Hof 's-Hertogenbosch, 11-03-2014, nr. HD 200.107.411-01
ECLI:NL:GHSHE:2014:670
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
11-03-2014
- Zaaknummer
HD 200.107.411-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:670, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑03‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMAA:2011:BW8402
- Wetingang
art. 83 Burgerlijk Wetboek Boek 3
- Vindplaatsen
JOR 2014/149 met annotatie van mr. E. Loesberg
Uitspraak 11‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Artikel 3:83 lid 2 BW. Beperking overdraagbaarheid vordering?
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.107.411/01
arrest van 11 maart 2014
in de zaak van
Rabobank Centraal Zuid-Limburg U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.T.J. Gorissen te Heerlen,
tegen
mr B.W.A. Muurmans in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Loodgietersbedrijf [Loodgietersbedrijf] B.V.,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.W.A. Muurmans te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 januari 2012 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht gewezen vonnissen van 16 oktober 2010 en 2 november 2011 tussen appellante – de Rabobank – als eiseres en geïntimeerde – de curator – als gedaagde in zijn hoedanigheid van curator in zowel het faillissement van Loodgietersbedrijf [Loodgietersbedrijf] B.V. als in dat van Home Project Zuid-Limburg B.V.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 148373/HA ZA 10-194)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties, tevens houdende een wijziging / vermeerdering van eis;
- de memorie van antwoord.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.1
De Rabobank heeft uitdrukkelijk aangevoerd geen grief te richten tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. De Rabobank heeft aan G2 B.V., Loodgietersbedrijf [Loodgietersbedrijf] B.V. (hierna: [Loodgietersbedrijf] B.V.), Home Project Zuid-Limburg B.V. en Home Service Zuid-Limburg B.V. ter financiering van hun bedrijfsuitoefening kredieten verstrekt. Genoemde vennootschappen zijn met elkaar in een groep verbonden. Tot zekerheid van de terugbetaling van deze kredieten hebben alle vennootschappen zich jegens de Rabobank over en weer hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de betaling van het door een vennootschap aan de Rabobank uit hoofde van het aan haar verstrekte krediet verschuldigde. Daarnaast hebben Home Project Zuid-Limburg B.V. en [Loodgietersbedrijf] B.V. tot zekerheid van de terugbetaling van al hetgeen een vennootschap aan de Rabobank verschuldigd is, pandrechten gevestigd op hun inventaris, machines, transportmiddelen, voorraden en vorderingen op derden en ter zake van die vorderingen eveneens de rechten uit verzekeringsovereenkomsten. De overeenkomsten van verpanding tussen enerzijds [Loodgietersbedrijf] B.V. en Home Project Zuid-Limburg B.V. en anderzijds de Rabobank werden op 14 januari 2003 en op 27 maart 2006 geregistreerd. De door [Loodgietersbedrijf] B.V. en Home Project Zuid-Limburg B.V. opgemaakte vervolgpandakten (pandlijst) werden laatstelijk geregistreerd op 9 oktober 2008. De rechtbank vermeldde hier als datum 7 oktober 2008, maar gelet op de geprinte registratiedatum op die akten (prod. 3b akte de Rabobank van 7 april 2010) betreft deze vermelding een kennelijke vergissing van de rechtbank. In de tekst van de vervolgpandakte wordt [Loodgietersbedrijf] B.V. aangeduid met: ‘Installatiebedrijf [Loodgietersbedrijf]’.
[vertegenwoordiger Loodgietersbedrijf 2] B.V. hield - samen met een aantal andere deelnemende installatiebedrijven - aandelen in VIRM B.V.
VIRM B.V. was beherend vennoot van de commanditaire vennootschap VIRM C.V. , waarvan onder andere [Loodgietersbedrijf] B.V. stille vennoot was.
De bij notariële akte van 22 maart 1991 opgemaakte overeenkomst van commanditaire vennootschap Verenigde Installatiebedrijven Regio Maastricht C.V. (hierna: de CV-overeenkomst) luidt, voor zover thans van belang, als volgt (prod. 4 akte de Rabobank van 7 april 2010):
“ Artikel 1. Naam, doel duur en kwaliteitseisen
1. (…) 1. (…)2. Om commanditaire vennoot in deze vennootschap te kunnen zijn, dient de betrokken vennoot:a. (…)b. (…)
c. deel te nemen in het kapitaal van Verenigde Installatiebedrijven Regio Maastricht B.V. voor nominaal drieduizend gulden (ƒ 3000,--) en deze aandelen economisch in te brengen in deze commanditaire vennootschap. (…)
Artikel 5. Verbod vervreemding/dispositie
Het is ieder van de vennoten verboden om zonder toestemming van de andere vennoten haar rechten met betrekking tot de vennootschap te vervreemden of te bezwaren of ten eigen behoeve te beschikken over goederen, zaken of gelden van de vennootschap.(…)
Artikel 11. Voortzetting en verblijving1. Ingeval:a) (…)b) [van] overlijden, onder curatelestelling, faillissement van of aanvrage tot surséance van betaling door een van de commanditaire vennoten, eindigt het lidmaatschap van de betreffende commanditaire vennoot in de vennootschap en hebben de overige vennoten het recht om de vennootschap voort te zetten en de firma te blijven voeren.(…)4. Voorts zijn deze voortzettende vennoten verplicht om aan de ex-vennoot, diens rechtsvertegenwoordiger of rechtverkrijgenden uit te keren de waarde van het belang van de ex-vennoot in de vennootschap en zijn aandelen in het kapitaal van de beherend vennoot: “Verenigde Installatiebedrijven Regio Maastricht B.V.”, over te nemen tegen contante betaling van de waarde daarvan, vast te stellen conform het in de statuten van die besloten vennootschap bepaalde.5. De waarde van dit belang is het bedrag, waarvoor deze ex-vennoot in de boeken van de vennootschap is gecrediteerd, vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de winst of het verlies blijkens een daartoe op te maken balans en winst- en verliesrekening, en verminderd met de bedragen, waarvoor deze ex-vennoot in de boeken van de vennootschap mocht zijn gedebiteerd.(…)
Artikel 12. Uitkering kapitaal ex-vennoot.Het op de voet van artikel 11 lid 6 berekende kapitaal van de ex-vennoot in de vennootschap dient aan haar, zijn rechtsvertegenwoordiger of rechtverkrijgenden te worden uitgekeerd binnen drie maanden na definitieve vaststelling daarvan. (…)
Artikel 16. Inbreng in de vennootschap1. Door de beherende vennoot wordt in de vennootschap ingebracht haar volledige arbeid, kennis en vlijt, alsmede haar netto vermogen.2. Ieder van de commanditaire vennoten brengt in als commanditair kapitaal, de economische eigendom van de door ieder van hen genomen dertig aandelen van elk nominaal éénhonderd gulden in het kapitaal van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid genaamd: “Verenigde Installatiebedrijven Regio Maastricht B.V.”.3. Terzake van deze bedoelde inbreng wordt een vennoot in de boeken van de vennootschap op zijn kapitaalrekening gecrediteerd.4. (…)5. Voor niet-opgenomen winst wordt een vennoot gecrediteerd op zijn kapitaal-rekening in de boeken van de vennootschap’.
c. Op 14 oktober 2008 is het faillissement van [Loodgietersbedrijf] B.V. en Home Project Zuid-Limburg B.V. uitgesproken met benoeming van mr. Muurmans tot curator.
Uit hoofde van de kredietverstrekking heeft de Rabobank openstaande vorderingen op [Loodgietersbedrijf] B.V. (hoofdsom € 33.644,03 en € 328.000,-) en Home Project Zuid Limburg B.V. (hoofdsom € 94.087,48).
d. [Loodgietersbedrijf] B.V. had een vordering op VIRM C.V., welke vordering tot uitdrukking komt in het saldo van haar kapitaalrekening bij VIRM C.V.
In de jaarrekening 2008 van VIRM C.V. (prod. 4 akte de Rabobank van 7 april 2010) staat op blz. 18 onder meer vermeld:
‘ Kapitaalrekening Loodgietersbedrijf [Loodgietersbedrijf] B.V. (35 participaties in VIRM B.V.)Saldo per 1 januari [2008 in €] 71.004Opgenomen/uitgekeerd - 40.000Rente kapitaalrekening 3.550Aandeel resultaat (1/1-31/10-2008) 1.229
Saldo per 31 december 35.783’
e. De Rabobank stelt dat op het totaalbedrag van deze vordering een pandrecht ten behoeve van de Rabobank rust. De Rabobank heeft daarvan op 6 november 2008 mededeling gedaan aan de curator. Een deel van de vordering van [Loodgietersbedrijf] B.V. (€ 40.000,=) is door VIRM C.V. reeds aan de curator voldaan. De curator is, ondanks sommatie, niet bereid om dit bedrag van € 40.000,= aan de Rabobank uit te betalen ter executie van het gestelde pandrecht. Nadat de Rabobank in eerste aanleg de betaling van voornoemd bedrag heeft gevorderd, is het resterende saldo van de kapitaalrekening aan de curator uitbetaald. In hoger beroep vordert de Rabobank tevens de betaling van dit saldo.
VIRM C.V. is op 30 juni 2012 opgeheven.
4.1.2
De Rabobank vorderde in eerste aanleg, waarbij de latere eiswijziging in hoger beroep tussen haken wordt vermeld, bij vonnis en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat de Rabobank een rechtsgeldig pandrecht heeft op de vordering van Loodgietersbedrijf [Loodgietersbedrijf] B.V. ter zake van het saldo van haar kapitaalrekening in de commanditaire vennootschap VIRM C.V.
en de curator te veroordelen:
2. tot betaling van € 40.000,-- [thans in hoger beroep: € 75.783,=];
3. medewerking te verlenen aan de Rabobank om het resterend saldo van de kapitaalrekening in VIRM C.V. te kunnen opvorderen [ingetrokken in hoger beroep];
4. tot betaling van de wettelijke rente over het onder 2. genoemde bedrag vanaf 14 oktober 2008, althans 6 november 2008, althans de dag der dagvaarding;
5. tot betaling van € 1.788,= aan buitengerechtelijke incassokosten;
6. in de kosten van de procedures.
In hoger beroep vordert de Rabobank tevens de veroordeling van de curator tot terugbetaling aan haar van al hetgeen de Rabobank ter uitvoering van de bestreden vonnissen heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling.
4.1.3
Bij tussenvonnis van 16 oktober 2010 heeft de rechtbank een comparitie na antwoord gelast, die ook heeft plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 2 november 2011 heeft de rechtbank de vorderingen van de Rabobank afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank overwoog daartoe onder meer dat nu gesteld noch gebleken is dat [Loodgietersbedrijf] B.V. toestemming heeft verkregen van de overige stille vennoten (de overige deelnemende installatiebedrijven) om haar vordering op VIRM C.V. te vervreemden of te bezwaren met een pandrecht, deze verpanding ongeldig is in verband met art. 5 van de overeenkomst en artikel 3:83 lid 2 BW.
4.2.
De Rabobank heeft in zijn appeldagvaarding ook hoger beroep ingesteld van het vonnis van 16 oktober 2010, waarbij een comparitie van partijen was gelast. Tegen dat vonnis heeft zij echter geen grieven gericht zodat zij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4.3.1
Met haar eerste grief komt de Rabobank op tegen het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank dat de verpanding van de vordering op de kapitaalrekening van VIRM C.V. ongeldig was.
De curator stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat de overdraagbaarheid van de vordering op het saldo van [Loodgietersbedrijf] B.V. op de kapitaalrekening in VIRM C.V. (het vennootschapsaandeel) in artikel 5 van de CV-overeenkomst uitgesloten is, zodat ook verpanding onmogelijk is.
4.3.2
Het hof overweegt allereerst dat de Rabobank een pandrecht claimt op het tegoed van [Loodgietersbedrijf] B.V. op de kapitaalrekening van VIRM C.V.. De curator duidt dit tegoed steeds aan met de bewoording ‘vennootschapsaandeel’, maar verzuimt toe te lichten waarom de rente- en winstbijschrijvingen als zodanig betiteld zouden moeten worden. De enige rechtvaardiging voor het gebruik van ‘vennootschapsaandeel’ kan mogelijkerwijs zijn de creditering op de kapitaalrekening van de economische inbreng van aandelen door [Loodgietersbedrijf] B.V.. Het hof komt hierop in het navolgende nog terug.
4.3.3
Het hof overweegt voorts dat de partijen in deze procedure de bepaling van art. 5 van de de C.V.-overeenkomst verschillend uitleggen. De vraag is of de contractsluitende partijen met de onderhavige contractsbepaling een beding als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW (met goederenrechtelijke werking) of slechts een verbod met verbintenisrechtelijke werking hebben beoogd. Dit betreft een kwestie van uitleg van de desbetreffende bepaling aan de hand van hetgeen de contract sluitende partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen.
4.3.4
Het hof is van oordeel dat partijen met het beding niet hebben beoogd de vordering van [Loodgietersbedrijf] B.V. op zijn tegoed op de kapitaalrekening onoverdraagbaar te maken. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De C.V.-overeenkomst is gesloten bij notariële akte tussen 21 professionele aan het handelsverkeer deelnemende partijen. In de tekst van art. 5 wordt niet expliciet over verpanding gesproken. Evenmin wordt expliciet gesproken over het onoverdraagbaar maken van enige vordering op VIRM C.V. De tekst richt zich met meerdere verboden tot de vennoten. Het is de vennoten zonder toestemming van de andere vennoten verboden hun rechten met betrekking tot de vennootschap te vervreemden of te bezwaren. Maar het is de vennoten zonder toestemming van de andere vennoten ook verboden ten eigen behoeve te beschikken over goederen, zaken of gelden van de vennootschap. Uit art. 16 van de C.V.-overeenkomst volgt al dat dit laatste verbod niet in algemene zin geldt omdat uit art. 16 lid 5 volgt dat het de commanditaire vennoot vrij staat om haar winstaandeel op te nemen. Uit blz. 19 en 21 van de jaarrekening 2008 van VIRM C.V. (prod. 4 akte de Rabobank van 7 april 2010) volgt ook dat meerdere commanditaire vennoten in 2008 tegoeden van hun kapitaalrekening hebben opgenomen. Het is niet gebleken dat zij hiervoor toestemming van de andere vennoten hadden. De curator stelt dit wel, maar onderbouwt zijn stelling slechts in zeer algemene zin. Uit blz. 21 volgt zelfs dat een commanditaire vennoot ([vennoot]) over meer geld heeft beschikt dan alleen het winstaandeel over het lopende boekjaar. Dit sluit ook aan bij de onbetwiste uitlating van de Rabobank ter comparitie van partijen in eerste aanleg dat de vennoten bevoegd waren telkens over het saldo te beschikken en de verwijzing door de Rabobank naar de tussentijdse onttrekkingen. Hierbij sluiten tevens aan de verklaringen van enkele voormalige stille vennoten van VIRM C.V., die de Rabobank bij memorie van grieven in het geding heeft gebracht, voor zover daaruit volgt dat ieder der vennoten zonder toestemming van de andere kon beschikken over het eigen positieve saldo op de kapitaalrekening. Namens één stille vennoot, te weten [Loodgietersbedrijf] B.V., is door [vertegenwoordiger Loodgietersbedrijf 1] en [vertegenwoordiger Loodgietersbedrijf 2] verklaard dat zij zelfs het saldo van de kapitaalrekening als zekerheid aan haar bankier heeft verstrekt.
De gebruikte bewoordingen en de gedragingen van partijen, voor zover ten processe gesteld of gebleken, duiden niet op een beding met goederenrechtelijke werking, maar slechts op een verbod met verbintenisrechtelijke werking.
4.3.5
Het hof volgt hiermee de uitleg die de Rabobank aan de bepaling heeft gegeven. De curator heeft noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep een bewijsaanbod gedaan. Daarbij komt dat hij geen concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld die zich voor bewijslevering lenen.
4.3.6
Uit het voorgaande volgt dat de eerste grief slaagt.
4.4.1
Met haar tweede grief klaagt de Rabobank dat haar vordering is afgewezen en dat zij in de proceskosten is veroordeeld.
Het slagen van de eerste grief en de beoordeling van de tweede grief noopt tot behandeling van de door de curator in eerste aanleg ingenomen stellingen en weren, die hij in hoger beroep niet uitdrukkelijk heeft prijsgegeven, alsmede de nieuwe weren in hoger beroep. Het betreft de volgende verweren:
a. a) Er bestaat geen geldige pandovereenkomst.
b) Er bestaat geen geldig pandrecht op de door [Loodgietersbedrijf] B.V. in VIRM C.V. ingebrachte aandelen omdat de daarvoor vereiste notariële akte ontbreekt.
c) Er bestaat geen geldig pandrecht omdat het vennootschapsaandeel geen vordering is waarop pandrecht gevestigd kan worden.
d) De gestelde vordering is niet geldig verpand nu die nooit op een pandlijst heeft gestaan en er is zelfs geen pandlijst is opgemaakt.
e) Er is geen geldig pandrecht gevestigd omdat de vordering op VIRM C.V. eerst na het faillissement van [Loodgietersbedrijf] B.V. is ontstaan zodat de verpanding geen effect heeft.
f) De curator betwist het gevorderde bedrag van € 75.783, waarbij hij stelt dat dit bedrag hem een raadsel is. In ieder geval moet de waarde van de aandelen (in 1991 nominaal ƒ 3.000) daarop in mindering gebracht worden.
g) De curator betwist wettelijke rente verschuldigd te zijn omdat er geen sprake is van verzuim. Hij voert aan dat de Rabobank geen datum noemt waarop de curator over de bedragen heeft kunnen beschikken.
h) De curator betwist de verschuldigdheid van de gevorderde buitengerechtelijke kosten omdat die nodeloos zijn gemaakt.
Het hof zal in het navolgende de verweren bespreken.
4.4.2 (
Ad a) Bij geregistreerde onderhandse akte van 31 december 2002 (prod. 3a akte de Rabobank van 7 april 2010) heeft [Loodgietersbedrijf] B.V. aan de Rabobank onder meer verpand: ‘de reeds bestaande vorderingen en vorderingen die rechtstreeks zullen worden verkregen uit reeds bestaande rechtsverhoudingen met derden’ en de – kort gezegd – nieuwe vorderingen na ondertekening van de akte. [Loodgietersbedrijf] B.V. heeft deze overeenkomst nogmaals bevestigd bij geregistreerde door haar op 2 oktober 2008 ondertekende ‘Vervolgpandakte (pandlijst)’ (prod. 3b akte de Rabobank van 7 april 2010). Dit levert een geldige pandovereenkomst op. Het verweer van de curator faalt.
4.4.3 (
Ad b) Dit verweer faalt. De Rabobank pretendeert geen pandrecht op aandelen, maar op het tegoed van [Loodgietersbedrijf] B.V. op de kapitaalrekening van VIRM C.V.
4.4.4 (
Ad c) Op de kapitaalrekening werden ingevolge art. 16 van de C.V.-overeenkomst onder meer bedragen aan rente en winst bijgeschreven. De curator heeft niet onderbouwd waarom deze rente en winst onder het door hem genoemde “vennootschapsaandeel” zouden vallen waarvan verpanding onmogelijk zou zijn (zie 4.3.2 hiervoor).
Verder heeft de curator op geen enkele manier onderbouwd dat met de eventuele opname van het volledige tegoed door [Loodgietersbedrijf] B.V. op de kapitaalrekening een einde zou komen aan het genot door VIRM C.V. van de economische waarde van de aandelen van [Loodgietersbedrijf] B.V. in VIRM B.V. Indien hier overigens wel sprake van zou zijn, heeft de curator verzuimd om voldoende gegevens te verschaffen over het vermogen van VIRM B.V. teneinde de economische waarde van de aandelen vast te kunnen stellen.
Gelet op het voorgaande faalt het verweer c.
4.4.5 (
Ad d) Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor het overdragen of verpanden van vorderingen op naam noodzakelijk, maar ook voldoende, dat de desbetreffende akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vorderingen het gaat. De enkele omstandigheid dat voor nadere specificaties te rade moet worden gegaan bij de boekhouding van de pandgever en van de bank, brengt niet mee dat de verpande vorderingen onvoldoende bepaalbaar zijn (HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6947; ING/Dix). Uit de processtukken blijkt niet dat de specifieke vordering van [Loodgietersbedrijf] B.V. op VIRM C.V. ten aanzien van de kapitaalrekening op de vervolg pandakte van 2 oktober 2008 staat vermeld (prod. 3b akte de Rabobank van 7 april 2010). De Rabobank heeft echter kennelijk op eenvoudige wijze het bestaan van de onderhavige vordering kunnen vaststellen. Tussen partijen is daarover in de processtukken ook geen debat gevoerd. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de vordering - overeenkomstig art. 3:98 in verbinding met art. 3:84 lid 2 BW - ten tijde van de verpanding in voldoende mate door de in art. 3:239 lid 1 BW bedoelde akte werd bepaald, zodat de verpanding van deze vordering rechtsgeldig is geschied. Het verweer faalt derhalve.
4.4.6 (
Ad e) Het verweer faalt omdat de vordering op het tegoed van de kapitaalrekening reeds vóór de datum van het faillissement opeisbaar was.
4.4.7 (
Ad f) Het gevorderde bedrag van € 75.783,= volgt rechtstreeks uit de overgelegde jaarstukken (prod. 4 akte de Rabobank van 7 april 2010, blz. 18). Een gedeelte van€ 40.000,= was reeds aan de curator uitgekeerd, waarna een saldo van € 35.783,= resteerde, tezamen dus € 75.783,=. De opmerking van de curator, dat het genoemde bedrag hem een raadsel is, komt het hof dan ook onbegrijpelijk voor. Het kan in ieder geval niet als een deugdelijke betwisting worden aangemerkt. Indien de curator een lager dan het door de Rabobank gevorderde bedrag van VIRM C.V. mocht hebben ontvangen had het op zijn weg gelegen om deze informatie, die binnen zijn eigen feitelijk domein ligt, volledig en naar waarheid aan te voeren. Nu hij dit heeft nagelaten is mede daardoor zijn betwisting onvoldoende onderbouwd.
4.4.8 (
Ad g) De Rabobank vordert de veroordeling van de curator tot betaling van wettelijke rente vanaf 14 oktober 2008, althans 6 november 2008. De Rabobank heeft daarbij echter niet gemotiveerd onderbouwd waarom de curator vanaf die data wettelijke rente verschuldigd zou zijn. Het verweer van de curator slaagt om die reden.
Het hof zal de wettelijke rente toewijzen vanaf de dag van de inleidende dagvaarding ten aanzien van het bedrag van € 40.000,= (4 februari 2010) en ten aanzien van de vermeerdering van eis in hoger beroep (€ 35.783,=) vanaf de datum van die vermeerdering van eis volgens de rolkaart (7 mei 2013).
4.4.9 (
Ad h) De buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen nu de Rabobank niet heeft gespecificeerd welke verrichtingen, anders dan ter voorbereiding en instructie van de zaak, zij buitengerechtelijk zou hebben verricht. De enkele algemene vermelding dat er diverse besprekingen hebben plaatsgevonden en uitgebreid over de kwestie is gecorrespondeerd merkt het hof niet als een voldoende feitelijk onderbouwde specificatie van die werkzaamheden aan.
Daar komt bij dat de curator reeds bij conclusie van antwoord heeft aangevoerd dat de buitengerechtelijke handelingen van de Rabobank nodeloos waren gelet op het duidelijke standpunt van de curator. De Rabobank heeft niet op dit verweer gereageerd zodat het hof van de juistheid van dat verweer uitgaat. Het verweer slaagt dus.
4.5.
Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en de vordering alsnog toewijzen zoals in het dictum bepaald. De curator zal worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
Tegen de vordering tot terugbetaling van hetgeen de Rabobank op grond van het bestreden eindvonnis aan de curator heeft voldaan heeft de curator geen verweer gevoerd. De vordering zal worden toegewezen.
5. De uitspraak
Het hof:
5.1.
verklaart de Rabobank niet-ontvankelijk in haar hoger beroep van het vonnis van 16 oktober 2010;
5.2.
vernietigt het door de rechtbank Maastricht tussen partijen gewezen vonnis van
2 november 2011 en opnieuw rechtdoende:
5.3.
verklaart voor recht dat de Rabobank een rechtsgeldig pandrecht heeft verkregen op de vordering van Loodgietersbedrijf [Loodgietersbedrijf] B.V. ter zake van het saldo van haar kapitaalrekening in de commanditaire vennootschap VIRM C.V.;
5.4.
veroordeelt de curator tot betaling aan de Rabobank van een bedrag van € 75.783,=, te vermeerderen met de wettelijke rente van art. 6:119 BW over een bedrag van € 40.000,= vanaf 4 februari 2010 en over een bedrag van € 35.783,= vanaf 7 mei 2013 tot aan de dag der voldoening;
5.5.
veroordeelt de curator in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg, welke kosten aan de zijde van de Rabobank tot de dag van deze uitspraak worden begroot op€ 1.007,93 aan verschotten en € 1.788,= aan salaris advocaat;
5.6.
veroordeelt de curator in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van de Rabobank tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 1.905,64 aan verschotten en € 1.631,= aan salaris advocaat;
5.7.
veroordeelt de curator tot terugbetaling aan de Rabobank van al hetgeen de Rabobank ter voldoening aan het thans vernietigde vonnis aan de curator heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente van art. 6:119 BW vanaf de dag van betaling door de Rabobank tot aan de dag der voldoening door de curator;
5.8.
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, H.A.G. Fikkers en S.M.A.M. Venhuizen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 maart 2014.