In dezelfde woorden: HR 5 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2952. Voorts HR 18 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010/314. Zie ook Corstens, bewerkt door Borgers en Kooijmans, Het Nederlands strafprocesrecht, 2021, p. 918 en 919.
HR, 22-02-2022, nr. 21/01352
ECLI:NL:HR:2022:277
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-02-2022
- Zaaknummer
21/01352
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:277, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑02‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:2581
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:4
ECLI:NL:PHR:2022:4, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 11‑01‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:277
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARL:2021:2581
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑02‑2022
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01352
Datum 22 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 maart 2021, nummer 21-001880-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouw heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2022.
Conclusie 11‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Liquidatie in Nieuwegein. Het hof heeft volgens de steller van het middel een alternatief scenario verworpen aan de hand van een onjuiste maatstaf en met een onbegrijpelijke motivering. De klachten zijn niet gegrond en lenen zich afdoening met toepassing van art. 81, eerste lid, RO. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01352
Zitting 11 januari 2022
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 18 maart 2021 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1 primair: “medeplegen van moord”, 2 primair: “medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is” en 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot 21 jaren gevangenisstraf, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Ten aanzien van 4: “overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994” is de verdachte veroordeeld tot twee maanden hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is een eerdere voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen, zijn er beslissingen genomen ten aanzien van het beslag en benadeelde partijen en zijn schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, als nader in het arrest omschreven.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het gaat in deze zaak in hoofdzaak om het volgende. Op 27 november 2017 is in [plaats] [slachtoffer] doodgeschoten. De schutter is in een gereedstaande auto aan de passagierszijde ingestapt en naar Utrecht gereden. Daar stond een tweede auto. De eerste auto is daar in brand gestoken door een persoon die erna aan de bijrijderskant in de tweede auto stapte. Deze tweede auto is later klemgereden door de politie in Amsterdam. In de auto zaten de verdachte en ene [betrokkene 1] . De verdachte is onder meer veroordeeld voor het medeplegen van moord en het in brand steken van de auto. De medeverdachte [betrokkene 1] is niet in hoger beroep gekomen.
4. Het middel klaagt over de verwerping van het alternatief scenario, er in het kort op neerkomende dat de verdachte niet aanwezig was op de plaats van het delict, dat hij meende dat zijn medeverdachte een ripdeal zou plegen en dat hij niets wist van een liquidatie en het in brand steken van een auto. Hij zat te wachten in de tweede vluchtauto (Volkswagen).
5. Ik geef hier eerst de bewezenverklaring van de hier relevante feiten weer en vervolgens de bewijsconstructie van het hof, waarin wordt ingegaan op het door de verdediging aangedragen alternatief scenario en de rol van de verdachte.
6. Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 28 november 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een of meerdere kogels in en/of door en/of in de richting van het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] te schieten/af te vuren,
dat hij op 28 november 2017 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht door toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking te brengen met een brandbaar voorwerp en dat brandbare voorwerp in een auto (Seat) te gooien, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die auto en de zich daarin bevindende goederen te duchten was.”
7. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsconstructie (hier weergegeven zonder voetnoten):
“Op 28 november 2017 tussen 07:45 uur en 07:50 uur is er door een persoon met een vuurwapen geschoten op [slachtoffer] . [slachtoffer] is hierbij om het leven gekomen. Hij zat op dat moment op de bestuurdersstoel van een personenauto die geparkeerd stond op de parkeerhaven voor zijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] . Na onderzoek aan zijn lichaam is vastgesteld dat hij is overleden aan de gevolgen van schotverwondingen in het hoofd en de romp, met respectievelijk traumatische hersenbeschadiging en ernstig bloedverlies in de borstkas tot gevolg. Op de plaats delict zijn twaalf hulzen aangetroffen van het kaliber 9 mm Parabellum.
Na het schietincident rende een persoon weg en stapte aan de passagierszijde van een zwarte personenauto, merk Seat, in. Dit voertuig reed vervolgens met hoge snelheid en zonder verlichting weg. Omstreeks 08:10 uur werd melding gedaan van een autobrand op de Componistenlaan te Utrecht. De tijd die nodig is om de afstand tussen deze plek en de [a-straat ] te [plaats] te overbruggen, bedraagt ongeveer twintig minuten. Het voertuig, een zwarte personenauto van het type Seat Cupra, bleek volledig uitgebrand.
Getuigen hebben waargenomen dat een persoon, naar later is gebleken medeverdachte [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), een brandend voorwerp in een auto gooide en daarna als bijrijder in een Volkswagen Golf, met kenteken [kenteken 1] , stapte. Dit voertuig reed in eerste instantie rustig weg, zagen de anonieme getuigen toen zij erachteraan reden. De politie heeft op enig moment de achtervolging van de getuigen overgenomen en voormelde auto klemgereden op de Meibergdreef te Amsterdam. [verdachte] en [betrokkene 1] zijn vervolgens aangehouden.
Het bij de liquidatie gehanteerde wapen is niet aangetroffen.
Forensische beschouwing
In de Volkswagen Golf, waarin de verdachten op het moment van aanhouding reden, zijn onder meer kledingstukken aangetroffen. Deze kledingstukken zijn onderworpen aan onderzoek, net zoals de handen van verdachten en de jassen die zij droegen op het moment van hun aanhouding. Ook zijn de aangetroffen hulzen op de plaats delict van de liquidatie onderzocht. Verder zijn glasdeeltjes, die zich bevonden op de kleding die is aangetroffen in de vluchtauto van verdachten, vergeleken met het glas van de ruiten van het voertuig waarin [slachtoffer] zat. Hieronder zal het hof de resultaten van het forensisch onderzoek bespreken.
Aangetroffen hulzen op de plaats delict
De op de plaats delict gevonden twaalf hulzen hebben spoor identificatie nummer (SIN) AAJL3503NL tot en met -14NL. De bevindingen van het hulsvergelijkend onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer de hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen, dan wanneer de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
Schotrestenonderzoek schiethanden en jassen van verdachten en vergelijkend onderzoek hulzen
De handen [AAEU9928NL] en mouwen van de jas [AAIO1521NL] van verdachte [verdachte] en de handen [AAEU9505NL] en mouwen van de jas [AAIO1525NL] van verdachte [betrokkene 1] zijn bemonsterd op de aanwezigheid van schotresten. In alle bemonsteringen zijn categorie-A-deeltjes met een GdZnTi-elementensamenstelling aangetroffen, oftewel deeltjes die specifiek voorkomen in gemarkeerde (politie)munitie. Dergelijke deeltjes worden regelmatig aangetroffen bij onderzoeken als deze, maar dat beperkt zich vrijwel altijd tot slechts enkele deeltjes. Dit is het geval bij de bemonsteringen van verdachte [betrokkene 1] . Bij de bemonsteringen van verdachte [verdachte] is het aantal aangetroffen deeltjes van gemarkeerde munitie uitzonderlijk hoog. Deze deeltjes zijn niet afkomstig van het verschieten van de aangetroffen hulzen, maar duiden waarschijnlijk op secundaire overdracht door de politie.
De gemarkeerde deeltjes zijn in de conclusies buiten beschouwing gelaten.
Voor zowel de handen als de mouwen van de jassen van beide verdachten geldt dat de bevindingen van het onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer er schotresten op deze bemonsteringen aanwezig zijn, dan wanneer er géén schotresten op deze bemonsteringen aanwezig zijn.
Vanwege het aantreffen van een groot aantal deeltjes afkomstig van gemarkeerde munitie moet rekening gehouden worden met de bron van herkomst van alle aangetroffen deeltjes bij verdachte [verdachte] .
De aangetroffen schotresten op de handen en mouwen van de jas van de verdachten zijn vergeleken met de schotresten aangetroffen in de hulzen op de plaats delict. Voor zowel verdachte [verdachte] als verdachte [betrokkene 1] geldt dat de bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek iets waarschijnlijker zijn wanneer de deeltjes, die zijn aangetroffen op verdachten, afkomstig zijn van het verschieten van de op de plaats delict aangetroffen hulzen, dan wanneer deze afkomstig zijn van willekeurige andere verschoten hulzen.
Aangetroffen kledingstukken in de Volkswagen Golf
Op de vloer voor de bijrijdersstoel is een hoes [AAKE1665NL] aangetroffen met daarin een zwarte Adidas trui [AAKE1667NL] en een zwarte Nike sportbroek [AAKE1666NL]. Daarnaast is op de vloer achter de bestuurdersstoel een zwarte trui [AAKE1660NL], een zwarte rechterhandschoen, twee Nike sportschoenen [AAKE1662NL] en een jas (met daarin een portemonnee met pasjes van [verdachte] ) [AAKE1659NL] aangetroffen. In het opbergvak van het rechtervoorportier is een paar (in elkaar gerolde) zwarte handschoenen [AAKE1650NL] aangetroffen en op de vloer achter de bijrijdersstoel zijn een zwarte linkerhandschoen [AAKE1664NL] en een trui [AAKE1663NL] aangetroffen.
DNA-onderzoek kledingstukken Volkswagen Golf
Aan de hand van bemonsteringen van de kraag van de zwarte Adidas trui [AAKE1667NL#01] en van de binnenzijde van de linkermanchet van die trui [AAKE1667NL#03] is een DNA-profiel bepaald, dat matcht met het DNA-profiel van verdachte [betrokkene 1] (matchkans kleiner dan één op één miljard).
Aan de hand van bemonsteringen van de ingangsrand aan de binnenkant van de linkersteekzak van de zwarte Nike sportbroek [AAKE1666NL#03] is een DNA-profiel bepaald, dat matcht met het DNA-profiel van verdachte [betrokkene 1] (matchkans kleiner dan één op één miljard).
Aan de hand van bemonsteringen van de opening van de hoes [AAKE1665NL#01] is een DNA-mengprofiel bepaald, waarvan een DNA-hoofdprofiel is afgeleid dat matcht met het DNA-profiel van verdachte [betrokkene 1] (matchkans is kleiner dan één op één miljard).
Aan de hand van een bemonstering van de binnenzijde van de zwarte linkerhandschoen [AAKE1664NL#01] is een DNA-mengprofiel bepaald. Hiervan is een DNA-hoofdprofiel afgeleid dat matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] (matchkans kleiner dan één op één miljard).
Aan de hand van een bemonstering van de binnenzijde van de linkerhandschoen uit het rechtervoorportier [AAKE1650NL#01] is een DNA-mengprofiel bepaald. Het afgeleide DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte [betrokkene 1] (matchkans kleiner dan één op één miljard).
Schotrestenonderzoek kledingstukken uit Volkswagen Golf
Op het paar in elkaar gerolde handschoenen [AAKE1650] zijn 284 categorie-A-deeltjes aangetroffen. Op de mouwen van de zwarte Adidas trui [AAKE1667NL] zijn 148 categorie-A-deeltjes aangetroffen. Op de handschoen op de vloer achter de bestuurdersstoel [AAKE1661NL] zijn twee categorie-A-deeltjes aangetroffen en op de handschoen achter de bijrijdersstoel [AAKE1664NL] drie categorie-A-deeltjes. Op de trui op de vloer achter de bestuurdersstoel [AAKE1660NL] zijn vijf categorie-A-deeltjes aangetroffen. Op de trui achter de bijrijdersstoel [AAKE1663NL] en op de jas achter de bestuurdersstoel [AAKE1659NL] zijn alleen categorie-B-deeltjes aangetroffen.
De bevindingen van de onderzoeken naar de aanwezigheid van schotresten op het paar (in elkaar gerolde) zwarte handschoenen [AAKEI650NL] en de zwarte Adidas trui [AAKE1667NL] zijn voor beide stukken van overtuiging extreem veel waarschijnlijker wanneer er schotresten op het kledingstuk aanwezig zijn, dan wanneer er géén schotresten op het kledingstuk aanwezig zijn.
De bevindingen van de onderzoeken naar de aanwezigheid van schotresten op de zwarte rechterhandschoen op de vloer achter de bestuurdersstoel [AAKE1661NL], de zwarte linkerhandschoen op de vloer achter de bijrijdersstoel [AAKE1664NL] en de zwarte trui op de vloer achter de bestuurdersstoel [AAKE1660NL] zijn voor elk van de stukken van overtuiging zeer veel waarschijnlijker wanneer er schotresten op het kledingstuk aanwezig zijn, dan wanneer er géén schotresten op het kledingstuk aanwezig zijn.
De bevindingen van de onderzoeken naar de aanwezigheid van schotresten op de mouwen van de trui op de vloer achter de bijrijdersstoel [AAKE1663NL] en de jas (met daarin de portemonnee met diverse pasjes van [verdachte] ) [AAKE1659NL] zijn voor beide stukken van overtuiging ongeveer even waarschijnlijk wanneer er schotresten op het kledingstuk aanwezig zijn, als wanneer er géén schotresten op het kledingstuk aanwezig zijn.
Vergelijkend schotrestenonderzoek kledingstukken Volkswagen Golf en hulzen
De aangetroffen schotresten op het paar (in elkaar gerolde) zwarte handschoenen [AAKE1650NL], de zwarte Adidas trui [AAKE1667NL], de zwarte rechterhandschoen op de vloer achter de bestuurdersstoel [AAK1661NL], de zwarte linkerhandschoen op de vloer achter de bijrijdersstoel [AAKE1664NL] en de mouwen van de trui op de vloer achter de bijrijdersstoel [AAKE1663NL] zijn vergeleken met de schotresten aangetroffen in de hulzen op de plaats delict.
De bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek zijn waarschijnlijker wanneer de deeltjes die zijn aangetroffen op de kledingstukken uit de auto afkomstig zijn van het verschieten van de op de plaats delict aangetroffen hulzen, dan wanneer deze afkomstig zijn van willekeurige andere verschoten hulzen.
Vergelijkend onderzoek kledingstukken Volkswagen Golf en glas voertuig slachtoffer
In het vergelijkend glasonderzoek zijn de stukken van overtuigen uit de Volkswagen Golf onderzocht op de aanwezigheid van glasdeeltjes. Deze zijn vergeleken met referentieglas van de voorruit van de auto van het slachtoffer [AAJU3243NL]-A / AAJU3244NL]-A (‘gekleurd glas voorruit’) en [AAJU3243NL]-B / [AAJU3244NL]-B (‘kleurloos glas voorruit’) en het portier linksvoor van de auto van het slachtoffer [AAJL3535NL].
Uit de stukken van overtuiging zijn 82 op glas lijkende sporen verkregen, waarvan er 80 zijn onderzocht. Van die 80 zijn 59 glassporen geschikt voor analyse. Van die 59 zijn vier glassporen niet te onderscheiden van het referentieglas, aangetroffen op de trui in de hoes op de vloer bij de bijrijdersstoel [AAKE1667NL], op een handschoen achter de bestuurdersstoel [AAKE1661NL], op de broek in de hoes bij de bijrijdersstoel [AAKE1666NL] en op een schoen achter de bestuurdersstoel [AAKE1662NL].
De resultaten van het vergelijkend glasonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer deze glassporen afkomstig zijn van de vernielde autoruiten, waartoe het referentieglas [AAJU3243NL]-A / AAJU3244NL]-A (‘gekleurd glas voorruit’) en [AAJU3243NL]-B /[AAJU3244NL]-B (‘kleurloos glas voorruit’) en het portier linksvoor van de auto van het slachtoffer [AAJL3535NL] heeft behoord, dan wanneer alle onderzochte glassporen afkomstig zijn van (een) willekeurig(e) andere ruit(en) of glazen object(en).
Resumé naar aanleiding van de forensische beschouwing
• Op de plaats delict zijn twaalf hulzen aangetroffen. Deze hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
• Op de handen van verdachten en op de mouwen van de jassen, die zij droegen tijdens hun aanhouding, zijn schotresten aangetroffen. Met name ten aanzien van verdachte [verdachte] kan niet worden uitgesloten dat deze schotresten door middel van secundaire overdracht op zijn handen en mouwen terecht zijn gekomen.
• De schotresten op de handen en mouwen van verdachten zijn vergeleken met de schotresten van de hulzen op de plaats delict. De bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer de deeltjes die zijn aangetroffen op verdachten afkomstig zijn van het verschieten van de op de plaats delict aangetroffen hulzen, dan wanneer deze afkomstig zijn van willekeurige andere verschoten hulzen.
• In de Volkslagen Golf zijn een hoes en een aantal kledingstukken aangetroffen. Het DNA-profiel uit de bemonsteringen van de hoes en diverse kledingstukken matcht met het DNA-profiel van [verdachte] of [betrokkene 1] .
• Op diverse kledingstukken in de Volkswagen Golf zijn schotresten aangetroffen. Dit geldt zowel voor kledingstukken waarop een DNA-profiel van [verdachte] of [betrokkene 1] is aangetroffen als voor kledingstukken waarbij geen DNA-profiel is verkregen.
• Op een aantal kledingstukken zijn schotresten aangetroffen, welke schotresten zijn vergeleken met de schotresten die op de plaats delict zijn aangetroffen.
De bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek zijn (10 tot 100 keer) waarschijnlijker wanneer de deeltjes die zijn aangetroffen op de kledingstukken afkomstig zijn van het verschieten van de op de plaats delict aangetroffen hulzen, dan wanneer deze afkomstig zijn van willekeurige andere verschoten hulzen.
• Op diverse kledingstukken in de Volkswagen Golf zijn glassporen aangetroffen. Dit geldt zowel voor kledingstukken waarop een DNA-profiel van [betrokkene 1] is aangetroffen als voor kledingstukken waarbij geen DNA-profiel is verkregen.
• Op een aantal kledingstukken zijn glassporen gevonden welke glassporen zijn vergeleken met referentieglas uit de auto van het slachtoffer. De bevindingen van dit onderzoek zijn zeer veel (10.000 tot 1.000.000 keer) waarschijnlijker wanneer deze glassporen afkomstig zijn van de vernielde autoruit, waartoe het referentieglas heeft behoord; dan wanneer alle onderzochte glassporen afkomstig zijn van (een) willekeurig(e) ander(e) ruit(en) of glazen object(en).
Enkele vaststellingen ten aanzien van de overige onderzoeksresultaten
Bij verdachte [verdachte] zijn twee aanstekers in zijn fouillering aangetroffen. Verder is bij de aanhouding van verdachten naast de vluchtauto een mobiele telefoon van het merk iPhone 6 aangetroffen (IMEI-nummer [nummer] ). Deze telefoon werd gebruikt in combinatie met onder meer het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Volgens de moeder van [verdachte] maakte hij gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Bij de instellingen van de iPhone 6 was de naam [verdachte] als gebruiker ingevoerd.
In de als vluchtauto gebruikte Volkswagen Golf is een PGP-toestel aangetroffen (IMEI-nummer [nummer] ). Uit een analyse bleek dat dit toestel alleen in de periode van 13 november 2017 tot en niet 28 november 2017 is gebruikt, in combinatie met een Amerikaans telefoonnummer. [verdachte] heeft verklaard dat hij het PGP-toestel in gebruik heeft gehad.
Uit een CIOT-bevraging op het GBA-adres van [betrokkene 1] is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] is afgegeven aan [betrokkene 1] . Dit telefoonnummer is gebruikt in combinatie met het telefoontoestel met het IMEI-nummer [nummer] . Dit IMEI-nummer komt overeen met de tijdens een doorzoeking op de slaapkamer van [betrokkene 1] aangetroffen iPhone 7. Bij die doorzoeking op het adres van [betrokkene 1] is ook een laptop in beslag genomen. Op de laptop zijn onder meer WhatsApp-gesprekken aangetroffen die zijn gevoerd met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en onder de naam ‘ [bijnaam 1] ’. In een WhatsApp-gesprek van 6 juni 2017 zegt ‘ [bijnaam 1] ’ dat hij [betrokkene 1] heet.
Voicenotes tijdens de vlucht
Op de iPhone 6, die in gebruik is geweest bij [verdachte] , is een grote hoeveelheid voicenotes aangetroffen. Op 28 november 2017 zijn onderstaande bestanden aangemaakt en via WhatsApp naar het telefoonnummer van [betrokkene 2] , de partner van [verdachte] , verstuurd:
- 08:27:23 uur: “Prinses, luister, uhh, ja, maak je alsjeblieft geen zorgen, er is iets gebeurd”;
- 08:27:39 uur: “Ga niet lopen stressen, ik ehhh ja...”;
- 08:28:54 uur: “Ik heb een probleem [betrokkene 2] , ik heb een probleem. Ik weet eens niet of ik het nu nog wel zal gaan halen”.
Verder zijn op 28 november 2017 onderstaande bestanden aangemaakt en via WhatsApp verstuurd naar het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , welk telefoonnummer in de contactenlijst van de telefoon is gekoppeld aan [betrokkene 3] :
- 08:32:05 uur: “Die torie.. ik... probleem man! Probleem, probleem, probleem”;
- 08:32:50 uur: “ (...) tijd voor dat niet eens bro’s, die mannen rijden nu achter mij
aan. Ik ben aan het dampen”.
Gelet op de datum en het tijdstip waarop de voicenotes zijn verstuurd, stelt het hof vast dat de voicenotes zijn verstuurd op het moment dat [verdachte] en [betrokkene 1] werden achtervolgd door de politie.
Gebruik van de voertuigen Volkswagen Golf en Seat Cupra
Niet ter discussie staat dat de uitgebrande Seat Cupra het voertuig betreft dat tijdens de liquidatie op de plaats delict is gezien. Het hof stelt vast dat die Seat Cupra is gebruikt om van de [a-straat ] te [plaats] weg te komen en dat daarmee daarvandaan naar de Componistenlaan te Utrecht is gereden. Het hof merkt dit voertuig aan als de eerste vluchtauto. De Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] , waarin verdachten zijn aangehouden, merkt het hof aan als tweede vluchtauto. Deze tweede vluchtauto staat op naam van [betrokkene 4] en is van haar en haar partner [betrokkene 3] . [verdachte] heeft de auto van hen geleend.
Na de liquidatie is door een getuige een deel van het kenteken van de eerste vluchtauto genoteerd, waaronder ‘07’. Het uitgebrande voertuig bleek geen kentekenplaten te hebben.
In de kofferbak van de tweede vluchtauto zijn twee kentekenplaten aangetroffen, beide voorzien van het kenteken [kenteken 2] en gevat in een kentekenplaathouder. Dit kenteken was afgegeven voor een Seat Leon, kleur zwart. [betrokkene 3] heeft verklaard dat er geen kentekenplaten in zijn auto lagen toen hij deze uitleende aan [verdachte] . Verbalisant [verbalisant] heeft vastgesteld dat de aangetroffen kentekenplaten vals zijn. Nader onderzoek naar de uitgebrande Seat Cupra wees uit dat aan de achterzijde daarvan - op de plek waar normaal gesproken de kentekenplaat zit - een viertal schroeven aanwezig was, kennelijk bedoeld voor de bevestiging van een kentekenplaathouder. In de kofferbak van de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] is een valse autosleutel aangetroffen die visueel overeenkomt met de originele autosleutel van de uitgebrande Seat Cupra.
Klaarzetten eerste vluchtauto
Van de kentekens van de vluchtauto’s zijn de historische gegevens bevraagd voor de nacht van (27 op) 28 november 2017. Dit leverde onder meer de volgende resultaten op:
Tijdstip | Kenteken(s) | Plaats |
---|---|---|
02:12 uur | [kenteken 1] en [kenteken 2] | Rijksweg A12 t.h.v. hectometerpaal 61.9 ri. Woerden |
02:14 uur | [kenteken 1] en [kenteken 2] | Rijksweg A12 t.h.v. hectometerpaal 58.8 ri. Woerden |
02:30 uur | [kenteken 1] | Rijksweg A2 t.h.v. Maarsen |
02:45 uur | [kenteken 1] | Rijksweg A2 afrit Burgemeester Stramanweg Amsterdam |
06:31 uur | [kenteken 1] | Rijksweg A2 t.h.v. Abcoude |
06:41 uur | [kenteken 1] | Rijksweg A2 t.h.v. Maarssen |
06:59 | [kenteken 2] | Rijksweg A12 t.h.v. afrit Nieuwegein |
Het telefoonnummer, dat in gebruik is geweest bij [verdachte] , straalde op 28 november 2017 omstreeks 02:30 uur een zendmast aan in Maarssen. Omstreeks 03:07 uur straalde dit telefoonnummer zendmast Florijn 101 te Amsterdam aan. Laatst vermelde zendmast is gelegen in de onmiddellijk omgeving van het adres van [betrokkene 1] : [b-straat 1] te [plaats] . Het PGP-toestel straalde omstreeks 03:23 uur en 05:23 uur aan te Vinkeveen en omstreeks 07:23 uur te Maarssen. Met het telefoonnummer dat in gebruik is geweest bij [verdachte] is, omstreeks 06:03 uur en 06:15 uur, uitgebeld naar het telefoonnummer dat bij [betrokkene 1] in gebruik is geweest.
[verdachte] heeft verklaard dat hij in de nacht van (27 op) 28 november 2017 samen met [betrokkene 1] was om de (eerste vlucht)auto te verplaatsen. [verdachte] reed in de auto van [betrokkene 3] . Ze reden met twee auto’s achter elkaar aan en gingen naar de Componistenlaan. Ze zijn daarna teruggegaan naar Amsterdam. In de ochtend heeft hij [betrokkene 1] weer opgehaald en zijn ze samen naar de Componistenlaan gereden.
Voorverkenning Nieuwegein
In de iPhone 6 die in gebruik is geweest bij [verdachte] , is op 12 november 2017 omstreeks 18:47 uur de volgende notitie aangemaakt: ‘ [a-straat 1] [plaats] ’.
Bij de doorzoeking op het adres van [verdachte] is een navigatiesysteem in beslag genomen.
Bij het uitlezen daarvan is gebleken dat het navigatiesysteem zich op 15 november 2017 omstreeks 00:38 uur bevond op de kruising Hermesbug en Batauweg te [plaats] . De afstand tussen dit kruispunten het adres [a-straat 1] te [plaats] bedraagt ongeveer 400 meter. Bij het uitlezen van het navigatiesysteem is tevens gebleken dat het adres [a-straat 2] te [plaats] is ingevoerd.
Bij het uitlezen van de telefoon is een chatsessie aangetroffen met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , zijnde [betrokkene 3] . Met het telefoonnummer dat aan [verdachte] toebehoord zijn op de avond van 14 november 2017 onder meer de volgende berichten verstuurd, welke zijn vertaald door een tolk in de Surinaamse taal:
- Omstreeks 21:46 uur: ‘Oke, ik kom je snel meete en die kari klemmen (Oke ik kom je snel ontmoeten en die telefoon nemen) hoe laat ben je klaar?’ ;
- Omstreeks 21:52 uur: ‘Ow shitt die karrie was bij Jeur id auto (Ow shit de telefoon was bij Jeur in de auto) ga em nu appen’;
- Omstreeks 22:31 uur: ‘Ben er’.
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij op een bodybuildersgala het adres van het slachtoffer heeft gekregen. Op 14 of 15 november 2017 is hij samen met [betrokkene 3] naar [plaats] gegaan voor een voorverkenning. [verdachte] heeft verklaard dat hij een paar dagen later nog een keer naar [plaats] is gereden om de omgeving te verkennen.
Overig onderzoek gegevensdragers [verdachte] en [betrokkene 1]
Afbeeldingen iPhone 6 [verdachte]
Op de iPhone 6 is een hoeveelheid afbeeldingen aangetroffen: Er is onder meer een afbeelding aangetroffen van een automatisch vuurwapen, met daarnaast twee houders en een doosje munitie. Op het doosje van de munitie staat 9 mm Luger. Deze afbeelding is aangemaakt op 18 november 2017. Ook is een afbeelding aangetroffen van een vuurwapen, merk Pietro Berretta. Deze afbeelding is aangemaakt op 23 november 2017. De afbeeldingen zijn niet gemaakt met de iPhone 6, maar zijn mogelijk afkomstig van het internet of opgeslagen nadat deze van een derde zijn ontvangen.
WhatsApp-gesprekken [betrokkene 1]
Bij de doorzoeking op het adres van [betrokkene 1] is een laptop in beslag genomen waarop onder meer Whatsapp-gesprekken zijn aangetroffen die onder de naam ‘ [bijnaam 1] ’ zijn verstuurd met het telefoonnummer dat bij [betrokkene 1] in gebruik was. Tussen ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘ [bijnaam 2] ’ zijn tussen 12 september 2017 en 28 oktober 2017 de volgende WhatsApp-contacten geweest, waarvan de gesprekken zijn vertaald door een tolk in de Surinaamse taal:
- [bijnaam 1] stuurt een foto van een wapen.
[bijnaam 1] : ‘hij wacht op mijn antwoord nu’.
- [bijnaam 2] : ‘die man heeft die geld al achtergelaten bij me.’
- [bijnaam 2] : ‘(…) ga voor de hele team nakoes (vuurwapens) brengen. We gaan deze junta (klus) serio (serieus) doen (…)’
- [bijnaam 1] : ‘100’.
Hete torie
Bij het uitlezen van de iPhone 6 is een WhatsApp-gesprek aangetroffen van 15 november 2017 met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] , te weten [betrokkene 5] , waarin [verdachte] vraagt: ‘Heb je niet iemand die op een hete torie wilt?’
In een gesprek op 3 januari 2018 tussen [betrokkene 1] en zijn broer en neef in het huis van bewaring heeft [betrokkene 1] gezegd:
- “door mij is die torie geslaagd (...)”
- “(. . .) ik ben nog jong,' ik ben sowieso max vijfendertig ben ik weer buiten”.
Door een tolk in de Surinaamse taal is aangegeven dat met ‘een hete torie’ wordt bedoeld:
'een gevaarlijke zaak (iets waar je voor moet uitkijken)’.
Verklaring en alternatief scenario [verdachte]
heeft een alternatief scenario naar voren gebracht. Na zich bij de politie hoofdzakelijk op zijn zwijgrecht te hebben beroepen heeft hij eerst ter zitting van de rechtbank van 31 mei 2018 een verklaring afgelegd. Bij die gelegenheid heeft hij - kort samengevat - het volgende verklaard. Hij is bij een bodybuildersgala door iemand gevraagd om te rijden voor een ripdeal vanaf de woning van het slachtoffer. Deze ripdeal zag op het afpakken van het slachtoffer van een hoeveelheid cocaïne. Hij zou alleen als chauffeur optreden. Twee of drie dagen daarna, op 14 of 15 november 2017, is [verdachte] met [betrokkene 3] richting de locatie gereden maar voortijdig omgedraaid omdat [betrokkene 3] hem afraadde de ripdeal te doen. Daarna heeft [verdachte] tegen degene die hem had gevraagd, gezegd dat hij niet meer mee wilde werken, omdat het hem te lang duurde. Vervolgens is hem als alternatief gevraagd of hij dan wilde wachten op een parkeerplek in de buurt, om daar iemand - het hof begrijpt: (één van) de daadwerkelijke uitvoerder(s) van de ripdeal - op te halen en naar huis te brengen. Daarmee heeft [verdachte] ingestemd.
Op de bewuste ochtend is [verdachte] samen met [betrokkene 1] naar de parkeerplaats gereden. Op de parkeerplaats is [betrokkene 1] naar een andere auto gegaan en heeft op de bestuurdersstoel plaatsgenomen. [verdachte] heeft geen andere persoon gezien, maar het was de bedoeling dat [betrokkene 1] samen met iemand anders zou vertrekken. Dat was hem verteld. In de tussenliggende periode was er geen mogelijkheid tot contact met [betrokkene 1] . Toen [betrokkene 1] terugkwam, stak hij die andere auto in brand. Vervolgens legde hij iets in de kofferbak van de auto waarin [verdachte] zat te wachten. [verdachte] ging ervan uit dat het de afgepakte drugs waren. [betrokkene 1] is ingestapt en ze zijn weggereden. [verdachte] heeft niet gevraagd of de ripdeal was gelukt, omdat hij in paniek was na de brandstichting. Voor in de auto lag een zak met kleding van [verdachte] . [betrokkene 1] heeft die kleding achter neergelegd. Op die manier zouden kruitsporen op de kleding van [verdachte] terecht kunnen zijn gekomen. [verdachte] had handschoenen bij zich, omdat hij deze voor zijn werk gebruikte. [betrokkene 1] had ook handschoenen bij zich en heeft in de auto zijn trui uitgetrokken.
In de kern bezien komt de lezing van de verdachte er dus op neer dat [betrokkene 1] en een ander de liquidatie hebben gepleegd, terwijl hij in de veronderstelling verkeerde dat het om een ripdeal ging, en dat hij niet aanwezig was bij de liquidatie omdat hij op de Componistenlaan in de Volkswagen Golf zat te wachten totdat (één van) de uitvoerders van de ripdeal zou(den) terugkomen.
Weging en waardering van het alternatieve scenario
Uit de onderzoeksresultaten leidt het hof af dat [verdachte] op 12 november 2017 (van een onbekend gebleven opdrachtgever) informatie heeft verkregen over het slachtoffer [slachtoffer] . Twee dagen later is hij naar [plaats] gereden om de omgeving te verkennen. Op zijn telefoon zijn afbeeldingen van wapens aangetroffen en uit een WhatsApp-gesprek bleek dat hij iemand zocht die op ‘een hete torie’ wilde. Op de telefoon van [betrokkene 1] zijn eveneens afbeeldingen van en gesprekken over wapens aangetroffen. In de nacht voorafgaand aan de liquidatie zijn [verdachte] en [betrokkene 1] met twee auto’s op pad gegaan om de eerste vluchtauto klaar te zetten op de Componistenlaan te Utrecht. Ze zijn teruggereden naar Amsterdam en vroeg in de ochtend zijn ze weer naar de Componistenlaan gereden.
Omstreeks 07:45 uur is [slachtoffer] te [plaats] geliquideerd. Er is één (in het donker geklede) schutter gezien, die vervolgens aan de passagierszijde van de eerste vluchtauto is ingestapt. Twintig minuten later is de eerste vluchtauto, zonder kentekenplaten, volledig uitgebrand aangetroffen op de Componistenlaan. Getuigen hebben gezien dat één persoon, naar later is gebleken [betrokkene 1] , dit voertuig in brand heeft gestoken en vervolgens in de tweede vluchtauto is gestapt. Na een wilde achtervolging, waarbij [verdachte] aan onder meer [betrokkene 3] voicenotes heeft gestuurd over problemen met ‘die torie’, zijn [verdachte] en [betrokkene 1] aangehouden. In en bij de auto zijn aangetroffen: telefoons, waaronder een PGP-toestel, valse kentekenplaten die van de eerste vluchtauto kwamen, een valse sleutel die paste bij die vluchtauto en diverse kledingstukken.
Zowel op de handen als op de mouwen van de jassen van [verdachte] en [betrokkene 1] zijn schotresten aangetroffen. Uit het forensisch dossier volgt dat niet kan worden uitgesloten dat (een deel van) deze schotresten door middel van secundaire overdracht door de politie op de handen en jassen van met name [verdachte] terecht zijn gekomen.
Op basis van vergelijkend onderzoek tussen de schotresten op de handen en mouwen van de jassen en de hulzen op de plaats delict, overweegt het hof als volgt. De aanwezigheid van de schotresten op de handen en jassen van verdachten geeft weliswaar geen directe aanwijzing ten aanzien van (de aanwezigheid van verdachten) bij het schietproces op de plaats delict, maar de bevindingen zijn hiermee ook niet in strijd.
Ten aanzien van de in de tweede vluchtauto aangetroffen kledingstukken overweegt het hof als volgt. Niet van alle kledingstukken kon een DNA-profiel worden verkregen. Het hof acht het aannemelijk dat alle bij de aanhouding aangetroffen kledingstukken, met uitzondering van de door [betrokkene 3] genoemde kleding die hij in de kofferbak had liggen (te weten een wit trainingspak en een bruine doos met Nikeschoenen), aan verdachten toebehoren. Op diverse kledingstukken zijn schotresten aangetroffen. Deze schotresten zijn vergeleken met de schotresten op de hulzen van de plaats delict. Het hof constateert dat de bevindingen van dit vergelijkend schotrestenonderzoek op zichzelf geen sterke bewijswaarde hebben. Er zijn echter ook glasdeeltjes aangetroffen op diverse kledingstukken, welke overeenkomen met het referentieglas van het voertuig waarin [slachtoffer] zat op het moment dat hij werd doodgeschoten. Het hof overweegt dat aan het geheel van bevindingen, te weten de diverse kledingstukken uit de tweede vluchtauto - waarin verdachten zaten - met daarop het DNA-profiel van verdachten en/of schotresten en/of glasdeeltjes, wél een sterke bewijswaarde moet worden toegekend.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat beide verdachten betrokken zijn geweest bij de liquidatie van [slachtoffer] en ten tijde van die liquidatie aanwezig zijn geweest op de plaats delict. Daarbij heeft het hof gelet op:
• de forensische bewijsmiddelen;
• het gedetailleerde, vooraf uitgedachte plan, waaronder de voorverkenning door [verdachte] en het klaarzetten van de vluchtauto door beide verdachten.
Het hof acht eveneens overtuigend bewijs aanwezig dat [betrokkene 1] de schutter is geweest. Op de zwarte trui, die in een hoes op de vloer voor de bijrijdersstoel is aangetroffen en waaruit een DNA-profiel van [betrokkene 1] is verkregen, zijn zowel glasdeeltjes als een grote hoeveelheid schotresten aangetroffen. Voorts is op het paar in elkaar gedraaide handschoenen, dat in het opbergvak van het rechterportier is aangetroffen (naast de bijrijdersstoel, waar [betrokkene 1] zat) en waarbij uit de linkerhandschoen het DNA-profiel van [betrokkene 1] is verkregen, eveneens een grote hoeveelheid schotresten aangetroffen. Nu deze kledingstukken in de auto zijn aangetroffen (de trui bovendien in een hoes), acht de rechtbank secundaire overdracht door de politie, dan wel door een ander, vrijwel uitgesloten. Dat [betrokkene 1] de schutter is geweest, verklaart ook dat op de kledingstukken van [verdachte] een minimale hoeveelheid schotresten is aangetroffen. Dit kan door secundaire overdracht door [betrokkene 1] zijn overgebracht.
Daarnaast zijn ook nog de volgende feiten en omstandigheden van belang:
• [verdachte] is eerst na zes maanden voorarrest met een verklaring gekomen en dus pas nadat het eindproces-verbaal zo goed als gereed was, hij in ieder geval op hoofdlijnen kennis droeg van hetgeen het dossier in belastende zin voor hem inhield en hij tijd en gelegenheid had om zich op een verklaring op detailpunten te prepareren.
• Op die verklaring heeft hij niet nader in willen gaan, hoewel hij uitdrukkelijk de gelegenheid heeft gekregen om zonder voorafgaande vragen en dus in vrijheid te spreken.
• [verdachte] heeft- na de verwijzing door de rechter-commissaris -tijdens zijn verhoor op 3 juli 2018 via zijn toenmalige raadsman aangegeven eerst de vragen van de politie in te willen zien, voordat hij een aanvullende verklaring zou afleggen. Omdat hij die vragen niet van tevoren kreeg, heeft hij niet aanvullend verklaard doch zich wederom op zijn zwijgrecht beroepen. Ook in het vervolgens geplande verhoor onder leiding van de rechter-commissaris op 2 oktober 2018 heeft verdachte geweigerd aanvullende vragen te beantwoorden. Eerst ter terechtzitting van de rechtbank op 7 maart 2019 heeft verdachte weer vragen willen beantwoorden.
• [verdachte] heeft wisselend verklaard over op welk moment - na de eerste of de tweede rit richting [plaats] - hij besloot af te zien van de vermeende ripdeal.
• Het hof acht het niet plausibel dat [verdachte] in het ongewisse is gelaten over de liquidatie, juist terwijl het om zoiets ingrijpends gaat waarbij niets verkeerd mag gaan.
• Het hof acht de naar eigen zeggen zeer geringe rol van [verdachte] moeilijk te verenigen met het feit dat de opdrachtgever nu juist [verdachte] het adres van het slachtoffer geeft en in het bezit stelt van een PGP-telefoon die naar het zich laat aanzien bij deze klus is gebruikt en die cruciaal was voor vertrouwelijke communicatie tussen de uitvoerders van deze ‘klus’. Als [verdachte] inderdaad alleen maar als chauffeur zou moeten optreden en bewust (op grond van het ‘need to know-principe) van het werkelijke plan in het ongewisse was gelaten, dan lag het veel meer voor de hand dat de opdrachtgever de uitvoerder van de liquidatie zou hebben benaderd met de relevante gegevens over het slachtoffer en de PGP-telefoon om daarmee over de klus in vertrouwelijkheid te kunnen communiceren.
• Het hof acht de rol van [verdachte] waarvoor hij naar eigen zeggen was gevraagd ook moeilijk te verenigen met het feit dat het hem kennelijk vrij stond om ook anderen (zie bijvoorbeeld diens verzoek aan [betrokkene 5] ) voor de uitvoering van het plan aan te zoeken, zonder dat daar de instemming van de opdrachtgever voor was vereist. Het was gelet op de uitvoering van het delict de evidente bedoeling dat [slachtoffer] werd gedood. Het in het ongewisse laten van [verdachte] en eventuele door hem aangezochte anderen van dit plan, zou voor de opdrachtgever een onaanvaardbaar afbreukrisico opleveren. Bij een delict als dit en de belangen die daarmee kennelijk zijn gemoeid, ligt iets dergelijks redelijkerwijs niet voor de hand.
• Het hof acht het evenmin plausibel dat [verdachte] alleen in de tweede vluchtauto heeft zitten wachten zonder enige mogelijkheid om contact met [betrokkene 1] te onderhouden. Naar eigen zeggen was het aan [verdachte] overgelaten om de ontmoetingsplek op de Componistenlaan te verlaten als het naar zijn oordeel te lang zou duren. Dat acht het hof, nogmaals gelet op de aard van het delict en de belangen die op het spel stonden, volstrekt onlogisch en ligt dus niet voor de hand. De bedoeling van de tweede vluchtauto was om het spoor ‘dood te laten lopen’. Een eventueel voorbarig vertrek van [verdachte] van de Componistenlaan zou het welslagen van het plan in gevaar hebben kunnen brengen, omdat de uitvoerders van het delict door het vertrek van [verdachte] geen goede en snelle mogelijkheid meer hadden om zich uit de voeten te maken en naspeuring door de politie moeilijk te maken.
• De iPhone 6 van [verdachte] én de PGP hebben in de dagen voorafgaand aan de liquidatie al dan niet gelijktijdig masten aangestraald in de omgeving van de Componistenlaan te Utrecht, zoals weergegeven in de onderstaande tabel.
16-11-2017 17-11-2017 19-11-2017 21-11-2017
iPhone 6 21:24:28 uur 07:58:49 uur 23:05:53 uur 12:31:03 uur
(Mostperenlaan 2 te Utrecht) (Mostperenlaan 2 te Utrecht) (Wilderveld 22 te Vleuten) (Manitobadreef te Utrecht)
23:45:42 uur 23:13:47 uur (Europaweg 48 te Valkenkamp Utrecht) ( Valkenkamp 631 te Maarssen)
PGP 21:43:25 uur 19:00:40 uur 07:04:35 uur
(Rijnzathe 8 te De Meern) (Mostperenlaan 1 te Vleuten) (Reactorweg 25 te Utrect)
21:43:46 uur (Groenewoudsedijk 10 te Utrecht)
Dat een derde, onbekend gebleven, persoon (al dan niet als schutter) bij de uitvoering van de liquidatie betrokken zou zijn geweest, terwijl [verdachte] in de Volkswagen Golf op de Componistenlaan zat te wachten, is een scenario dat door de bewijsmiddelen niet kan worden uitgesloten: er is geen bewijsmiddel voorhanden dat verdachte [verdachte] op de plek van de liquidatie plaatst en evenmin is er een bewijsmiddel dat het bestaan van die derde persoon uitdrukkelijk weerlegt. Anderzijds zijn er voor het scenario van de verdachte ook geen aanwijzingen uit het dossier te putten.
De door het hof aan te leggen maatstaf bij de beoordeling in zo’n geval is niet of zo een scenario kan worden uitgesloten, maar of wat is aangevoerd aannemelijk is geworden en/of de lezing van de verdachte geloof verdient.
Op grond van het voorgaande acht het hof het alternatieve scenario niet alleen op zichzelf beschouwd op verschillende onderdelen onvoldoende aannemelijk geworden, maar ook acht het hof de verklaring van de verdachte, gelet op de wijze en het moment van totstandkoming, zijn bereidheid om aanvullende vragen alleen te beantwoorden als hij die vragen eerst in te zien krijgt - waaruit een berekenende houding blijkt - niet geloofwaardig. Het hof schuift het alternatieve scenario dan ook terzijde. Het hof acht geen andere redelijke gevolgtrekking mogelijk dan dat verdachte - naast de tweede vluchtauto - ook de eerste vluchtauto heeft bestuurd en zodoende -bij de liquidatie van [slachtoffer] aanwezig is geweest. Op de vraag hoe die rol van verdachte - in combinatie met de aan de liquidatie voorafgaande door hem verrichte handelingen - moet worden gewaardeerd, zal het hof hieronder ingaan na de overweging ten aanzien van de in brand gestoken eerste vluchtauto:
Ten aanzien van de brandstichting overweegt het hof als volgt. Op de eerste vluchtauto waren valse kentekenplaten bevestigd. Na de liquidatie zijn die valse kentekenplaten van de auto afgetrokken en is het voertuig in brand gestoken. In de fouillering van [verdachte] zijn twee aanstekers aangetroffen. Het hof is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het zich ontdoen van de eerste vluchtauto, door dit voertuig in brand te steken, onderdeel was van het gehele liquidatieplan. Door getuigen is verklaard dat de tweede vluchtauto, met daarin [verdachte] en [betrokkene 1] , in eerste instantie rustig van de Componistenlaan is weggereden. Dat [verdachte] in paniek zou zijn geweest omdat [betrokkene 1] , zonder zijn medeweten, de vluchtauto in brand zou hebben gestoken, zoals [verdachte] heeft verklaard, acht het hof daarom niet geloofwaardig.
Medeplegen liquidatie en brandstichting
Zoals eerder vermeld, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat handelingen van [verdachte] zijn aan te merken als medeplichtigheidshandelingen, dat deze een bijdrage van onvoldoende gewicht opleveren en dat daarom niet tot een bewezenverklaring van medeplegen kan worden gekomen. De raadsvrouw is daarbij uitgegaan van de verklaring van [verdachte] dat hij niet op de hoogte was van het plan van de liquidatie en niet aanwezig was bij de uitvoering daarvan. Het hof volgt die verklaring niet en gaat ervan uit dat [verdachte] (a) op de hoogte was van het plan om [slachtoffer] om het leven te brengen, (b) de eerste vluchtauto heeft bestuurd en (c) aanwezig was op het moment dat [betrokkene 1] het doelwit [slachtoffer] doodschoot.
[verdachte] heeft naar het oordeel van het hof niet zelf geschoten en dus geen uitvoeringshandeling verricht met betrekking tot het gronddelict: moord. De vraag die het hof dient te beantwoorden is of het samenstel van handelingen van [verdachte] voor, tijdens en na de moord een bijdrage van voldoende gewicht aan het gronddelict opleveren. Met andere woorden: is de bijdrage van [verdachte] zodanig geweest dat van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken?
Daarbij zijn onder meer van belang de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het hof is van oordeel dat [verdachte] en [betrokkene 1] nauw en bewust hebben samengewerkt bij de liquidatie. Zij hadden een gezamenlijk en concreet doel voor ogen. In dit geheel heeft ieder zijn eigen rol ingenomen, maar de bijdrage van beide verdachten is steeds van wezenlijk belang geweest in het geheel van feiten en omstandigheden. [verdachte] heeft in de dagen voorafgaand aan de liquidatie tot twee keer toe de woonomgeving van [slachtoffer] en de potentiële wissellocatie van de vluchtauto’s verkend. In de nacht voorafgaand aan de liquidatie zijn [verdachte] en [betrokkene 1] gezamenlijk op pad gegaan om de eerste vluchtauto op te halen en klaar te zetten in Utrecht. Op de ochtend van de liquidatie zijn zij gezamenlijk naar Utrecht gereden om die auto op te halen en vervolgens naar [plaats] te gaan. Na de liquidatie zijn zij teruggereden naar Utrecht, heeft [betrokkene 1] de eerste vluchtauto in brand gestoken en zijn ze vertrokken richting Amsterdam.
Uit het voorgaande volgt ook dat sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien. Er is niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling: [verdachte] en [betrokkene 1] hebben de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en hebben zich daarvan rekenschap kunnen geven.
Zoals eerder overwogen, acht het hof het in brand steken van de eerste vluchtauto een essentieel onderdeel van het gehele plan. Dit levert het medeplegen van de liquidatie en brandstichting op.”
8. Het middel valt uiteen in twee klachten over de verwerping van het alternatieve scenario. Voor de inhoud van de eerste klacht citeer ik de randnummers 10 en 11 van de schriftuur van cassatie:
“10. Dat oordeel geeft blijk van een onjuiste (rechts)opvatting. Het gerechtshof dient in een dergelijk geval immers niet de aannemelijkheid en geloofwaardigheid van het geschetste scenario te beoordelen, als wel - nu er geen bewijsmiddelen zijn waaruit blijkt dat de verdachte op de plaats delict is geweest en daar een bijdrage aan het liquideren van [slachtoffer] heeft geleverd - de (on)aannemelijkheid van de aanwezigheid van een andere (derde) persoon dan de verdachte als bestuurder van de auto waarin de schutter is gestapt.
11. Een andere opvatting zou tot gevolg hebben dat - nu bewijsmiddelen over de betrokkenheid van verzoeker bij de daadwerkelijke liquidatie ontbreken en niet is vastgesteld dat de verklaring van verzoeker onjuist zou zijn - het bewijs dat verzoeker het feit heeft medegepleegd reeds kan worden aangenomen op grond van de omstandigheid dat hij het door hem geschetste ‘alternatieve’ scenario niet aannemelijk heeft gemaakt - wat er op neer komt dat hij daarvoor onvoldoende feiten heeft gesteld c.q. bewijs heeft aangedragen - en/of de door hem gegeven lezing geen geloof verdient. Een dergelijke eis is in strijd met de onschuldpresumptie.”
9. Ik begrijp de eerste klacht zo dat de (rechts)opvatting van het hof die naar voren komt bij de verwerping van het alternatieve scenario onjuist is. Uit de onder randnummer 7 hierboven geciteerde overwegingen blijkt dat het hof de maatstaf voor het beoordelen van het alternatieve scenario als volgt heeft geformuleerd: “De door het hof aan te leggen maatstaf bij de beoordeling in zo’n geval is niet of zo een scenario kan worden uitgesloten, maar of wat is aangevoerd aannemelijk is geworden en/of de lezing van de verdachte geloof verdient.” Dat het hof een maatstaf heeft aangegeven als zojuist geciteerd en weergegeven onder randnummer 8 onder 10 van de schriftuur berust op een onjuiste lezing van het arrest van het hof. De door het hof geformuleerde maatstaf is niet onjuist. Het hof heeft tot uitdrukking gebracht dat en waarom het het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk heeft geacht en dat hetgeen door de verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van dat scenario onvoldoende was om tot een ander oordeel te leiden.1.De eerste klacht heeft geen kans van slagen.
10. De tweede klacht houdt in dat de de motivering van de verwerping van het alternatieve scenario onbegrijpelijk en/of onvoldoende is. Het hof oordeelt – ik geef de grote lijn – dat de verdachte ook de eerste vluchtauto (de later in de brand gestoken Seat) heeft bestuurd en zo bij de liquidatie aanwezig is geweest en verwerpt dus het alternatieve scenario dat de verdachte ‘slechts’ in de tweede vluchtauto (de Volkswagen) heeft zitten wachten. De overwegingen van het hof bevatten drie bouwstenen: (1) forensisch bewijs; (2) gedetailleerd plan waaronder voorverkenning door de verdachte en klaarzetten vluchtauto door beide verdachten; (3) het tijdstip van de totstandkoming van de verklaring van de verdachte, de voorwaarden die hij stelt alvorens het toe te lichten met als gevolg dat nadere vragen niet worden beantwoord.
11. De steller van het middel wijst er terecht op dat het hof heeft overwogen dat er geen bewijsmiddel is dat de verdachte op de plek van de liquidatie plaatst. Dat dilemma heeft het hof dus goed voor ogen gehad. Het gaat echter te ver dat bij die stand van zaken niet kan worden bewezen geacht dat de verdachte wel ter plaatse is geweest. Het hof heeft immers al het bewijs in onderling verband en samenhang bezien. Kortom, een individueel bewijsmiddel, zelfs elk individueel bewijsmiddel is mogelijk onvoldoende, maar dat sluit bewezenverklaring van aanwezigheid van de verdachte op de plaats van de liquidatie gelet op het verband en de samenhang met andere bewijsmiddelen niet uit.
12. Voor wat betreft (1) het forensisch bewijs wordt in de toelichting op het middel de aandacht gericht op beide soorten delictsporen, te weten schotresten en glasresten voor zover deze zijn aangetroffen op kleding die zich in de tweede vluchtauto (Volkswagen) waarin de beide verdachten zijn aangehouden bevond. Onder randnummer 32 van de schriftuur wordt dan opgemerkt dat de sporen ‘weinig tot niet’ zijn te herleiden tot de kledingstukken van de verdachte en dat nu het hooguit om weinig gaat dit moet worden gezien als een bevestiging van het alternatieve scenario (schriftuur van cassatie onder 32). Ik lees dit zo dat de steller van het middel het niet onbegrijpelijk acht dat het hof tenminste enige sporen herleidbaar acht tot de verdachte.2.Welke betekenis daaraan moet worden toegekend is een kwestie van waardering en die waardering van de feiten is - onbegrijpelijkheden daargelaten - aan de feitenrechter voorbehouden. Het is niet onbegrijpelijk om het zo te waarderen dat het in samenhang met andere omstandigheden een aanwijzing vormt dat de verdachte op de plaats delict is geweest.
13. Onder randnummer 33 van de schriftuur wordt tot uitgangspunt genomen dat het hof in de overwegingen alle op de kledingstukken in de Volkswagen aangetroffen sporen over één kam heeft geschoren en daaruit heeft afgeleid dat de verdachte medepleger van de moord is. Dat uitgangspunt deel ik niet. Het komt mij voor dat het hof mede gelet op de resultaten van het sporenonderzoek niet onbegrijpelijke conclusies heeft getrokken. Het hof heeft daarbij steeds aangegeven op welke locatie een bepaald kledingstuk al dan niet met sporenmateriaal is aangetroffen, en voor zover mogelijk of dat kledingstuk al dan niet is te herleiden tot de verdachte en/of zijn medeverdachte. Ik zie dat niet als over één kam scheren. Waarom sporen die (onder meer) tot de verdachte zijn te herleiden geen aanwijzing zouden kunnen vormen dat de verdachte op de plaats delict is geweest, kan ik niet volgen.
14. De klacht over de tweede bouwsteen (voorverkenning door de verdachte en klaarzetten van de vluchtauto door beide verdachten) is een variatie op hetzelfde thema. Ik ben het met de steller van het middel (onder nummer 34 van de schriftuur van cassatie) eens dat op basis van alleen deze bouwsteen niet kan worden geconcludeerd dat de verdachte tijdens de liquidatie als medepleger aanwezig was. Maar iets anders is dat een en ander wel een aanwijzing daarvoor kan opleveren en in combinatie met andere factoren voldoende voor het bewijs kan zijn. De voorverkenning en het klaarzetten van de auto wijzen immers op zeer nauwe betrokkenheid.
15. De derde bouwsteen is de ongeloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte over het alternatieve scenario. Die ongeloofwaardigheid baseert het hof op de wijze van totstandkoming van de verklaring en de weigering vragen te beantwoorden als niet aan een door de verdachte gestelde voorwaarde is voldaan. Ik kan de steller van het middel niet volgen dat de waardering van het hof over de (on)geloofwaardigheid van het alternatieve scenario onbegrijpelijk is. Anders dan de steller van het middel meent (schriftuur onder 43) is daarvoor niet vereist dat er een bewijsmiddel voorhanden is inhoudende dat er geen derde persoon bij de liquidatie betrokken is. Een dergelijk negatief bewijs is overigens doorgaans nauwelijks te leveren. Ik roep hier ook in herinnering dat de verdachte in ieder geval geen derde persoon heeft gezien en daarvoor overigens ook geen aanwijzingen zijn.
16. Het middel faalt in beide onderdelen en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑01‑2022
Dat geen enkel spoor tot de verdachte herleidbaar zou zijn, wordt in de schriftuur niet uitdrukkelijk gesteld en evenmin nader onderbouwd.