ook bij.
Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van verdachtes scenario heeft het hof bovendien nog het volgende betrokken.
Uit een OVC-gesprek van de verdachte van 14 februari 2018 komt een andere gang van zaken naar voren dan door de verdachte ter zitting in hoger beroep geschetst. In dit OVC-gesprek wordt namelijk door de verdachte bevestigd dat hij en de medeverdachte 's ochtends vroeg naar buiten gingen, in de auto van het slachtoffer weggingen en dat de politie toen achter hen aan kwam.53.
Verder is bij de doorzoeking van de woning aan de [adres] in Breda een iPhone 6 in beslag genomen (goednummer [goednummer] ). Op 9 januari 2018 van 02:21:09 tot 02:48:17 is er met die telefoon een WhatsAppgesprek gevoerd tussen [vriendin verdachte] en [verdachte] . Volgens de bevindingen van de politie is [verdachte] waarschijnlijk de verdachte en [vriendin verdachte] zeer vermoedelijk [vriendin verdachte] , de vriendin van de verdachte. In dit gesprek wordt onder andere het volgende getypt:
“...He shoot at [medeverdachte] house
But what u did
We got to his moeder house
... En [slachtoffer] gone talk
En dhen he no from me en [medeverdachte] en dhe kill our familie
I gone kill HIM he to dont talk ... I fix...”54.
Uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat iets meer dan twee uur na dit gesprek waarin met betrekking tot ‘ [slachtoffer] ’, waarmee niemand anders kan worden bedoeld dan [slachtoffer] , het slachtoffer, wordt gezegd “I gone kill him”, [slachtoffer] daadwerkelijk dood wordt aangetroffen.
De verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep verklaard dat de telefoon niet van hem is en dat hij niet degene is die het WhatsAppgesprek heeft gevoerd. Van wie deze iPhone 6 was, doet naar het oordeel van het hof echter niet ter zake. De vraag is wie de telefoon heeft gebruikt en dan met name wie het WhatsAppgesprek heeft gevoerd van 02:21:09 tot 02:48:17 uur dat op deze telefoon is teruggevonden. Daartoe acht het hof het volgende van belang.
Blijkens het dossier maakte de verdachte gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] .55.Dat nummer zat op 8 en 9 januari 2018 in een iPhone 5. Die iPhone 5 is bij de doorzoeking van de [adres] ook aangetroffen56.en die iPhone 5 heeft in de nacht van 8 op 9 januari 2018 ook steeds aangestraald in de buurt van de [adres] , namelijk op de zendmasten aan de [adres] en de [adres] in Breda.57.In die iPhone 5, die naar het oordeel van het hof op 8 en 9 januari 2018 bij de verdachte in gebruik was, is op 9 januari 2018 om 01:36:40 uur een simkaart geplaatst met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit blijkt onder andere uit de tabel op pagina 508 van het eindproces verbaal.58.
Het WhatsAppgesprek zoals hierboven is weergegeven, is gevonden op een iPhone 6 die eveneens in de woning aan de [adres] is aangetroffen. Het WhatsAppaccount op de iPhone 6 was die nacht gekoppeld aan het telefoonnummer [telefoonnummer] met als gebruikersnaam [verdachte] . De WhatsApp activeringscode voor dat telefoonnummer kwam op 9 januari 2018 om 02.19 uur binnen, dus twee minuten voor voornoemd WhatsApp gesprek. De iPhone 6 was gekoppeld met een Apple ID-account met de naam [e-mailadres] . In e-mailberichten teruggevonden op de iPhone 6 zijn berichten ontvangen van Facebook waarin wordt aangegeven "To: [e-mailadres] [verdachte] ". Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte verschillende Facebookaccounts op zijn naam had en daarbij de Facebooknaam " [verdachte] " en " [verdachte] " gebruikte.59.
Op de iPhone 6 is dus data van de verdachte aangetroffen van kort voor het tijdstip van de moord en het telefoonnummer dat is gekoppeld aan het WhatsAppbericht kan ook aan de verdachte worden toegeschreven. Op basis hiervan stelt het hof vast dat de verdachte in ieder geval een van de gesprekspartners van bovengenoemd WhatsAppgesprek is geweest en wel onder de naam [verdachte] .
Het gesprek wordt gevoerd met iemand onder de naam [vriendin verdachte] met telefoonnummer [telefoonnummer] . Bij de gebruikersnaam [vriendin verdachte] is een foto zichtbaar van een vrouw. Vergelijkbare foto's van dezelfde vrouw werden ook in een tijdens dit onderzoek in beslag genomen iPhone 5S gevonden die vermoedelijk ook bij de verdachte in gebruik is geweest. In die iPhone 5S stond bij de contactpersonen de naam [vriendin verdachte] met nummer [telefoonnummer] , een Bulgaars nummer. Met dit telefoonnummer had de verdachte tijdens zijn voorarrest in de PI ook telefonisch contact. Het betroffen contacten met zijn vriendin [vriendin verdachte] : Zij is van Bulgaarse afkomst en praat gebrekkig Engels.60.Het hof gaat er gezien deze gegevens en het in gebrekkige Engels gevoerde WhatsAppbericht van uit dat het gesprek is gevoerd tussen de verdachte en zijn vriendin [vriendin verdachte] .
De vraag is voorts wie wat heeft gezegd tijdens dit gesprek en dan met name wie de woorden "l gone kill HIM" heeft getypt. Daarvoor kijkt het hof naar de inhoud van het gehele gesprek en de context waarin een en ander door de politie wordt geplaatst in het aanvullend proces-verbaal van 31 mei 2019. Het hof stelt vast dat in het gesprek ook de namen [slachtoffer] en [medeverdachte] worden genoemd. Het hof gaat ervan uit dat daar waar wordt gesproken over " [medeverdachte] " wordt gedoeld op de medeverdachte [medeverdachte] en dat met “ [slachtoffer] ” het slachtoffer wordt bedoeld.61.In het WhatsAppgesprek komen dus de personen naar voren met wie de verdachte die nacht in de woning aanwezig was. Gezien het verloop van het gesprek, staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte degene is die in dat gesprek zegt 'I gone kill him' en dat hij ook degene is die bang is voor zijn familie ('en dhekill our familie'). Het motief achter de uitlating 'I gone kill him' lijkt de bescherming van zijn familie te zijn en zou blijkens het aanvullend proces-verbaal van 31 mei 2019 te maken kunnen hebben met een inbraak gepleegd op 5 januari 2018 bij [benadeelde 2] aan de [adres] in Breda en daarop volgende schietincidenten op twee woningen van familie van de medeverdachte en het slachtoffer.62.Dit lijkt te worden bevestigd in een tapgesprek van 20 februari 2018 waarbij de verdachte vanuit de penitentiaire inrichting met [vriendin verdachte] belt en onder andere zegt:
'Uiteindelijk ben ik hier voor mijn familie' ...
'Zo ben ik, je moet dit weten he, dit was alleen omdat mijn dinges in gevaar was. Je weet toch, mijn familie.'63.
Het hof acht het door de verdachte naar voren gebrachte scenario dat de medeverdachte en een onbekende derde het slachtoffer zouden hebben gedood in de tijd dat de verdachte weg was, op grond van al het vorenoverwogene niet aannemelijk geworden. De verdachte was zowel vóór als na het tijdvak waarin het slachtoffer moet zijn overleden aanwezig in de flat. Het alternatieve scenario wordt weliswaar niet weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, maar vindt aan de andere kant ook geen steun in enig objectief bewijsmiddel. Er is geen objectief bewijs dat een ander dan de verdachte en de medeverdachte erbij betrokken zijn geweest.
Op punten waar de verklaring van de verdachte na het bekend worden van nieuwe informatie strijdig bleek met onderzoeksbevindingen, werd de verklaring aangepast. In hoger beroep heeft de verdachte na het aanhoren van het requisitoir van de advocaat-generaal zijn verklaring bovendien wederom gewijzigd in die zin dat hij aangeeft dat hij niet samen met de medeverdachte maar alleen is vertrokken uit het appartement van het slachtoffer en dat hij later de medeverdachte samen met een andere onbekende derde buiten tegenkwam in de Volkswagen Golf. De verdachte geeft aan dat hij pas in hoger beroep met deze verklaring is gekomen, omdat hij de medeverdachte in eerste aanleg niet wilde verlinken. Hij is bang voor hem. Maar na het horen van de strafeis in hoger beroep zou hij toch hebben willen verklaren hoe het echt was gegaan, omdat hij geen gevangenisstraf wil krijgen voor iets wat hij niet heeft gedan.
Het hof acht deze uitleg voor de opmerkelijke wisseling in zijn verklaring op het punt van de betrokkenheid van de medeverdachte – eerst de medeverdachte ontlasten en later toch wel belasten – niet invoelbaar, maar ook niet plausibel. In eerste aanleg is immers dezelfde strafeis geponeerd door het Openbaar Ministerie als in hoger beroep. Bovendien werd de verdachte door de eerste rechter gestraft conform de eis van de officier van justitie. Gelet op de door de verdachte gegeven uitleg voor zijn wisseling van verklaring en gelet op het feit dat de medeverdachte het hoger beroep tegen zijn veroordeling in deze zaak had ingetrokken, had het veel meer voor de hand gelegen om veel eerder het volgens de verdachte ‘ware verhaal’ te vertellen. Het argument dat de verdachte uit angst voor de medeverdachte niet eerder wilde verklaren, overtuigt evenmin. Waarom die beweerdelijke angst na het aanhoren van het requisitoir er dan niet meer aan in de weg stond om het ‘ware verhaal’ te vertellen, vermag het hof niet in te zien; de verdachte heeft uiteindelijk immers toch de medeverdachte verlinkt.
Het hof heeft de verklaring van verdachte met een open houding tegemoet getreden, maar het hof heeft uiteindelijk in het verhandelde ter terechtzitting noch in de inhoud van het strafdossier voldoende objectieve aanknopingspunten gevonden om de verklaring van de verdachte betrouwbaar en geloofwaardig te achten.
Het hof acht op grond van het vorenoverwogene en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte en de medeverdachte zijn geweest die op 9 januari 2018 het slachtoffer hebben gedood door met twee vuurwapens op zijn hoofd te schieten. Het verweer van de verdediging vindt in bovenstaande overwegingen zijn weerlegging.
Medeplegen
Uit voorgaande bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer met twee verschillende wapens in/door zijn hoofd is geschoten, waarbij één schot het dodelijke schot betrof. Niet is vast te stellen wie welk wapen heeft verschoten en wie dus het dodelijke schot heeft gelost. Echter, op basis van de bewijsmiddelen heeft het hof vastgesteld dat het slachtoffer twee maal in zijn hoofd is geschoten en dat daarbij twee verschillende wapens zijn gebruikt. Deze wapens zijn door de verdachte en de medeverdachte verschoten. Gelet op de wijze waarop het slachtoffer is geraakt, van welke afstanden is geschoten en hoe hij is aangetroffen, gaat het hof er vanuit dat de schoten nagenoeg op hetzelfde moment, dan wel zeer kort na elkaar moeten zijn gelost. Door op deze wijze samen op het slachtoffer te schieten, hebben de verdachte en de medeverdachte beiden opzet gehad op de dood van het slachtoffer.
Voorbedachte rade
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Het hof is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden, zoals die hierboven zijn weergegeven, volgt dat de verdachte en de medeverdachte het vooropgezette plan hadden om het slachtoffer van het leven te beroven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachten zouden hebben gehandeld, is niet gebleken. Uit de feiten en omstandigheden is juist gebleken dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad zich te beraden en het is dan ook redelijk om aan te nemen dat hij van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad, en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Het hof overweegt daarbij dat het slachtoffer lag te slapen toen de getuige [getuige 1] wegging en dat hij door de politie ook in een slaaphouding is aangetroffen. De getuige [getuige 1] heeft in zijn verklaring verder niets gezegd wat duidt op een mogelijke kort daarop volgende gemoedsopwelling bij de verdachte of zijn mededader. De wijze waarop het slachtoffer is aangetroffen, liggend op zijn rug met zijn handen onder zijn hoofd, duidt er ook niet op dat hij enige weerstand heeft geboden. Integendeel, dit duidt erop dat hij nog steeds lag te slapen toen hij door zijn hoofd werd geschoten. De verdachte en zijn mededader konden het feit dus in alle rust volbrengen. Daarnaast is er een WhatsApp-gesprek waarvan het hof heeft vastgesteld dat dat eerder die nacht – een paar uur voordat de verdachte en zijn mededader het slachtoffer door het hoofd schieten – door de verdachte is gevoerd en waarin over ' [slachtoffer] ' wordt gezegd 'I gone kill him'.
Het slachtoffer is beschoten met twee verschillende wapens, zeer kort na elkaar. Dat vereist afstemming en bij elkaar aansluiten, al dan niet stilzwijgend, tussen beide daders en is dus evenmin te rijmen met een plotselinge gemoedsopwelling.
Het hof stelt vast dat is geschoten ter uitvoering van een voornemen, zoals dat ook is geuit in het hiervoor genoemde WhatsApp-gesprek. Het hof neemt daarom aan dat de verdachte en de medeverdachte vóór de uitvoering van hun daad hebben nagedacht over de betekenis en de gevolgen daarvan en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap hebben gegeven en dat zij hebben gehandeld met voorbedachte raad. Te meer nu niet is gebleken van enige contra indicatie die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staat.
De verweren van de verdediging worden verworpen in al hun onderdelen.
Het hof acht het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Aanvullende strafmotivering
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof sluit zich grotendeels aan bij hetgeen de rechtbank omtrent de op te leggen straf heeft overwogen en vult deze aan op basis van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer] . Eerst hebben ze in de woning gezellig samen McDonalds gegeten. Vervolgens is hun vriend in slaap gevallen op de bank. Toen hij sliep, hebben zij ieder met een vuurwapen van korte afstand op zijn hoofd geschoten. Het slachtoffer was weerloos. Er is sprake van een kille en geplande liquidatie. De verdachten zijn daarbij berekenend te werk gegaan.
De verdachten hebben met hun handelen welbewust een mensenleven beëindigd en daarmee onherstelbaar leed en onomkeerbaar verlies toegebracht aan de familie en de naaste omgeving van het slachtoffer. Naar de reden van de liquidatie blijft het, ondanks wat voorzichtige aanwijzingen in een bepaalde richting, uiteindelijk toch gissen. Dat het motief onduidelijk is gebleven, maakt het voor de nabestaanden extra moeilijk. Het feit dat de vraag waarom het slachtoffer op deze koelbloedige manier het leven moest laten, onbeantwoord blijft heeft veel impact op de nabestaanden, zoals dat blijkt uit de verklaring die de moeder van het slachtoffer ter zitting van de rechtbank heeft afgelegd. Ook in hoger beroep hebben de moeder van het slachtoffer en de zus van het slachtoffer gebruik gemaakt van het spreekrecht. Zij hebben treffend onder woorden gebracht wat de gevolgen van deze afschuwelijke misdaad voor hen zijn. En ook in hoger beroep hebben zij er blijk van gegeven nog altijd te worstelen met het ontbreken van het antwoord op de vraag waarom het slachtoffer het leven moest laten.
Daarnaast is het ook voor de samenleving een schokkend en zeer ernstig feit. Een dergelijke liquidatie schokt de rechtsorde zeer en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer angst en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Moord wordt beschouwd als één van de ernstigste misdrijven. Het nemen van het leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt waarbij het aspect van vergelding zeer zwaar meeweegt. Door het opleggen van een langdurige gevangenisstraf wordt ook de samenleving beveiligd.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat alleen de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur passend en noodzakelijk is. Het hof overweegt dat de wetgever voor moord als strafmaximum een levenslange gevangenisstraf dan wel een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaren heeft gesteld.
Het hof hecht eraan op te merken dat het, gezien de ernst van het feit en wijze waarop het is gepleegd en gelet op hetgeen in soortgelijke zaken thans in dit soort zaken aan straf pleegt te worden opgelegd, nadrukkelijk heeft overwogen om een hogere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd en door de rechtbank is opgelegd. Het hof heeft daar uiteindelijk toch van afgezien, nu aan de medeverdachte bij onherroepelijk vonnis een gevangenisstraf van 20 jaren is opgelegd, de verdachte het hoger beroep in eerste instantie wilde intrekken maar het hof dit verzoek in verband met een goede rechtsbedeling heeft afgewezen en de advocaat-generaal een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren heeft gevorderd.
Het hof komt dus uit op dezelfde straf als die de rechtbank aan de verdachte heeft opgelegd en zal aan hem dus een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 20 jaren, met aftrek van voorarrest. Op dit punt kan de beslissing van de rechtbank dus worden bevestigd.
De verdediging heeft in hoger beroep in het kader van de strafoplegging aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de Wet Straffen en beschermen, nu de feiten van vóór de inwerkingtreding van die wet dateren.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De wetgever heeft niet voorzien in overgangsrecht en daaruit leidt het hof af dat het kennelijk niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat in gevallen waarin de feiten van vóór de inwerkingtreding van de Wet Straffen en beschermen dateren, rekening wordt gehouden met die wet, in die zin dat een lagere straf wordt opgelegd zodat de verdachte eenzelfde aantal jaren van zijn straf zou moeten uitzitten als wanneer hij niet in appel zou zijn gegaan.
Anders dan de verdediging ziet het hof geen aanleiding om in afwijking daarvan wél rekening te houden met de inwerkingtreding van de Wet Straffen en beschermen.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 14 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.M.G. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑07‑2022
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 59 van het eindproces-verbaal, en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 65 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 66 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 62 en 63 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 52 en 53 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 75 van het eindproces-verbaal, en het verslag van binnentreden, pagina 76 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 56 en 57 van het eindproces-verbaal.
De processen-verbaal van aanhouding, pagina 905, 906 en 951 van het eindproces-verbaal.
Het pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet-natuurlijke dood, opgemaakt door het NFI, pagina 272 tot en met 275 van het forensisch dossier.
Het radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, rapportnummer [rapportnummer] , pagina 11 van 11, pagina 265 van het forensisch dossier.
Het proces-verbaal sporenonderzoek, proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer] , pagina 245 van het forensisch dossier.
Het proces-verbaal sporenonderzoek, proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer] , pagina 65 en 68 van het forensisch dossier.
Het proces-verbaal sporenonderzoek personenauto VW Golf [kenteken] , pagina 139 en 140 van het forensisch dossier.
Het proces-verbaal van de afdeling wapens, munitie en explosieven, pagina 744 en 745 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van de afdeling wapens, munitie en explosieven, pagina 745 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van de afdeling wapens, munitie en explosieven, pagina 745 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal sporenonderzoek personenauto VW Golf, pagina 139 van het eindproces verbaal.
Het proces-verbaal van de afdeling wapens, munitie en explosieven, pagina 745 en 746 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van de afdeling wapens, munitie en explosieven, pagina 746 en 747 van het eindproces-verbaal.
Het wapen- en munitieonderzoek van het NFI, pagina 768 van het eindproces-verbaal.
Het wapen- en munitieonderzoek van het NFI, pagina 768 van het eindproces-verbaal.
Het rapport van het NFI d.d. 12 februari 2019, inhoudende het aanvullend DNA-onderzoek, zaaknummer [zaaknummer] (aanvraag [aanvraagnummer] ), pagina 2 van 4, 3 van 4 en 4 van 4.
Het rapport van het NFI d.d. 12 februari 2019, inhoudende het aanvullend DNA-onderzoek, zaaknummer [zaaknummer] (aanvraag [aanvraagnummer] ), pagina 2 van 4 en 3 van 4.
Het DNA-onderzoek van het NFI, pagina 432 van het forensische dossier.
Het schotrestenonderzoek van het NFI, pagina 788 en 789 van het eindproces-verbaal.
Het aanvullend schotrestenonderzoek van het NFI, pagina 815 en 831 van het eindproces-verbaal.
Het aanvullend schotrestenonderzoek van het NFI, pagina 827 van het eindproces-verbaal.
Het aanvullend schotrestenonderzoek van het NFI, pagina 812, 819 en 820 van het eindprocesverbaal, en het rapport van het NFI inhoudende het pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet-natuurlijke dood, pagina 278 van het forensisch dossier.
Het aanvullend schotrestenonderzoek van het NFI, pagina 811 en 827 van het eindproces-verbaal.
Het aanvullend schotrestenonderzoek van het NFI, pagina 827 van het eindproces-verbaal.
Het aanvullend schotrestenonderzoek van het NFI, pagina 832 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 150 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 148 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 154 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 31 januari 2019.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 175 en 177 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 154 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 172 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 174 en 175 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 197 en 198 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, pagina 324 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 108 en 109 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 368 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 316 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, pagina 327 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, pagina 328 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, pagina 329 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, pagina 329 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, pagina 330 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, pagina 331 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, pagina 331 van het eindproces-verbaal.
De verklaring van verdachte [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 31 januari 2019.
Het proces-verbaal OVC, pagina 693 en 696 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 49 tot en met 52 van het aanvullende proces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 492 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 507 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, tabel op pagina 508 en 509 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, laatste twee rijen van de bovenste tabel op pagina 508 van het eindproces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 50 en 51 van het aanvullende proces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 50 van het aanvullende proces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 53 van het aanvullende proces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 53 en 54 van het aanvullende proces-verbaal.
Het tapgesprek, pagina 83 van het aanvullende proces-verbaal.