HR, 19-05-1998, nr. 3789
ECLI:NL:HR:1998:ZD1164
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-05-1998
- Zaaknummer
3789
- LJN
ZD1164
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:ZD1164, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑05‑1998; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1997:27
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 1998, 834 met annotatie van A.C. 't Hart
Uitspraak 19‑05‑1998
19 mei 1998
Strafkamer
nr. 3789 Besch.
LD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 15 mei 1997 op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft:
1. ongegrond verklaard het door [klager] ingediende beklag;
2. het verzoek tot teruggave aan [klager] van de in bovenvermelde beschikking omschreven motorkruiser afgewezen;
3. het verzoek tot teruggave van de in bovenvermelde beschikking omschreven inbeslaggenomen motorkruiser aan mr A.H.J. Dunselman in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene 1] afgewezen.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. S.A. Krenning, advocaat te Schagen, een schriftuur, houdende een middel van cassatie, ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. De procesgang
4.1. Blijkens de bestreden beschikking is op 9 oktober 1996 onder klager inbeslaggenomen een motorkruiser, type Akerboom.
4.2. In het inleidende klaagschrift heeft klager verzocht dat de Rechtbank het Openbaar Ministerie last zal geven tot de teruggave dan wel afgifte van voornoemde motorkruiser aan klager. Daartoe is onder meer aangevoerd dat het Openbaar Ministerie op of omstreeks 20 november 1996 het strafrechtelijke beslag heeft opgeheven maar dat het weigert de teruggave van de motorkruiser aan klager te gelasten.
4.3. Bij de stukken bevindt zich een brief van de Officier van Justitie Van Heffen, gedateerd 7 maart 1887 en gericht aan klagers raadsvrouwe, welke onder meer inhoudt:
Onderwerp beslag op motorjacht
Weledelgestrenge vrouwe,
In antwoord op uw brieven van 27 februari en 4 maart j.l. bericht ik u dat ik de gevraagde opdracht aan de bewaarder niet kan geven. Immers, ofschoon uw interpretatie van art. 116 Sv juist is, staat daar het vierde lid van artikel 119 Sv tegenover. De bewaarder mag geen goederen teruggeven waarvan hij – zoals in casu het geval is – weet dat er een ander beslag op rust.
Het heeft weinig zin de bewaarder een opdracht te geven die hij op grond van de wet niet mag vervullen.
4.4. Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek van de raadkamer van 1 mei 1997 heeft mr A.H.J. Dunselman aldaar verklaard:
Ik ben curator in het faillissement van [betrokkene 1]. [betrokkene 2] heeft de motorkruiser voor ƒ 15.000,-- gekocht en dat is geen reëel bedrag. De motorkruiser is eerst voor ƒ 89.000,-- ter verkoop aangeboden, later voor 65.000,--. In september 1997 heb ik beslag laten leggen en op 16 september 1997 was de kruiser weg. Ik heb een taxatiebureau in de arm genomen en de kruiser is geschat op ƒ 59.500,--. [klager] heeft werkzaamheden verricht aan de kruiser en heeft hem niet te goeder trouw gekocht. De kruiser hoort bij het faillissement. Ik verwijs naar mijn pleitnota. Ook heb ik gevraagd een kort geding te starten. Ik ben het met de officier van justitie eens, dat de kruiser in de marinehaven blijft liggen.
4.5. Blijkens genoemd proces-verbaal heeft de Officier van Justitie verklaard:
Het strafvorderlijk beslag is terecht gelegd. De kruiser is naar de marinehaven in Den Helder gebracht. Het strafvorderlijk beslag kan worden opgeheven. Nu is er civielrechtelijk beslag. Dan niet terug terwijl de officier anders beslist. Wij moeten nu rekening houden met het belang van de curator. Het is beter dat partijen naar de president gaan voor een kort geding om daar het geschil te bespreken. De teruggave is op goede gronden geweigerd. Ik verzoek u het klaagschrift van [klager] af te wijzen en het verzoek van de curator mr. A.H.J. Dunselman in te willigen. De president kan het dan volgens civielrecht financieel afwikkelen. Er is nu geen strafvorderlijk beslag, alleen nu niet teruggeven.
4.6. De Rechtbank heeft ter motivering van de bestreden beschikking overwogen:
Overwegende, dat de raadkamer van oordeel is dat het niet op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is de bedoelde kruiser aan klager, [klager], terug te geven.
De juridische complexiteit van de civiele verhoudingen staat thans aan die teruggave in de weg.
Het klaagschrift van [klager] zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Overwegende, dat de raadkamer mr. A.H.J. Dunselman in zijn hoedanigheid van curator als belanghebbende in onderhavige kwestie beschouwt.
Overwegende voorts, dat teruggave van bedoelde kruiser aan de curator het niet te verwaarlozen risico in zich bergt dat, na eventuele verkoop van de kruiser door de curator, bij een financiële afhandeling van zaken naar burgerlijk recht partij [klager] in een financieel gezien ernstig verslechterde situatie wordt gebracht.
Het is om die reden dat de raadkamer het ook niet op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord acht bedoelde kruiser aan de curator af te geven.
Het verzoek van de curator zal worden afgewezen.
5. Beoordeling van het middel
In de bestreden beschikking heeft de Rechtbank blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent inhoud en strekking van art. 116, eerste lid, in verbinding met art. 552a, zesde lid, Sv. De Rechtbank is immers kennelijk van oordeel dat niet is gebleken dat het belang van de strafvordering zich tegen teruggave van de motorkruiser verzet. Mitsdien had de Rechtbank, nu zij
a. het niet op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord acht de motorkruiser terug te doen geven aan de derde belanghebbende, en voorts
b. kennelijk als vaststaand heeft aangenomen dat zich geen der uitzonderingen voordoet als bedoeld in het tweede, derde en vierde lid van art. 116 Sv,
ingevolge art. 552a, zesde lid, Sv de ‘’daarmee overeenkomende last’’ moeten geven, namelijk een last tot teruggave aan klager als ‘’degene bij wie het is in beslag genomen’’. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
6. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen. Daarvoor is niet van belang of — hetgeen door de Rechtbank niet is vastgesteld — beslag op de motorkruiser is gelegd door een derde ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Art. 119, vierde lid, Sv bevat immers een aanwijzing aan de bewaarder hetgeen hij moet doen in geval van een beslag als bedoeld in dat artikel.
Voorts is evenmin van belang dat het beslag waarvan in deze zaak sprake is geweest niet een beslag zou zijn, dat is gelegd ingevolge Boek III, titel 4, vierde afdeling van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De geschiedenis van de Wet van 12 april 1995 (Stb. 254, Kamerstukken 23 692), waarbij de verwijzing naar Boek III, titel 4, vierde afdeling in art. 119, vierde lid, Sv werd opgenomen, biedt geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat de wetgever heeft bedoeld een beslag als waarvan hier sprake zou zijn, gelegd ingevolge Boek III, titel 4, zevende afdeling, Rv., te onttrekken aan de werking van art. 119, vierde lid, Sv.
Redelijke wetsuitleg brengt mee dat de beperking tot Boek III, titel 4, vierde afdeling, Rv. als een kennelijke misslag van de wetgever moet worden gezien. Een ingevolge de zevende afdeling van die titel gelegd beslag staat dus evenzeer in de weg aan teruggave door de bewaarder.
De Hoge Raad verstaat de hiervoor onder 4.6 weergegeven overwegingen van de Rechtbank aldus, dat hier geen reden bestond gebruik te maken van de aan de rechter, die de last tot teruggave geeft, gegeven bevoegdheid om van de in art. 119, vierde lid, Sv gegeven hoofdregel, — inhoudende dat de bewaarder ondanks een daartoe strekkende last het inbeslaggenomen voorwerp niet teruggeeft zolang daarop evenbedoeld civielrechtelijk beslag rust — af te wijken. De Hoge Raad ziet daarin aanleiding zich te onthouden van een uitdrukkelijke bepaling als bedoeld in het slot van art. 119, vierde lid, Sv.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
De zaak zelf afdoende:
Geeft last aan de bewaarder tot teruggave aan klager van de onder hem inbeslaggenomen motorkruiser, type Akerboom, met inachtneming van de uit art. 119, vierde lid, Sv voortvloeiende verplichting het voorwerp niet terug te geven zolang daarop een beslag rust, door een derde gelegd ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Corstens en Orie, in bijzijn van de griffier Bogaert in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 1998.