Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 14 oktober 2016, opgenomen op pagina 209 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [naam1] , een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 11 september 2016, opgenomen op pagina 137 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam4] en een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 21 september 2016, opgenomen op pagina 204 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam3] .
Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-09-2021, nr. 21-004005-19
ECLI:NL:GHARL:2021:8924
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
16-09-2021
- Zaaknummer
21-004005-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:8924, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 16‑09‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1473
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2021-0747
Uitspraak 16‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Veroordeling mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Beroep op noodweer(exces). Niet aannemelijk geworden dat bij verdachte sprake is geweest van een zodanige hevige gemoedsbeweging dat hem een beroep op noodweerexces toekomt. Het hof weegt in strafmatigende zin mee dat verdachte langdurig elektronisch toezicht heeft gehad en behandeling heeft gevolgd. Het hof legt op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 231 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Vordering benadeelde partij. Immateriële- en materiële schade gedeeltelijk toegewezen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004005-19
Uitspraak d.d.: 16 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 11 juli 2019 met parketnummer 18-830332-16 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij heeft de advocaat-generaal de gedeeltelijke toewijzing van de vordering gevorderd, namelijk tot een bedrag van € 50.000,-. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij het hierboven genoemde vonnis het meer subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard en verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een gehonoreerd beroep op noodweerexces. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de ingediende vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – nadat in eerste aanleg een nadere omschrijving van de tenlastelegging is toegelaten - tenlastegelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 11 september 2016 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij] meermalen, met kracht en/of ongecontroleerd op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft gestompt en/of geslagen, en/of (vervolgens) die [benadeelde partij] heeft opgetild en op/tegen de grond gegooid, althans laten vallen, waarbij die [benadeelde partij] met zijn hoofd op/tegen de grond is gekomen, en/of (terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag) hem heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt, en/of (daarbij) die [benadeelde partij] in een wurggreep heeft genomen, althans vastgepakt (gehouden), door zijn, verdachtes, arm om/rond de nek/hoofd van die [benadeelde partij] te doen (houden) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:hij op of omstreeks 11 september 2016 te [plaats] aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten traumatisch hersenletsel, diffuse schade aan (zenuwcellen) hersenbalk, (forse) cognitieve stoornissen/beperkingen en/of gedragsmatige veranderingen, heeft toegebracht door die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht) op/tegen het hoofd en/of lichaam te stompen en/of te slaan, en/of (vervolgens) die [benadeelde partij] op te tillen en/of op/tegen de grond te gooien, althans te laten vallen, waarbij die [benadeelde partij] met zijn hoofd op/tegen de grond is gekomen, en/of (terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag) hem te stompen/slaan en/of te schoppen/trappen, en/of (daarbij) die [benadeelde partij] in een wurggreep te nemen, althans vast te pakken en/of te vastgepakt te houden, door zijn, verdachtes, arm om/rond de nek/hoofd van die [benadeelde partij] te doen (houden);
meer subsidiair:hij op of omstreeks 11 september 2016 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht) op/tegen het hoofd en/of lichaam te stompen en/of te slaan, en/of (vervolgens) die [benadeelde partij] op te tillen en/of op/tegen de grond te gooien, althans te laten vallen, waarbij die [benadeelde partij] met zijn hoofd op/tegen de grond is gekomen, en/of (terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag) hem te stompen/slaan en/of te schoppen/trappen, en/of (daarbij) die [benadeelde partij] in een wurggreep te nemen, althans vast te pakken en/of te vastgepakt te houden, door zijn, verdachtes, arm om/rond de nek/hoofd van die [benadeelde partij] te doen (houden), terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten traumatisch hersenletsel, diffuse schade aan (zenuwcellen) hersenbalk, (forse) cognitieve stoornissen/beperkingen en/of (blijvende) gedragsmatige veranderingen, ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Uit de getuigenverklaringen van [getuige1] , [getuige2] , [getuige3] en de beschikbare foto’s van het geweldsincident kan het voorwaardelijke opzet op de dood worden vastgesteld.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat zij op hoofdlijnen de beslissing van de rechtbank onderschrijft. Verdachte heeft gehandeld vanuit noodweer(exces).
Oordeel van het hof
De rechtbank heeft met betrekking tot de feitelijke gang van zaken op 11 september 2016 en de bewezenverklaring het volgende overwogen.
“Uit de combinatie van bewijsmiddelen volgt dat er op 11 september 2016 een aanrijding tussen het slachtoffer, de heer [benadeelde partij] , en verdachte heeft plaatsgevonden op het kruispunt van [adres1] en de [adres2] te [plaats] . Het slachtoffer is met zijn auto, een zwarte Mercedes, tegen de rechter achterzijde van de auto van verdachte, een grijze Volkswagen Polo, gereden. Verdachte en het slachtoffer zijn vervolgens uit hun auto’s gestapt.”1.(…)
“Daarop ontstond tussen verdachte en het slachtoffer een gevecht. Verdachte pakte het slachtoffer vervolgens met een hand tussen de benen vast waarna hij hem met twee handen optilde. Verdachte heeft het slachtoffer daarna op de grond gegooid. Op het moment dat het slachtoffer op de grond lag, maakte hij nog schoppende bewegingen in de richting van verdachte. Toen het slachtoffer op de grond lag, heeft verdachte hem nog meerdere malen tegen het hoofd geslagen met zijn vuist en met zijn blote voet geschopt. Daarna is het geweld gestopt.
Het slachtoffer is na het incident buiten bewustzijn aangetroffen. Kort na het incident is bij het slachtoffer enig uitwendig letsel waargenomen, namelijk een lichte zwelling boven de rechter wenkbrauw met daarin een schaafwond. Bij nader medisch onderzoek bleek dat er ook sprake was van niet-zichtbaar hersenletsel. Er is (verse) diffuse schade aan de zenuwcellen in het gebied van de hersenbalk aangetroffen. Zoals uit de aangehaalde medische verklaring blijkt moet rekening worden gehouden met blijvende cognitieve beperkingen en gedragsmatige veranderingen.
Poging doodslag en zware mishandeling
Met betrekking tot de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank moet allereerst beoordelen of verdachte met het uitvoeren van de geweldshandelingen opzet, al dan niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, had op de dood van het slachtoffer dan wel op zwaar lichamelijk letsel (traumatisch hersenletsel) bij het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het onderzoek ter terechtzitting en het dossier bieden, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende aanknopingspunten op basis waarvan vastgesteld kan worden dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had om het slachtoffer te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit de door de rechtbank genoemde bewijsmiddelen2. volgt dat verdachte het slachtoffer heeft opgetild en op de grond heeft gegooid. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer een aantal keer met zijn vuisten in het gezicht geslagen en met zijn blote voet geschopt, terwijl het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank merkt in dit verband op dat het dossier ook getuigenverklaringen bevat die spreken over meer of heftiger geweld dat door verdachte zou zijn gepleegd. De rechtbank constateert echter ook dat deze verklaringen niet consistent zijn over de aard en mate van het geweld of het moment waarop dat gepleegd zou zijn. De rechtbank acht die verklaringen daarom onvoldoende betrouwbaar om aan te kunnen nemen dat er meer is gebeurd dan in de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen wordt verklaard. Zij passen ook niet bij het geconstateerde uitwendige letsel, waarover hieronder meer.
De geweldshandelingen waarvan naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat zij door verdachte gepleegd zijn, zijn in beginsel niet van dien aard dat de kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat op het moment dat het slachtoffer werd opgetild hij nog bij bewustzijn was (hetgeen blijkt uit het feit dat hij zich nog verweerde3.) en dus de kans had om zijn val te breken. Op grond van de foto’s die zijn gemaakt door de getuige [getuige1]4. is aannemelijk dat het slachtoffer dat ook (tot op zekere hoogte) heeft gedaan. Uit deze foto’s blijkt bovendien dat het slachtoffer en verdachte ongeveer dezelfde lichaamsbouw hebben. Verder is niet komen vast te staan met hoeveel kracht verdachte het slachtoffer op de grond heeft gegooid. Het aangetroffen uitwendige letsel bij het slachtoffer, een lichte zwelling boven de rechter wenkbrauw met daarin een schaafwond, duidt er in ieder geval niet op dat verdachte met dermate grote kracht het slachtoffer op de grond heeft gegooid of (vervolgens) in het gezicht heeft gestompt of heeft geschopt dat hij (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer dan wel op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Voornoemde handelingen van verdachte kunnen dan ook niet naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dan wel op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, dat het niet anders kan dan dat verdachte die kans ook welbewust heeft aanvaard. Er is niet gebleken van feiten en/of omstandigheden die dat in dit geval anders zouden maken.
Die laatste overweging van de rechtbank behoeft enige nadere toelichting. Bij het slachtoffer is immers later in het ziekenhuis traumatisch hersenletsel geconstateerd. Uit de aanwezigheid van dit letsel kunnen naar het oordeel van de rechtbank echter geen harde conclusies worden getrokken over de mate en heftigheid van het geweld dat verdachte heeft toegepast. In het verslag van de behandelend neuroloog van het UMCG5. valt te lezen dat het slachtoffer in 2015, ongeveer een jaar voor het onderhavige incident, bij een ongeval eveneens traumatisch hersenletsel, in combinatie met een schedelbasisfractuur en een breuk in één van zijn nekwervels had opgelopen. Bij gebreke aan nadere medische informatie valt niet uit te sluiten dat bij het slachtoffer ten tijde van het incident sprake was van één of meer kwetsbare plekken in de schedel of de hersenen, als gevolg waarvan ook een minder zware vorm van geweld tot het thans geconstateerde letsel kan hebben geleid.
Het bovenstaande zegt overigens niets over de vraag of dit letsel aan verdachte kan worden toegerekend. Op die vraag gaat de rechtbank hieronder bij het onderdeel “Causaliteit” nog nader in.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte geen opzet heeft gehad – ook niet in voorwaardelijke zin – op de dood van het slachtoffer dan wel op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer en zal verdachte van het primair en het subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg
Gelet op de hierboven genoemde bewijsmiddelen staat vast dat verdachte het slachtoffer op de grond heeft gegooid, met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen en met de blote voet heeft geschopt, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Dat levert in beginsel mishandeling op.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of deze mishandeling zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.
Het slachtoffer heeft door de gedraging van verdachte traumatisch hersenletsel opgelopen. De cognitieve beperkingen van het slachtoffer duren inmiddels al langer dan vier weken. Er moet zelfs rekening worden gehouden met blijvende cognitieve beperkingen en gedragsmatige veranderingen. Gelet op de aard, de duur en de gevolgen van het letsel en de onzekerheid over de mate van herstel waarbij in ieder geval vaststaat dat er rekening moet worden gehouden met blijvende cognitieve beperkingen, is de rechtbank van oordeel dat het letsel als zwaar lichamelijk in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht moet worden aangemerkt.
Causaliteit
De raadsman heeft betoogd dat niet vaststaat in hoeverre het traumatisch hersenletsel van het slachtoffer het gevolg is van het handelen van verdachte, omdat het slachtoffer een jaar eerder al een keer was gediagnosticeerd met traumatisch hersenletsel.
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een causaal verband bestaat tussen de door de verdachte verrichte gedragingen en het zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer, dient plaats te vinden aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan de verdachte kan worden toegerekend.
Voorafgaand aan het incident functioneerde het slachtoffer normaal. Zo was het slachtoffer tot zeer kort voor het incident nog in staat om auto te rijden. Kort nadat verdachte het slachtoffer op de grond had gegooid en tegen het hoofd van het slachtoffer had geslagen en geschopt, is bij het slachtoffer traumatisch hersenletsel geconstateerd en zijn bij hem cognitieve beperkingen vastgesteld. De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat het niet aan twijfel onderhevig is dat in de keten van gebeurtenissen de gedragingen van verdachte een noodzakelijke factor zijn geweest voor het ingetreden gevolg. De rechtbank acht het onaannemelijk dat zonder het handelen van verdachte het slachtoffer op hetzelfde tijdstip eveneens traumatisch hersenletsel had opgelopen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het ingetreden gevolg redelijkerwijs aan de gedragingen van verdachte kan worden toegerekend. Het is voor risico van verdachte dat er bij het slachtoffer al eerder sprake is geweest van traumatisch hersenletsel waardoor wellicht het hoofd dan wel de hersenen van het slachtoffer al kwetsbaar waren.”
Het hof neemt de bovenstaande overwegingen van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Aanvullend overweegt het hof nog het volgende.
Over de aard en de mate van het op het slachtoffer uitgeoefende geweld geeft het dossier een diffuus beeld nu de verschillende getuigenverklaringen op onderdelen uiteen lopen. Op basis van de verschillende getuigenverklaring kan in ieder geval wel worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer op de grond heeft gegooid en heeft geslagen en met blote voeten heeft geschopt tegen het hoofd van het slachtoffer terwijl het op de grond lag. Hoe vaak en met welke kracht die geweldshandelingen zijn verricht is op basis van de getuigenverklaringen echter niet met voldoende zekerheid vast te stellen. In hoger beroep zijn geen nadere feiten of omstandigheden bekend geworden die dit anders maken.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep nog gewezen op de verklaring van getuige [getuige2] . Zij stond op korte afstand en heeft alles gezien. Zij heeft ook consistent verklaard, zo heeft de advocaat-generaal betoogd. Het hof overweegt daarover dat de verklaring van getuige [getuige2] , in het licht van de overige verklaringen in het dossier, geen wezenlijk ander inzicht geeft dan dat verdachte het slachtoffer op de grond heeft gegooid en tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen en geschopt. Gelet op alle stukken in het dossier blijft het beeld over het door verdachte toegepaste geweld diffuus. Tegen die achtergrond ziet het hof in de verklaring van deze getuige op zichzelf genomen onvoldoende aanleiding om daaraan in de totale weging van het bewijs een doorslaggevende of andere betekenis toe te kennen.
Het aldus uit het dossier oprijzende beeld over de gedragingen van verdachte biedt naar het oordeel van het hof onvoldoende grondslag om daaruit eenduidige conclusies te kunnen trekken over (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zodat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Wel acht het hof, zoals ook de rechtbank met juistheid heeft geconcludeerd, het meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
meer subsidiair:hij op 11 september 2016 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] op te tillen en op/tegen de grond te gooien en terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag hem te stompen/slaan en te schoppen/trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten traumatisch hersenletsel, diffuse schade aan (zenuwcellen) hersenbalk, cognitieve beperkingen en blijvende gedragsmatige veranderingen, ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 27 juni 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik reed in een Polo. Men noemt mij ook wel [bijnaam] . Ik tilde het slachtoffer op. Als gevolg daarvan kwam hij op de grond terecht. Toen hij op de grond lag heb ik hem twee of drie klappen gegeven in het gezicht. Daarna bewoog hij niet meer.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 oktober 2016, opgenomen op pagina 209 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016260686 d.d. 1 december 2016, inhoudende als verklaring van [naam1] :
Op 11 september 2016 te [plaats] zag ik dat de bestuurder van een Volkswagen Polo en de bestuurder van een Mercedes aan het vechten waren. Op een gegeven moment tilde de bestuurder van de Polo de bestuurder van de Mercedes op, waarna de bestuurder van de Mercedes op de grond terechtkwam. Vervolgens trapte de bestuurder van de Polo hem met de voet op zijn hoofd. Dit heeft hij meerdere keren gedaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 oktober 2016, opgenomen op pagina 219 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam2] :
Ik zag op 11 september 2016 te [plaats] dat de bestuurder van een Volkswagen Polo en de bestuurder van een Mercedes aan het vechten waren. De bestuurder van de Polo pakte de bestuurder van de Mercedes met één hand beet tussen de benen. Vervolgens tilde hij de bestuurder van de Mercedes op en heeft hem op de grond gegooid. Daarna heeft de bestuurder van de Polo de bestuurder van de Mercedes in de buik getrapt.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 september 2016, opgenomen op pagina 204 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam3] :
Op 11 september 2016 te [plaats] zag ik dat er een gevecht was en dat [bijnaam] [benadeelde partij] (Het hof begrijpt: [benadeelde partij] ) beetpakte en op de grond gooide. Ik heb gezien dat [bijnaam] [benadeelde partij] een paar keer heeft geslagen.
5. Een geneeskundige verklaring van de GGD, d.d. 1 februari 2017, als losse bijlage bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudende:
Medische informatie betreffende [benadeelde partij] . Een MRI-scan liet (verse) diffuse schade aan de zenuwcellen in het gebied van de zogenaamde `hersenbalk` zien. De hersenbalk is de verbinding tussen de twee helften van de grote hersenen en draagt zorg voor de informatie-uitwisseling tussen die helften. Er moet rekening worden gehouden met blijvende cognitieve beperkingen en gedragsmatige veranderingen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Noodweer(exces)
Door en namens verdachte is ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat hij heeft gehandeld uit noodweer. Ingeval het hof uit zou gaan van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft de raadsman ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte dan een beroep op noodweerexces toekomt.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces toekomt. Daartoe is aangevoerd dat verdachtes lezing over de aanvang van de gebeurtenissen geen steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Diverse getuigen die de vechtpartij goed hebben kunnen waarnemen hebben verdachte aangewezen als agressor. Er was geen wederrechtelijke aanval vanuit het slachtoffer en het handelen van verdachte was aanvallend van aard.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het begane feit geboden was door de noodzakelijke verdediging van – in casu – verdachtes lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Uit de feiten en omstandigheden zoals hierboven is vermeld acht het hof – net als de rechtbank – aannemelijk dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Ook voor de aanvang van het incident geldt dat er door uiteenlopende verklaringen van de verschillende getuigen een diffuus beeld is. Er zijn verschillende getuigen die niet alles hebben gezien. Het hof acht de verklaring van getuige [naam1] op dit punt helder en betrouwbaar, anders dan de verklaring van getuige [getuige2] . Zij heeft pas bij de rechter-commissaris gezegd dat verdachte als eerste een klap uitgedeeld zou hebben. Ook de verklaring van getuige [getuige1] is wat dit aspect betreft niet eenduidig. Hij was ondertussen ook bezig met andere dingen (hij kwam aanfietsen en ging foto’s maken).
Het hof gaat uit van de situatie waarbij over een weer geweldshandelingen zijn verricht. Verdachte en het slachtoffer hebben elkaar over en weer vast en duwen en trekken. Aannemelijk is dat op enig moment een situatie is ontstaan dat verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding jegens hem. Als reactie heeft verdachte het slachtoffer naar de grond gewerkt en is daarbij bovenop het slachtoffer komen te liggen. Op dat moment is de situatie ontstaan dat verdachte de overhand had. Van het slachtoffer ging op dat moment geen dreiging meer uit en de aanranding was van de zijde van het slachtoffer gestopt. Van een noodweersituatie voor verdachte was vanaf dat moment geen sprake meer. De geweldshandelingen van verdachte zijn op dat moment echter niet gestopt. Verdachte is doorgegaan en heeft het slachtoffer tegen het hoofd geslagen en geschopt.
Van noodweerexces is sprake indien de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk "onmiddellijk gevolg" sprake is geweest, komt betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
Verdachte heeft verklaard dat hij bezorgd was over zijn kind dat zich op de achterbank van de auto bevond ten tijde van de aanrijding met het slachtoffer en dat hij kwaad was dat hij na de aanrijding uit het niets door het slachtoffer werd aangevallen.
Het hof acht het voorstelbaar dat verdachte in de situatie waarin hij verkeerde werd geconfronteerd met diverse emoties, zoals ook door hem is verklaard. Dat de aard en de intensiteit van deze gemoedsbeweging dusdanig was dat hij daardoor de grenzen heeft overschreden, is echter niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft slechts in algemene termen verklaard dat hij angstig en kwaad was. Tegen de achtergrond van het door verdachte gebezigde geweld heeft verdachte naar het oordeel van het hof echter onvoldoende inkleuring gegeven aan de door hem gevoelde emoties. In elk geval onvoldoende om de hevigheid van de gemoedsbeweging die werd ingegeven door deze specifieke situatie te kunnen duiden. Daarmee is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat bij verdachte sprake is geweest van een zodanig hevige gemoedsbeweging dat hem een beroep op noodweerexces toekomt.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Naar aanleiding van een verkeersincident zijn verdachte en het slachtoffer met elkaar in gevecht geraakt waarbij verdachte zich weliswaar heeft moeten verdedigen maar waarbij hij op enig moment de grenzen van hetgeen in die situatie van hem kon en mocht worden verwacht, heeft overschreden. Door het handelen van verdachte heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring van de partner van het slachtoffer, zoals ter terechtzitting van het hof door haar is voorgedragen, heeft het incident zeer ingrijpende gevolgen gehad. Als gevolg van de blijvende hersenschade kan hij nooit meer zelfstandig thuis wonen, is hij altijd van hulp afhankelijk en is hij in zijn persoonlijkheid veranderd. Zijn rol als vader en partner is daarmee uitgespeeld.
Het hof neemt tevens in aanmerking dat verdachte het feit heeft gepleegd midden op de dag aan de openbare weg, waardoor een aantal mensen onverhoeds werd geconfronteerd met het gewelddadig optreden. Dergelijk handelen veroorzaakt gevoelens van angst en onrust in de samenleving.
Het hof heeft bovengenoemde omstandigheden in beschouwing genomen en ziet in de aard van het geweld en de ingrijpende gevolgen ervan in beginsel aanleiding om een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het hof houdt echter tevens rekening met de navolgende omstandigheden.
Blijkens het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 juli 2021 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder ook geweldsdelicten. Deze strafbare feiten zijn echter van langere tijd geleden. Recent is verdachte niet voor geweldsdelicten met politie en justitie in aanraking gekomen.
Voorts heeft het hof gelet op de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapportages.
Er is onderzoek gedaan naar de persoon van de verdachte door D. Breuker, forensisch psycholoog. De verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek. Uit het Pro Justitia Psychologisch onderzoek d.d. 30 november 2016 blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de geestesvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken. De gebrekkige ontwikkeling was ook aanwezig ten tijde van het onderhavige feit en heeft de gedragingen ten tijde van het feit beïnvloed. Geadviseerd wordt om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Met betrekking tot het recidiverisico is opgemerkt dat er zowel enige riscofactoren aanwezig zijn maar daar tegenover ook beschermende factoren zijn. De kans op herhaling is afhankelijk van specifieke situationele factoren en zal zich naar verwachting niet voordoen op korte termijn. De recidivekans op de lange termijn wordt matig verhoogd ingeschat.
In het kader van de onderhavige strafzaak is de voorlopige hechtenis geschorst. Tijdens die schorsing heeft verdachte elektronisch toezicht gehad en heeft hij een behandeltraject bij Trajectum Noord doorlopen. In het voortgangsverslag d.d. 19 juni 2019 is het volgende gerapporteerd. Verdachte heeft zich aan alle voorwaarden gehouden. Tot 1 mei 2018 heeft hij een enkelband gedragen. Hij heeft zich niet in het verboden gebied begeven en houdt zich sindsdien zonder verdere controle aan het contactverbod. Hij heeft zich gedurende het schorsingstoezicht ook aan de meldplicht gehouden. Van mei 2017 tot mei 2019 heeft hij een behandeling gevolgd bij Trajectum. Onder andere is aan de orde geweest hoe hij met zijn emoties om moet gaan. Er is een delictscenario en een signaleringsplan gemaakt. Hij heeft aan alle voorwaarden voldaan zoals die eerder door de reclassering waren geadviseerd.
Het hof zal het langdurige elektronische toezicht en het gegeven dat verdachte reeds een behandeling heeft gevolgd in strafmatigende zin meewegen.
Voorts is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is op 14 september 2016 in verzekering gesteld, de begindatum van de redelijke termijn. De rechtbank wees op 11 juli 2019 vonnis en het hof wijst op 17 september 2021 arrest. De vertraging in eerste aanleg is veroorzaakt door nadere onderzoekshandelingen (het horen van getuigen door de rechter-commissaris) die nog moesten worden verricht. De opgelopen vertraging in eerste aanleg is, hoewel de verdachte onderzoekswensen had, ook toe te schrijven aan justitie. De vertraging in hoger beroep is toe te schrijven aan justitie. Het hof zal met de totale overschrijding van de redelijke termijn rekening houden in de strafoplegging.
Gelet op al het bovenstaande acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Daarvan zal het hof 231 dagen voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaren. Deze voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte in de toekomst zich wederom schuldig zal maken aan strafbare feiten.
Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft het hof de straf verlaagd, in die zin dat zonder overschrijding van die termijn een gevangenisstraf voor de duur van 500 dagen zou zijn opgelegd, waarvan 231 dagen voorwaardelijk.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 222.276,66, bestaande uit € 200.000,- immateriële schade en € 22.276,66 materiële schade.
De opgevoerde materiële schade ziet op:
a. ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding van in totaal € 6.146,-
b. reiskosten € 6.240
c. toekomstige kosten € 3.760
d. eigen risico ziektekostenverzekering jaren 2016-2019 € 1.506,50
e. eigen bijdrage WMO voorzingen jaren 2016-2019 € 4.624,16
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
De verdediging heeft – kort gezegd - aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van dit strafproces vormt en dat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat een deel van de immateriële schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer voor de ruzie met verdachte ondanks eerder opgelopen traumatisch hersenletsel functioneerde als ieder normaal mens. Na het onderhavige feit is dat volledig anders. Het hof is van oordeel dat, wegens gebrek aan een nadere onderbouwing van de gestelde schade, niet het gehele bedrag voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof acht het billijk een bedrag van € 100.000,- toe te wijzen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade
De verdediging heeft – kort gezegd - de relativiteit tussen de geweldshandelingen en de gemaakte kosten betwist en afwijzing dan wel niet-ontvankelijkverklaring van deze posten bepleit.
a. ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding en b. reiskosten
Het hof is van oordeel dat deze gestelde materiële schadeposten voldoende aannemelijk zijn geworden en in zodanig verband staan met het door verdachte gepleegde strafbare feit dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend. Nu dit deel van de vordering het hof in zoverre niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, kan dit deel van de vordering worden toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
c. toekomstige kosten, d. eigen risico ziektekostenverzekering jaren 2016-2019 en eigen bijdrage WMO voorzingen jaren 2016-2019
Met betrekking tot de materiële kosten onder c., d., en e. overweegt het hof dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Door de benadeelde partij zijn weliswaar enkele nota’s bijgevoegd zonder dat deze echter zijn gespecificeerd waardoor het, mede gelet op de in geding zijnde periode, onvoldoende duidelijk is in hoeverre deze kosten tot het gevorderde bedrag zijn gemaakt. Nader onderzoek naar deze schadeposten zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren zodat de benadeelde partij ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De wettelijke rente zal ingevolge artikel 6:83, aanhef en onder b, BW worden toegekend vanaf het moment waarop de schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad van de verdachte, is ingetreden, te weten 11 september 2016.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 450 (vierhonderdvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 231 (tweehonderdeenendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het meer subsidiair tenlastegelegde tot het bedrag van € 112.386,00 (honderdtwaalfduizend driehonderdzesentachtig euro) bestaande uit € 12.386,00 (twaalfduizend driehonderdzesentachtig euro) materiële schade en € 100.000,00 (honderdduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het meer subsidiair tenlastegelegde een bedrag te betalen van € 112.386,00 (honderdtwaalfduizend driehonderdzesentachtig euro) bestaande uit € 12.386,00 (twaalfduizend driehonderdzesentachtig euro) materiële schade en € 100.000,00 (honderdduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 september 2016.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 16 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑09‑2021
Dit betreft de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
De verklaring van [naam2] , afgelegd op 12 april 2017 tegenover de rechter-commissaris in deze rechtbank (“De elegante man van de Mercedes lag op de grond en heeft zich nog wat verweerd”).
Fotoblad behorend bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 september 2016, in het bijzonder de bovenste foto op p. 55.
Verslag van de neuroloog dr. J. van der Naalt van 19 januari 2017, bijlage bij het verslag van de GGD-arts.