Zie HR 8 april 2008, LJN BC5966. Zie tevens: HR 18 november 2008, LJN BF3297 en HR 11 december 2007, LJN BB7058.
HR (A-G), 03-04-2012, nr. 11/00056
ECLI:NL:PHR:2012:BW0638
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
03-04-2012
- Zaaknummer
11/00056
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BW0638
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW0638, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑04‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW0638
Conclusie 03‑04‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 20 april 2010 verdachte wegens ‘witwassen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, waarvan 42 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen als nader in het arrest omschreven.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.S.W. Boorsma, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. J. Kuijper, eveneens advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het tweede middel klaagt dat het Hof het verzoek tot het horen van een tweetal getuigen heeft afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen.
4.
Het Hof heeft in zijn arrest het in het middel bedoelde getuigenverzoek als volgt afgewezen:
‘Nu het hof geen geloof hecht aan de verklaringen die de verdachte heeft afgelegd over de herkomst van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag, ontbreekt de noodzaak om op dat punt nog getuigen te horen. Het ter zitting gedane verzoek van de raadsman om een tweetal getuigen te horen wordt dan ook afgewezen.’
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2010 houdt wat betreft hetgeen door de raadsman aldaar naar voren is gebracht enkel in dat hij het woord heeft gevoerd en daarbij verweren heeft gevoerd ‘als weergegeven in het arrest’. Dat er een verzoek is gedaan tot het horen van een tweetal getuigen, om welke getuigen dit gaat en waarover zij gehoord zouden moeten worden valt uit het proces-verbaal niet af te leiden.
6.
Uit de door het Hof bij de afwijzing van het kennelijk gedane getuigenverzoek gebezigde bewoordingen valt af te leiden dat dit verzoek zag op het horen van een tweetal getuigen die zouden kunnen verklaren over de (legale) herkomst van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag.
7.
Door dit verzoek (onder het juiste criterium) af te wijzen als hiervoor weergeven, is het Hof ten onrechte vooruitgelopen op de inhoud van de verklaringen van de beide getuigen. 's Hofs motivering van de afwijzing van het verzoek komt immers daarop neer dat het, op grond van hetgeen het op basis van het op dat moment voorhanden zijnde bewijsmateriaal acht vast te staan omtrent de (illegale) herkomst van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag, het horen van de beide getuigen irrelevant acht. 's Hofs motivering kan de afwijzing van het verzoek dan ook niet dragen.1.
8.
Het tweede middel slaagt.
9.
In aanmerking genomen dat het tweede middel mijns inziens slaagt, hetgeen zal dienen te leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak, behoeft het eerste voorgestelde middel geen bespreking. Indien uw Raad hier anders over denkt ben ik uiteraard gaarne bereid aanvullend te concluderen.
10.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak behoren te leiden.
11.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de betreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑04‑2012