Hoge Raad 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, r.o. 2.6.
Hof Amsterdam, 23-04-2021, nr. 23-003018-20
ECLI:NL:GHAMS:2021:1142
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-04-2021
- Zaaknummer
23-003018-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:1142, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑04‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:921
Uitspraak 23‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Jeugdstrafrecht: Openlijke geweldpleging op 18 september 2020 te Amsterdam. Vonnis vernietigd.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003018-20
datum uitspraak: 22 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 18 december 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 13-235727-20 en 13-161179-19 (TUL) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2003,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 18 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer afgebroken en/of ontbrekende en/of los zittende tanden, heeft toegebracht door voornoemde [benadeelde] eenmaal of meermalen (met kracht) een of meer vuistslagen en/of een of meer klappen tegen zijn mond en/of zijn gezicht, in elk geval tegen/op zijn hoofd te geven;
subsidiair hij op of omstreeks 18 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet naar voornoemde [benadeelde] is toegelopen, waarna hij, verdachte, voornoemde [benadeelde] een of meer vuistslagen en/of een of meer klappen in/tegen de mond en/of het gezicht, in elk geval tegen/op het hoofd van voornoemde [benadeelde] heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair hij op of omstreeks 18 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het Vondelpark, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit
- duwen van die [benadeelde] en/of
- het slaan en/of stompen van die [benadeelde] en/of
- ( daarbij) het ten val brengen van die [benadeelde] en/of
- ( vervolgens) het slaan en/of stompen van die [benadeelde], welk gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel voor die [benadeelde] (een of meer afgebroken en/of ontbrekende en/of los zittende tanden) ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair hij op of omstreeks 18 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde] (met kracht) een of meer vuistslagen en/of klappen tegen zijn mond en/of gezicht, in elk geval tegen zijn hoofd te geven, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer afgebroken en/of ontbrekende en/of los zittende tanden ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen en overwegingen komt dan de kinderrechter.
Vrijspraak
Het primair en subsidiair ten laste gelegde
Met de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte acht het hof hetgeen primair en subsidiair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
Zwaar lichamelijk letsel
De raadsman heeft bepleit dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang wat de aard van het letsel is, wat de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen is en of er uitzicht is op (volledig) herstel. Ten aanzien van gebitsschade, zoals afgebroken tanden, verdient opmerking dat, nu gebitsschade niet zonder meer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, in beginsel nadere specifieke vaststellingen met betrekking tot in het bijzonder de noodzaak en de aard van het medische (tandheelkundige) ingrijpen, noodzakelijk zijn.1.
Het hof stelt op grond van het bij de vordering van benadeelde partij gevoegde behandelplan van de tandartspraktijk [tandarts] van 22 september 2020 vast, dat sprake is van zodanige schade aan zes elementen van het gebit van [benadeelde] dat bij de meeste elementen ‘endodontische behandeling’ nodig is en dat steeds een kroon en/of een implantaat moet worden geplaatst. Uit de bij het plan gevoegde foto’s blijkt dat in ieder geval één voortand in het bovengebit geheel ontbreekt. Er zijn volgens het plan verschillende behandelingen nodig.
Uit deze medische informatie volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat sprake is van een dusdanige noodzaak tot een ingrijpende tandheelkundige behandeling dat gesproken kan worden van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 141, tweede lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, waarnaar in de tenlastelegging van het meer subsidiaire wordt verwezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 september 2020 te Amsterdam, met anderen op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten het Vondelpark, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit
- het slaan en stompen van die [benadeelde] en
- het ten val brengen van die [benadeelde] en
welk gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel voor die [benadeelde] (een of meer afgebroken en/of ontbrekende en/of los zittende tanden) ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer PL1300-2020198223-14 van 19 september 2020, met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 5 tot en met 9).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van [benadeelde]:
Op vrijdag 18 september 2020, omstreeks 21:46 uur ben ik slachtoffer geworden van een zware mishandeling.
Bij deze mishandeling zijn drie daders betrokken.
Ik zat samen met drie vrienden de verjaardag van [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1]) te vieren in het Vondelpark.
Omstreeks 21:40 uur besloten wij onze spullen op te gaan ruimen en wilden richting het
Leidseplein in het centrum gaan. Uit het niks stonden er drie personen bij ons, dit waren twee meisjes en één jongen.
De jongen omschrijf ik als volgt:
-Arabisch uiterlijk
-donker krullend haar
-(vermoedelijk) een klein baartje (had hij een maand geleden wel)
-170-175 groot
-normaal postuur
Op een gegeven moment hoorde ik dat er ruzie was en dat er wat gevochten werd en dat
er geroepen werd: "geeft me nog een sigaret".
Ik zag op een gegeven moment het meisje met het donkere haar op mij afkomen en zij maakte een schoppende beweging in mijn richting. Hierop voelde ik direct een heftige pijn bij mijn kruis. Kennelijk had zij mij in mijn kruis geraakt. Ik zakte hierdoor in elkaar. Toen kwam de jongen met het Arabische uiterlijk op mij af, ik zag dat hij mij met kracht twee vuistslagen in mijn gezicht gaf. Ik voelde hierdoor een heftige pijn in en aan mijn mond. Tevens proefde ik bloed en spuugde dit uit. Hierdoor is mijn kleding ook onder het bloed komen te zitten. Ik voelde direct hierop dat ik nog meerdere malen op mijn hoofd en mijn nek werd geslagen. Ook werd ik op mijn arm geslagen. Hierop voelde ik dat ik bij mijn nek werd gepakt en dat ik met kracht naar de grond werd getrokken. Hierdoor ben ik samen met de jongen ten val gekomen.
Ik heb de hele tijd bloed moeten spugen na deze mishandeling. Ook merkte ik dat ik één van mijn voortanden mis.
Ik ben uiteindelijk naar het de eerste hulp gegaan. Hier is er een tijdelijke beugel in mijn mond gezet. Ook heb ik last van mijn nek.
2. Een proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer PL1300-2020198223-4 van 19 september 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 10 tot en met 12).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van [getuige 2]:
Op vrijdag 18 september 2020 was ik in het Vondelpark in Amsterdam.
Uit het niets sloeg die jongen (het hof begrijpt: de verdachte) [benadeelde] (het hof begrijpt: de aangever [benadeelde] nadat [benadeelde] zei dat iedereen gewoon rustig moest doen.
Hierop belde [benadeelde] gelijk een ambulance. Ik vroeg rond voor servetjes. [benadeelde] had zo ontzettend veel bloed wat er uit zijn mond liep. Ik zag dat al zijn tanden aan de bovenkant eruit waren.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL1300-2020198223-2 van 19 september 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s 13 tot en met 15).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde opsporingsambtenaren (of een van hen):
Op vrijdag 18 september 2020 om 21.47 uur kregen wij de melding om te gaan naar het Vondelpark.
Ik verbalisant [verbalisant 4] werd aangesproken door één getuige die op gaf te zijn:
***[getuige 3]*** Geboren op [geboortedag 2] 2000 te Zuid-Afrika
en slachtoffer/getuige
***[getuige 2]***
Geboren op [geboortedag 3] 2000 te [geboorteplaats 2] in Argentinië
[getuige 3] verklaarde het volgende, kort en zakelijk weergegeven aan mij verbalisant [verbalisant 4]: "Wij waren in het Vondelpark aan het chillen. Het is de verjaardag van die vriend van mij waarvan zijn tanden uit zijn mond zijn geslagen. Ik heb videobeelden van de twee vrouwen en jongen die mijn vriend hadden mishandeld.
Ik verbalisant [verbalisant 4] zag dat [getuige 3] mij de beelden toonde op zijn telefoon. Ik zag op die video één vrouw en één Arabisch uitziende jongen. Ik zag dat zij ongeveer 15 tot 18 jaar oud waren.
Terwijl wij verbalisanten informatie aan het uitvragen waren aan de slachtoffers en de getuigen, zagen wij dat er drie personen naar ons toeliepen. Wij zagen dat deze personen kwamen aangelopen vanuit de richting van de Koninginneweg en liepen in de richting van de Van Baerlestraat. Wij zagen dat de groep bestond uit twee jonge vrouwen en een jongere man.
Wij hoorden dat de groep van vijf of zes personen toen het volgende schreeuwden naar ons verbalisanten: "Die drie hebben hem geslagen". Ik verbalisant [verbalisant 4] herkende de jongen die samen met de twee meiden was, als de jongen die getuige [getuige 3] had opgenomen met zijn telefoon. Hierop liepen wij verbalisanten richting de drie verdachten. Wij verbalisanten zagen dat de mannelijke verdachte bloed aan zijn rechterhand had.
Verdachte: [verdachte], geboren op 20 november 2003 te Amsterdam.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige met proces-verbaalnummer PL1300-2020198223-7 van 19 september 2020, met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina’s 16 tot en met 21).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van [getuige 3]:
Ik zat samen met 3 vrienden in het Vondelpark. We zaten op het Picassoveldje. Ik zat daar samen met mijn vriend [benadeelde], mijn vriendin [getuige 2] (het hof begrijpt: [getuige 2]) en mijn vriend [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1]).
Ik hoorde [benadeelde] zeggen tegen de jongen(het hof begrijpt: de verdachte): “He, wat gebeurt hier man, doe effe rustig.” Op dat moment begon de jongen tegen [benadeelde] te roepen: “He man, dit is Amsterdam man, je weet niet waar je bent!!” Hierop zag ik dat de jongen [benadeelde] schopte tegen zijn been. Ik zag dat [benadeelde] op de grond viel.
Ik heb de jongen vervolgens bij [benadeelde] weggehaald. Ik zag dat [benadeelde] zijn gezicht helemaal onder het bloed zat.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige met proces-verbaalnummer PL1300-2020198223-16 van 19 september 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 22 en 13).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van [getuige 1]:
Toen begon er een gevecht tussen de twee meisjes en [getuige 3] (het hof begrijpt: [getuige 3]), [getuige 2] en [benadeelde]. Ook die jongen (het hof begrijpt: de verdachte) ging zich toen met het gevecht bemoeien. Ik probeerde ze uit het gevecht te trekken, maar dat lukte niet omdat die meisjes bleven doorgaan met vechten. Die jongen heeft [benadeelde] bij zijn nek vastgepakt en toen begon hij in het gezicht van [benadeelde] te slaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Beroep op noodweer
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn pleitnota, aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Ter terechtzitting heeft de verdachte in dit verband aangegeven dat hij zijn vriendinnen te hulp is geschoten die betrokken waren in een handgemeen met aangever [benadeelde] en zijn vrienden. De verdachte zou de boel hebben willen sussen, toen hij vervolgens zelf werd aangevallen. Ter verdediging zou hij met zijn vuist geslagen hebben.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die aan het beroep op noodweer ten grondslag zijn gelegd, niet aannemelijk geworden. De daaraan ten grondslag gelegde lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de door het hof vastgestelde aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Het hof stelt, mede met verwijzing naar de hiervoor in het arrest opgenomen bewijsmiddelen, vast dat het [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] - de twee vriendinnen van de verdachte - zijn die de confrontatie zoeken met aangever en zijn vrienden. Na een woordenwisseling duwt [medeverdachte 1] getuige [getuige 2], die haar daarop terugduwt. De getuigen [getuige 1] en [getuige 3] verklaren allebei dat de verdachte zich vervolgens met de situatie gaat bemoeien. Hij richt zich dan op [benadeelde] en hij geeft hem zonder verdere aanleiding vuistslagen in het gezicht.
Voor het aannemen van een noodweer-situatie is vereist dat de verdediging – van eigen of andermans lijf – is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Daarvan is hier geen sprake. De verdachte gaat zich bemoeien met de confrontatie die door zijn vriendinnen is ingezet en die door één van hen ook wordt gevolgd door een duw. Het handelen van de verdachte kan niet worden aangemerkt als noodzakelijke verdediging, omdat er geen sprake was van een daaraan voorafgaande (dreigende) wederrechtelijke aanranding van zijn vriendinnen, waartegen verdediging geboden was.
Het verweer wordt verworpen.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 49 dagen met aftrek van het voorarrest overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het meer subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 69 dagen, waarvan 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Ook heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) aan de verdachte dienen te worden opgelegd, te weten:
- meewerken aan IFA/De Waag;
- naar school gaan volgens rooster;
- een contactverbod met de medeverdachten en met het slachtoffer.
De advocaat-generaal stelt zich, gezien het advies van de Raad ter terechtzitting in hoger beroep, op het standpunt dat de voorwaarde met betrekking tot het zich houden aan ITB harde kern niet aan de verdachte dient te worden opgelegd.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de door de advocaat-generaal gevorderde jeugddetentie te hoog is, zelfs indien het hof tot de conclusie komt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel en rekening houdende met recidive. De raadsman verzoekt het hof om een straf op te leggen conform de LOVS-oriëntatiepunten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met twee anderen schuldig gemaakt aan het plegen van geweld op de openbare weg, te weten in het Vondelpark, tegen het daar aanwezige slachtoffer [benadeelde] door hem zonder enige noemenswaardige aanleiding zodanig toe te takelen dat hij ernstige schade aan zijn gebit heeft opgelopen. De verdachte heeft hiermee een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde]. Dergelijke misdrijven versterken bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Ten nadele van de verdachte neemt het hof mee, dat blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 maart 2021, hij eerder onherroepelijk veroordeeld is wegens geweldsfeiten. Nu de verdachte al lange tijd in voorarrest heeft doorgebracht, ziet het hof geen ruimte meer voor een voorwaardelijk strafdeel.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 62.285,70, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.493,67. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Met de rechtbank is de advocaat-generaal van mening dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 10.493,67 aan materiële schade, met de wettelijke rente vanaf 18 september 2020 en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman verzoekt het hof, gelet op het gevoerde noodweer-verweer, primair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Indien het hof het noodweer-verweer verwerpt, verzoekt de raadsman het hof subsidiair om de vordering alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, omdat toewijzing van de vordering, gezien het grote bedrag, dat voornamelijk bestaat uit toekomstige schade, een te grote belasting van het strafproces oplevert. De schatting van de toekomstige schade, opgemaakt door tandartspraktijk [tandarts], is volgens de raadsman simplistisch en het is op dit moment dan ook niet mogelijk om in te schatten wat de uiteindelijke schade zal zijn.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag ter hoogte van € 10.493,67.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, met de wettelijke rente vanaf 18 september 2020. De geleden schade ter hoogte van voornoemd bedrag is door de benadeelde partij gesteld en is onderbouwd door middel van het aanleveren van een behandelplan, foto’s en een aantal gespecificeerde begrotingen d.d. 22 september 2020. De stukken zijn opgemaakt door tandartspraktijk [tandarts]. Uit het behandelplan blijkt dat sprake is van reeds gemaakte tandartskosten voor een bedrag ad. € 112,72 en van aankomende kosten voor een bedrag ad. € 10.380,95. Gespecificeerde facturen voor deze kosten zijn bij de vordering gevoegd.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De gevorderde toekomstige kosten ter hoogte van € 51.904,75 zijn op dit moment nog onvoldoende concreet. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2020 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering tenuitvoerlegging primair dient te worden afgewezen. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de proeftijd dient te worden verlengd.
De advocaat-generaal verzoekt het hof om de vordering geheel ten uitvoer te leggen.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 49 (negenenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 10.493,67 (tienduizend vierhonderddrieënnegentig euro en zevenenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.493,67 (tienduizend vierhonderddrieënnegentig euro en zevenenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 september 2020.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2020, parketnummer 13-161179-19, te weten van:
taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. C.J. van der Wilt en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 april 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑04‑2021