TK 1989-1990, 21 504, nr. 3, p. 70.
HR, 23-12-1997, nr. 3789
ECLI:NL:PHR:1997:27
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-12-1997
- Zaaknummer
3789
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:1997:27, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 23‑12‑1997
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1998:ZD1164
Conclusie 23‑12‑1997
Nr. 3789 Besch.
Parket, 23 december 1997
Mr. Machielse
Conclusie inzake:
[klager]
Edelhoogachtbaar College,
1. De rechtbank te Alkmaar heeft op 15 mei 1997 het klaagschrift van verzoeker ongegrond verklaard, diens verzoek tot teruggave aan hem van de inbeslaggenomen motorkruiser afgewezen, en het verzoek van de curator in het faillissement van [betrokkene 1] om het schip aan de curator af te geven eveneens afgewezen. Een last tot teruggave aan wie dan ook is dus uitgebleven.
2. Mr. S.A. Krenning, advocaat te Schagen, heeft een schriftuur ingediend, houdende één middel van cassatie.
3. Het middel stelt dat het strafrechtelijk beslag niet meer bestaat, maar dat desalniettemin de officier van justitie het niet mogelijk maakt dat verzoeker, onder wie het schip strafrechtelijk in beslag was genomen, over het schip weer vrijelijk de beschikking krijgt. Dat zou in strijd zijn met art. 116 lid 1 Sv.
Ik ga er vanuit dat het de bedoeling van de steller van het middel is te ageren tegen het uitblijven van een last tot teruggave aan verzoeker.
4.1. Een complicatie in deze zaak is dat niet alleen strafrechtelijk beslag was gelegd op het schip, maar ook, en wel door de curator in het faillissement van [betrokkene 1], conservatoir beslag overeenkomstig de vierde titel van Boek III Rv. Dat conservatoir beslag is blijven bestaan. Daarom speelt thans niet alleen art. 116 lid 1 Sv, maar zeker ook art. 119 lid 4 Sv een rol.
Afgezien van de aanpassing in het eerste lid van artikel 119, waardoor de mogelijkheid wordt onderkend dat inbeslaggenomen voorwerpen niet altijd in bewaring gegeven behoeven te worden, vraagt de voorgestelde toevoeging aan het vierde lid nog enige toelichting.
Thans bepaalt het vierde lid dat de bewaarder voorwerpen niet teruggeeft zolang er een beslag op rust, door een derde onder hem gelegd ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Die bepaling is zinnig voor zover door de teruggave van het voorwerp aan de beslagene de mogelijkheden voor derden om de doeleinden waarvoor zij dat beslag hebben gelegd te realiseren zouden worden doorkruist. Het is echter niet ondenkbaar dat de derde beslaglegger er belang bij heeft dat het voorwerp, met het daarop door hem gelegde beslag, wel wordt teruggegeven zodat hij daarop bijv. een vordering kan executeren. Dat zou de inzet kunnen zijn van een beklag uit hoofde van art. 552b Sv. Ook thans kan de rechter in zo'n geval wel de teruggave gelasten, doch belet de wet de bewaarder om aan zo'n last te voldoen (vgl. beschikking HR 11 september 1984, NJ 1985, 118). Deze onbevredigende situatie beoogt de voorgestelde toe te voegen zinsnede te voorkomen, door de rechter die een beklag honoreert, de bevoegdheid te geven uitdrukkelijk te gelasten, dat het voorwerp door de bewaarder aan de beslagene wordt teruggegeven. Hetzelfde geldt overigens in het geval dat de last tot teruggave uitgaat van het openbaar ministerie krachtens art. 118, in voorkomend geval met machtiging van de rechter-commissaris ingevolge art. 118a.1.
In dit geval heeft de curator, die het civiele beslag had gelegd, eveneens stappen gezet om te bereiken dat het schip niet aan verzoeker, maar aan hem zou worden afgegeven. De situatie waarvoor de wetgever een uitzondering heeft willen maken op het verbod voor de bewaarder om bij opheffing van het strafvorderlijk beslag maar voortduring van het civielrechtelijk beslag het goed aan de beslagene terug te geven, doet zich hier dus niet voor.
De rechtbank heeft dus terecht — wat er zij van de motivering die aan de beschikking ten grondslag ligt — gemeend dat het civiele beslag niet mocht worden gefrustreerd en daarom geen teruggave aan verzoeker gelast.
Het middel faalt.
5. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑12‑1997